| |
| |
| |
De behoefte aan Venetië
Over de veranderlijkheid van kunst en samenleving
Karel Labey
1.
De toekomst is wijd voor wie het heden tijdelijk los kan laten. ‘Visie’ wil zeggen: een sprong kunnen maken. Een overdadig en tiranniserend heden fluistert: ‘Alles is al geweest...’ De kanon van de toekomst zegt: ‘Ook dat is waar... en niet waar. Wacht maar af...’
| |
2.
In het begin van deze eeuw stond Pablo Picasso in een kunsthandel langdurig het werk van Van Gogh te bekijken.
Later vertelde hij daarover aan de kunsthistoricus Mark Edo Tralbaut: ‘A un moment où toutes les issues étaient bouchés, il est parvenu à se frayer un chemin grand ouvert à toutes les possibilités de l'avenir. C'est ce que j'ai senti et compris immédiatement lorsqu'en 1901 chez Bernheim, à Paris, j'ai vu pour la première fois son oeuvre.’ (Da Capo, M.E. Tralbaut, 1961)
Realiseert men zich dat het gevoel dat zo veel kunstenaars nu hebben - dat de uitwegen naar de toekomst zijn geblokkeerd - al veel vaker is opgetreden? En ook, zelfs aan de vooravond van de 20ste-eeuwse avantgarde, aan de vooravond van het expressionisme, het fauvisme en het kubisme.
‘Un chemin grand ouvert à toutes les possibilités de l'avenir...’; het wijde landschap van de toekomst.
| |
3.
De oerkracht die, als een boom door een muur, opnieuw doorbreekt, gestalte krijgt in het werk van sommige kunstenaars - Van Gogh en Rimbaud zijn hiervan nog steeds goede voorbeelden - dat wekt in het begin bijna altijd wrevel, angst en bevreemding op. En zeker niet alleen omdat men de massa vooruit is.
‘Meneer, u schildert als een waanzinnige,’ zei iemand tegen Van Gogh in het schildersartikelenwinkeltje van Père Tanguy. Het was Paul Cézanne. En Breitner vond de schilderijen van zijn vriend en collega ‘grof en onhebbelijk’, ‘werk voor Eskimo's’... ‘Voor Eskimo's’ is eigenlijk het mooiste compliment: blank, onaangetast, vol raadsels en drift.
De werken van de ‘horribles travailleurs’ - het worden bouwstenen zodra de energie die erin vervat zit, een excessieve energie, kan doorstromen en niet meer afketst op een bestaande harmonie. Zonder de ikonen van Van Gogh en de bravoure van Arthur Rimbaud geen helderheid in de ‘moderne doctrine’.
| |
4.
‘Grof en onhebbelijk...’ Wie esthetische taboe's doorbreekt - en daarmee een ander land laat zien waar, vooralsnog, twijfelachtige wetten gelden - laadt de schijn van het onbeschaafde en, erger, van het onzuivere op zich.
Franz Werfel merkte over Beethoven op: ‘[...] vor ihm hat die Musik dem hohen und edelsten Vergnügen gedient. Er hat ihr einen neuen Sinn gegeben, er hat die soziale und ethische Erschütterung zum Tönen gebracht. Er war der erste der durch Musik uns das Leben fragwürdig und schwer gemacht.’ Dat het ‘hoge en edelste genoegen’ dusdoende minder in tel was, is evident.
Rossini zou je zuiverder dan Beethoven kunnen noemen, juist ook omdat Beethoven verplicht en bij wijze van spreken druk op het geweten uitoefent. Rossini spande in zijn tijd de kroon. Hij gaf het publiek de ruimte om zichzelf te zijn. Hij hield de sociale balans en de innerlijke verworvenheden min of meer in ere; hij bevestigde. Beethoven niet: die ontbond en wees de weg naar een andere, een heftiger toekomst. Rossini gaf de mensen daarbij vergeleken de vrijheid van toekomst waarnaar velen nu, met een hoogontwikkelde en gediversifieerde esthetiek van de kunsten, lijken te verlangen.
