Van der Palm was de mode van de dag, en mode is nu eenmaal een van de banaalste dingen die er zijn.
Er zit dus veel in het gezond verstand, en ook in het Engelse common sense, dat me tegenstaat. Vrij van paradoxen is die antipathie niet. Het gaat namelijk niet alleen om het modieuze, om de versnelling van het proces dat we ‘geschiedenis’ noemen. Precies het tegenovergestelde zit ook in dat gezond verstand, de totale uitschakeling van het verleden. ‘Gezond’ of ‘gemeenschappelijk’ is dat wat altijd al het geval geweest is, quod semper, quod ubique, voor de gymnasiasten, het normale, de norm. Van der Palms zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. We weten dat we dat moeten toejuichen, maar diep in ons onaangepaste hart huilt de afkeer.
Ergens daartussenin zit mijn ideaal van common sense. Vrijwel iedere lezer doet de verbijsterende ervaring op dat doden hem meer te zeggen hebben dan levenden, dat schrijvers uit een andere cultuur hem dieper raken dan die uit zijn eigen beschaving. Ik heb weinig gelezen over Japan. Zo op het eerste gezicht heb ik niet veel affiniteit met strak verpakte voetjes, rijstpapieren wandjes, houten kussenbankjes en wat allemaal voor een buitenstaander aan verkleinds en elegants met ‘Japan’ geassocieerd kan worden. Maar er zijn in Japan, niet minder dan zo'n duizend jaar geleden, in de tijd dat Europa in de diepste duisternis het einde der tijden verwachtte, twee boeken geschreven, The Tale of Genji en Pillow Book (ik ben veroordeeld die dingen in het Engels te lezen, zou ook niet weten hoe men de laatste titel vertaalt: ‘bedlectuur’), waarvoor ik, met het royale gebaar dat Maarten 't Hart in dergelijke omstandigheden altijd maakt, de hele Nederlandse literatuur inruil.
Murasaki Shikibu en Sei Shonagun verschilden van elkaar als dag en nacht. De een was een verlegen, lichtschuwe misschien wel wat preutse vrouw met even hoge maatschappelijke maatstaven als gering sociaal contact, de ander een grande dame, die het hofleven beheerste met haar scherpe tong, wispelturig, dol op roddel, iemand die slecht aan haar eind kwam. Maar die verschillen zijn onbelangrijk. Zelfs het verschil met iemand van een andere cultuur, van een andere sociale herkomst en seksuele geaardheid, die tien eeuwen later leeft, is onbelangrijk.
Er zijn drie vormen van common sense. Bij de eerste delen we met onze tijdgenoten de waan van de dag, hijgen we elke nieuwe mode na en maken we het heden zo plat als een dubbeltje. In de tweede vallen heden, verleden en toekomst samen in de tredmolen van de scepsis in de overtuiging dat er nooit een eind zal komen aan de slordigheid en de slechtheid. Maar er is een derde mogelijkheid. Augustinus heeft ooit gezegd dat we weliswaar in het heden leven, maar dat dat heden verschillende dimensies heeft: ‘het heden van de voorbije dingen, het heden van de bestaande dingen en het heden van de toekomende dingen’. De verschijningsvormen zijn ontelbaar maar de gemeenschappelijke zin van wat mooi, waar en goed is, is dezelfde, tien eeuwen geleden, nu en in wat komen gaat.