trokken het kippekarkas met hun kaken uiteen. Met opgeheven kop sleepten ze hun buit weg, als was het een zelf gevangen prooi. De kleinste van het tweetal zonderde zich af en begon op een graf, met scheve kop, de vleesresten tussen de ribben uit te scheuren. Het was een grijs gestreepte kat met een kleine witte vlek boven zijn neus.
‘Kijk!’ zei Hans. ‘Zie je die cyperse met die witte neus? Dat lijkt de kat van Eva wel.’
Fiep haalde zijn schouders op.
‘Die straatkatten lijken allemaal op elkaar,’ antwoordde hij. ‘Deze heeft trouwens een manke achterpoot. Heb je dat gezien? Ik zal een mooie foto voor haar maken.’
Hij deed een paar passen voorwaarts en hurkte neer. Hij richtte zijn lens op de vretende kat en drukte af.
‘Niet doen!’ riep opeens opoe Hoppenbrouwers. ‘Jullie mogen hier niet fotograferen! Je mag hier helemaal niet komen!’
‘Zo? En wie zegt dat?’ vroeg Fiep.
‘De pastoor van onze parochie.’
‘Daar hebben wij schijt aan opoe. Wij zijn niet katholiek,’ smaalde hij. ‘Zijn dit soms de katten van de pastoor?’
‘Nee, ze zijn van onze lieve Heer. Alles is van onze lieve Heer.’
‘Behalve dan die grijze met die strepen,’ zei Hans triomfantelijk. ‘Dat is de kat van Eva!’
‘Ja ja. Brutale snotapen. Neem een oude vrouw maar in de maling. Moet ik soms je moeder waarschuwen?’
‘Lach eens naar het vogeltje!’ riep Fiep terwijl hij een foto van haar maakte.
‘We maken een reportage over verwaarloosde poezen. Morgen sta je op de voorpagina van Groot-Eindhoven. Als de weldoenster van Woensel!’
De vrouw mompelde iets onverstaanbaars en wees naar haar hoofd. Fiep legde het gebaar met zijn camera vast.
‘Kom,’ zei hij. ‘Moet je die kat van Eva niet bij haar terugbrengen?’
Als de manke inderdaad Eva's kat was, bood het thuisbrengen van haar troeteldier misschien een mooie gelegenheid om de vernedering van daarnet te herstellen. Hans zag haar dankbaarheid al voor zich. Zij zou hem zeker binnen vragen. Er was slechts één probleem.
‘Hoe krijgen we dat beest te pakken?’
‘Gewoon. Lokken met eten,’ zei Fiep. ‘Probeer het maar met zo'n bot.’
Met een paar grote stappen stond hij bij de kinderwagen en graaide in de braadpan.
‘Hier, probeer het zelf maar.’ En hij duwde Hans een vettige kippebout in zijn hand.
Opoe Hoppenbrouwers keek grommend toe.
‘Stil nou!’ zei Fiep. ‘We moeten die manke kat naar huis brengen. Dat is géén zwerver. We weten waar die woont.’
Hans sloop voorzichtig in de richting van de grijs gestreepte kat. De kippebout in een uitgestoken hand onbeholpen voor zich uit. Met een paar schichtige sprongen vluchtte het dier voor hem weg. Ondanks zijn manke achterpoot zag het er niet naar uit dat de kat zich gemakkelijk zou laten vangen. Met hoge rug bleef het dier op enige afstand staan. Zijn haren recht overeind. Het leek wel of hij onder stroom stond.
‘Mooie reporters,’ bromde de vrouw. ‘Je jaagt dat arme beest veel te veel schrik aan.’
Ze boog zich over de weekeindtas en viste een aangebroken sardineblikje te voorschijn. Ze stak het uit in de richting van de kat en sprak hem geruststellend toe. Aangetrokken door de geur die het geopende blikje verspreidde, scharrelden een paar katten meteen nieuwsgierig om haar heen. Zachtjes miauwend naar het lekkers. Het duurde niet lang voordat ook de manke kat weer naderbij kwam. Zijn rug nog steeds wat gekromd.
Met haar kromme vingers peuterde opoe Hoppenbrouwers de sardientjes uit het blik en voerde ze aan de katten. De grijs gestreepte bleef niet achter. De gulzigheid was sterker dan de angst. Tevreden spinnend likten de katten de olie van de vingers van hun weldoenster.
Opnieuw legde Fiep vast wat hij zag. Zij maakte niet langer bezwaar tegen het fotograferen, maar poseerde gewillig met de manke kat in haar armen.
‘Hier, breng die zielepoot maar gauw naar huis,’ zei ze en duwde de kat tegen Hans' borst.
‘Goed vasthouden, hoor!’
Hij sloot zijn armen om het dier en haastte zich naar de uitgang van de begraafplaats. De kat verzette zich hevig tegen de omarming en deed wilde pogingen om te ontsnappen. Hans klemde hem nog dichter tegen zich aan. De angstig uitgeslagen nagels voelde hij dwars door zijn windjack in zijn vel. Op de Boschdijk werd de kat door het langs denderende spitsverkeer nog banger. Hij kon het dier niet langer houden. Blazend ontglipte de kat. Als een keeper dook hij hem na. Miste en schaafde zijn hand aan de betonnen stoeptegels. Op hetzelfde moment zag hij hoe de kat door een auto de lucht in werd geslingerd. Versuft, maar nog in leven, kwam het dier in de goot terecht. Hans wilde hem weer gauw in zijn armen nemen, maar de kat reageerde toch nog onverwacht snel. Hij ontsnapte opnieuw. Geheel in paniek vluchtte het beest weer de rijweg op. Een paar auto's wist hij nog te ontwijken,