Overigens zou Rossini zich op zijn 37ste van het componeren afwenden en een faam als bon-vivant en gourmet ontwikkelen. De ‘tournedos Rossini’ is dan ook zijn eigen
| |
| |
creatie. Als Beethoven een soortgelijke vinding op zijn naam had staan, zeg: de ‘steak Beethoven’, dan zou het absolutistische en revolterende pathos van zijn werken direct enigszins ongeloofwaardig zijn geworden. Een grote toekomstgerichtheid lijkt bijna altijd hand in hand te gaan met een vrij onaardse instelling.
| |
5.
De ommekeer van de, zogenaamd, wufte en speelse en betoverende Oscar Wilde naar de veel tragischer en religieuzer denkende Wilde van zijn laatste vijf jaren, die van De Profundis en The ballad of Reading Goal, laat zien in hoeverre het sacrale van een kunstenaarschap verbonden is met isolement en met barre levensomstandigheden. Zei de eerste: ‘No artist has ethical sympathies,’ en: ‘All art is quite useless,’ de laatste verklaarde, zonder schroom: ‘Art is suffering.’
Het radicale proto-expressionisme van Van Gogh is bijna ondenkbaar zonder zijn ellendige kruisgang. Met de rug tegen de muur - psychisch en materieel - maakte hij veel eenvoudiger de sprong naar extreem dynamische, visionair geladen schilderkunst. Wat lette hem nu - gegeven zijn buitengewone energie - de totale worp te maken?
Als Nietzsche opmerkt dat ieder heroïsme hem vreemd is (Ecce Homo), dan moet je daar iets soortgelijks onder verstaan. Hij had van huis uit niet die benauwende en soms zelfs banale drang om het omhuiverde isolement op te zoeken. De omstandigheden en zijn eigen angst maakten hem tot een martelaar.
Waarschijnlijk zijn niet de heiligen met het kruis op de rug en de tanden op elkaar klassiek in de moderne kunst, maar die met de wrange glimlach.
| |
6.
De kanalen van informatievoorziening staan nu pas, de laatste decennia, wijd open in de kunsten. (Zegt men...) Maar de snelheid waarmee de informatie - de beelden, begrippen en gezichten - verwerkt moet worden, is vaak strijdig met die zo anders getinte ‘snelheid’ van een tot op de nerf gespannen kunstwerk. Een kunstenaar wordt verleid om zijn imago te kartelen of te parfumeren. In elk geval om stampei te maken.
Susan Sonntag zei: ‘De relatie van de kunst tot een publiek waarvan men aanneemt dat het passief, inert en oververzadigd is, kan enkel uit de aanval bestaan. Kunst wordt identiek met agressie.’ Toch is ook agressie in de kunsten zo langzamerhand overbekend en vaker wel dan niet voorbestemd om, na enige verwondering, lichtelijk uitgeput weg te ebben. Agressie op zich vermoeit het publiek relatief snel. Agressie plus een ander element - zij het gratie, humor of intelligentie - zal eerder het gewenste, bestendige effect hebben.
Misschien is de gedeeltelijke Verschwisterung tussen de rockmuziek en de klassieke muziek - dat wil zeggen tussen een bij uitstek energieke, agressieve kunst en een veel serener, wellevender kunst - wat dat betreft een teken aan de wand.
| |
7.
Het begrip ‘avant-garde’ is krachteloos geworden als een te vaak uitgerekt elastiek. En het is te vaak gebruikt in een derivatieve zin: de avant-garde van de ontwerpers, de avantgarde van de mode.
