Dichterbij in etappes
Dana Constandse
‘Het leek wel een wolf, wat ik daar hoorde.’
Een lange dag van regen geweest, waarin de dieren zich schuilhielden. Dit kon dan tenminste nog wat worden.
‘Heel ver weg.’
Wilde geen alarm, alleen maar klein avontuur voor twee stedelingen in de Canadese wildernis. Zwijgend koffie drinken. Luisteren achter de muur van stilte. Ineens weer het sjirpen van de krekels horen dat ook 's avonds ongemerkt doorging. Het vuur smeulde maar wat. Veel rook, geen wind.
Dat we hier niet alleen zijn: ‘The forest is home for moose, deer, bears and wolves. They have roamed the forest for centuries. You are the visitor.’ We hebben ze nog geen van alle gezien onderweg. Zij merken ons ongetwijfeld altijd eerder.
‘Grootmoeder, wat hebt u grote oren? Dat is om jou beter te kunnen horen. Wat hebt u een grote neus? Om jou beter te kunnen ruiken. En die grote mond? Dat is om jou beter te hap hap hap.’
Daar klopt dus niets van, dat wolven ons zouden opeten. ‘De universele opvatting van de mens over het karakter van de wolf een grote leugen,’ volgens Farley Mowat, die wolvenonderzoek deed in het noorden van Canada. Hoe die beesten hem voornamelijk straal negeerden.
Dat deden ook de wasbeertjes die hier gisteravond in het duister opdoken en overal rondsnuften naar achtergebleven kruimels. En zich daarbij niets van onze aanwezigheid aantrokken. Als ik niet zo nu en dan in hun richting had geschopt, zouden ze zo over mijn voeten gelopen zijn. Of dwars door me heen. Ze zijn van een andere wereld.
‘Hoor je het nu?’
Heel ver weg een drietonig melancholiek gejammer. Een paar keer achter elkaar. Uit verschillende richtingen. Kwam het dichterbij?
‘Is dat geen uil?’
Anticlimax. Dat kon. Natuurlijk, een onbekende Canadese uil. Want hoe klinkt het huilen van wolven eigenlijk?
De zon staat al laag, kleurt de paar wolken boven de roze rotsen roze. Beneden ons ligt een ijsblauw meertje te midden van het donkere groen van dennen, de lichtere loofbomen al wat tintend naar herfst. Ertussen hier en daar plekken roze graniet, daarboven een geplooide, golvende lijn, verder weg andere bergen, grauwwit.
A.Y. Jackson Lake. Het meer is genoemd naar een schilder van de Group of Seven. Zijn schilderijen hebben de zware lijnen van linoleumsneden en ernstige kleuren. Ik zag ze in Kleinburg, niet ver ten noorden van Toronto.
‘Experience the Canadian wilderness just north of Toronto.’ Lokzin van de McMichael Collection of Canadian Art, met landschappen van alle zeven: Thomson, MacDonald, Lismer, Varley, Carmichael, Johnston en Jackson.
Gecomprimeerde ervaring via de ogen. Vermoeiend; ervaren is meer dan zien. Er is dan ook nauwelijks verband tussen die ogenblikken in het museum en mijn aanwezigheid hier, 1000 kilometer noordelijker.
Ik ben nu ook moe, na een urenlange wandeltocht, na het klimmen en schuiven over rotsrichels. Maar het is een andere moeheid. De wind koelt mijn huid. Er is geur van bosgrond en hars. Het kraakt en ritselt. Alles leeft hier. Ik leef.
Vlak voor we de laatste richel overklommen, hoorde ik een helder geluid: vrolijk, maar koel afstandelijk. Wie dat deed? Op een heuveltje vlakbij zitten mensen. Een gezin. We moeten in de buurt van een camping zijn.
Dan ontdek ik de vogel, midden op het water. Als een rijnaak: lang, laag en zwart. Een witte vlek op de hals. Door de kijker zie ik veel meer wit nog, een ruitjespatroon. De ijsduiker, die zo nu en dan in de winter naar onze kust afdwaalt, de loon van de Canadezen. Hun nieuwe dollarmunt noemen ze ook zo, want daar staat hij op afgebeeld. Onze snip is meer waard.
Was dat zijn roep zoëven? Ik aarzel. Groet de vier mensen en zeg wat over het landschap. Dan mijn vraag: kunnen ze me de roep van de loon laten horen?
Wat als iemand mij in Nederland vroeg het kwaken van een eend na te doen? Maar de