Geen gezicht
Hennie Bekker
Ik lig op een bankje van amper anderhalve meter. Ziek, en roken verboden. Verlamming van het linker aangezicht.
‘U moet zich vooral rustig houden mevrouw.’
De middag duurt urenlang, ik bel mijzelf op, maar ben in gesprek.
Na een uurtje gaat de telefoon.
Een verre, maar vooral nieuwsgierige kennis aan de andere kant van de lijn. Jaren niks van gehoord. ‘Toevallig dat ik je thuis tref. O! Je bent ziek. Ben je weer overspannen of zo?’
‘Nee kennis, gek krijgt niemand mij meer, alleen wanneer ik dat zelf wil, word ik weer krankzinnig, maar ik wil niet.’
Ze moet een heleboel weten, vooral hoe het met mijn kinderen gaat, die waren toch zo moeilijk!
Dat is vijf jaar geleden kennis, ze zijn allang weer ‘normaal’.
‘Ik kom eens langs,’ kirt ze. Maar ik verzeker haar dat ze dat vooral niet moet doen, besmettelijke ziektes en zo.
Ze staat op het lijstje van afgeschreven personen; als ik iemand niet meer wil, schrijf ik zijn of haar naam op een papiertje. Daar maak ik een propje van en gooi het in de vuilnisbak. Een opbouwende therapie, alleen hou je weinig mensen over. Wat moet je eigenlijk met verre vrienden, aangetrouwde nichten en mooi-weerkeuvelaars? Weg met die ballast.
Inmiddels ben ik tamelijk eenzaam op mijn kleine bankje. Iets behoorlijks kan ik niet eten en de keuken is al gedaan. Ik weet nog wel iemand die ik zou kunnen bellen, maar zij is hulpverleenster geworden. En als ik ergens de pest aan heb, is het wel aan hulpverleners. Eerst werd ze gek van de afwas, nu worden anderen gek van haar. Als maatschappelijk werkster steekt ze haar bedillerige vingertje uit naar haar cliënten. Vroeger was ze eigenwijs, nu valt er niet met haar te praten, maar met welke hulpverlener wel?
Terwijl ik zit, hang of lig, verliest een treurige boom achter mijn huis zijn blaadjes. Straks zal hij bloot overwinteren.
De radio geeft marsmuziek, en ik ben ook niet echt vrolijk. Een man laat moe zijn hond uit. En het regent.
Ik heb zin om een vaas door het raam te keilen, maar dat mag niet.
Ben benieuwd wat we eten vanavond, want daar heb ik ook niets meer over te vertellen. 's Morgens zwaai ik de familie, vergezeld van boodschappenlijstjes, uit en mag de hele dag doen waar ik zin in heb. Slapen, slapen en slapen. En huilen, huilen om een kat die een jaar geleden dood is gegaan, huilen om een misplaatste opmerking van een onaardig iemand, en huilen omdat ik afhankelijk ben van anderen. Ik die nooit meer afhankelijk wilde zijn.
Tegen man heb ik afgelopen zaterdag gezegd: ‘Geef alle slaappillen die je in huis hebt maar.’ Dat was niet positief.
‘Kom op Hen,’ zei hij. ‘Je wilt toch wel een derde en vierde boek schrijven?’
Momenteel wil ik niets en nu ben ik niet eens depressief, kun je nagaan.
Nu ik dit verhaal schrijf, kijk ik naar een foto waarop ik met een collega op een boekenmarkt sta. Toch wel leuk. En met de wetenschap dat er ook na deze miserie iets goeds gaat gebeuren, ga ik nog maar een tukje doen.