Voor een jonge lichting Italiaanse schilders is rond 1980 door Achille Bonito Oliva het begrip ‘Transavanguardia’ geijkt. Het toont aan in hoeverre men niettemin schatplichtig is aan de oude avant-garde. Tevens uiteraard in hoeverre het oude begrip uit de mode is geraakt. Tekenend voor het woord ‘avant-garde’ is dat het steeds meer verwant is geworden aan elegantie, aan Luxusleben, aan een enigszins wuft snobisme. Tenslotte is het de geëigende naam voor een modezaak of een glossy tijdschrift.
Chic en avant-garde - dat verhoudt zich zo ongeveer tot elkaar als Gary Grant tot Picasso. En Gary Grant beweerde ooit dat Picasso de laatste echte kunstenaar was...
De sociale oorsprong van de term ‘avantgarde’ - voor de meute uit - gaat trouwens allang niet meer op. Een overgroot deel van de middenklassen is zo langzamerhand even weinig gehecht aan de oude zeden, de oude scheidslijnen en de oude esthetiek als een ontheemde elite. Ze zijn evengoed gedesorïenteerd geraakt en uit op nieuwe sensaties. Het bombardement van de zintuigen en het onderbewuste - dat laatste met name door reclame en film - heeft wijd en zijd zijn werk verricht. De schoonheid van het ‘gedenatureerde’ (kubisme, expressionisme, constructivisme etcetera) wordt door steeds meer bevolkingsgroepen opgevangen en erkend.
Dit wil ook zeggen dat de avant-garde ten dele zijn werk heeft geklaard.
| |
8.
Tot ongeveer 1970 wordt deze eeuw gekenmerkt door het elkaar snel opvolgen van een wervelstorm van avant-gardes. Bewuster nog, en vaak venijniger dan de 19de-eeuwse romantici, zetten ze zich af tegen het verleden en geven ze zichzelf het aura van mor- | |
| |
gen. Er is steeds weer de opvallende behoefte om afstand te nemen van het verleden, om die schilferige huid af te schrapen. Wat begon bij Rimbaud - ‘il faut être absolument moderne’ - wordt snel een zinderende kreet: weg van de traditie met een ongekende inhaligheid naar toekomst. Apollinaire riep in zijn manifest L'anti-tradition futuriste ‘merde’ tegen veel kunstenaars uit het verleden en ook minder belligerente figuren als Kandinsky, Klee of zelfs Joan Miró gaven hun behoefte aan een geheel schone lei te kennen. Dada leek de reductio ad absurdum van deze toekomstdrift in zoverre hun verwerping van de oude kunst geen enkel nieuw geldend principe leek te willen toestaan. Dada was ‘de grote vernietiger’, zei Dada zelf. Beeldender uitgedrukt: Dada was een grote bezem. Vanaf de jaren tien ontstaat er een verwarrend Durcheinander van, elkaar vaak weerstrevende, avant-gardes. Ze maakten te vaak de ‘fout’ om op een gegeven moment het patent op de toekomst en op de ware progressiviteit in de kunst aan te vragen. De surrealisten vormden hiervan wel het duidelijkste voorbeeld. André Breton werd niet voor niets als paus bestempeld.
Het surrealisme had een januskop, die eigenlijk al blijkt uit de keuze van hun geestelijke voorvaderen. Van Freud namen ze de preoccupatie met de droom en de seksualiteit over, van Dada het balorige nihilisme en van de - vooral Duitse - romantici de vergoddelijking van het zelf en de utopische perspectieven.
Op de verwantschap tussen surrealisme en pop-art is te weinig gewezen. (Salvador Dali beweerde ooit dat zijn ‘Afrodisische smokingjasje de stralendste voorloper van de pop-art was’.) Het hedonistische en ‘ding verheerlijkende’ van de pop-art vind je al in aanleg bij sommige surrealisten. En zowel Dali als Warhol had iets met warenhuizen...
De overeenkomst breidt zich uit tot en met de popmuziek, zoals die - inclusief een andere levensstijl en enkele relatief vage sociale idealen - opkwam in de jaren zestig. Beide - het surrealisme en de popcultuur - waren doordrenkt van seksuele obsessies, cultiveerden ze het eigengereide ik, neigden ze tot - soms ontwapenende - potsenmakerij, koppelden ze het sublieme aan het banale en lieten ze kunst en leven ineen vloeien. Het lustprincipe en ‘polymorf pervers’ - de begrippen zijn evengoed van toepassing op het surrealisme als op de popcultuur.
| |
9.
De surrealisten laveerden - ondanks en mèt de baton van André Breton - vaak tussen groepsgeest en radicaal individualisme.
Daarbij lieten ze nogal eens het gedrag van parvenu's van de cultuur zien: onverdraagzaam, agressief, puberaal, egotistisch.
Ook hier zijn er duidelijke overeenkomsten met de popcultuur in muziek, kleding, beeldende kunst en - ook - literatuur. Vanuit het succes van de popmuziek ontstond er een wat ordinaire chic die, uit nooddruft, speelsheid en imago-denken weer sterke banden met ‘oude’ artistieke avant-garde aanknoopte. Een monsterverbond - al kunnen ook hieruit bevrijdende impulsen ontstaan.
Als er nu in New York een trendy dancing wordt geopend, staan de beeldende kunstenaars vaak bovenaan de lijst van invité's. De origine van deze ontwikkeling vind je in de jaren zestig.
| |
10.
Een groot deel van de popcultuur is geleidelijk aan ontaard in iets wat ik een ‘anarchoburgerdom’ zou willen noemen. Een combinatie van consumerism, van een drammerig hedonisme, van extravert lef, van snaaksheid en een slim combineren van diverse cultuurelementen.
| |
11.
Muzikaal gezien zijn er, vooral vanaf de jaren zeventig, de uitersten ontstaan van een pastel getinte, meisjesachtige droomwereld (denk aan de foto's van David Hamilton) zoals bij James Taylor of Paul Simon, en anderzijds een redeloos, fanatiek offensief dat met keiharde middelen tot een totale bedwelming moet leiden: het onooglijke broertje van Dionysos. Martiale vergelijkingen worden roekeloos gehanteerd en een bekende band (U2) kondigt zijn wereldtournee aan als ‘War Tour’. Slightly incredible... Er worden termen gebruikt die je in de eerste plaats in een arena verwacht.
Je kan de tegenstelling ook afwisselen met die tussen de zwarte romantiek en utopisch getinte romantiek: The Doors versus The Beatles, de Lizard King versus de Walrus.
De Lizard King, zo liet Jim Morrison van de Doors zich wel noemen. Die hagedis staat zo ongeveer voor sluw, onberekenbaar, bizar, gracieus en in contact met onzichtbare verbanden. Dat laatste duidt op de sterke magische component in de rockmuziek en de leefgewoonten eromheen. Niet Sigmund Freud maar Carl Gustav Jung kon aan deze levenswijze een klassiek kader verlenen: het geloof in onzichtbare verbanden, in de (relatieve) verwisselbaarheid van man- en vrouwrollen, in synchroniciteit en intuïtie, in het belang van riten en symbolen, een wantrouwen ten aanzien van het intellect.
| |
| |
(Op diverse platenhoezen - bijvoorbeeld bij The Police of bij King Crimson - figureert Jung dan ook in een of andere vorm.)
Een kunstenaar die zich Lizard King noemt heeft voor Descartes en zijn geloof in de hegemonie van het schiftend intellect slechts een grijns over. Hoe venijnig is die grijns?
| |
12.
Metamorfose - het begrip veronderstelt iets anders. Die prachtige titel van een toneelstuk van Arthur Schnitzler: het wijde land... (het wijde land van de ziel). De ene kamer die weer toegang biedt tot de andere; alle vertrekken hebben iets van de vorige en de volgende in zich.
Je kan je afvragen in hoeverre de grotere bereikbaarheid en beschikbaarheid van culturele produkten aan de verruiming van de mens hebben bijgedragen. Kafka zei: ‘Manches Buch wirkt wie ein Schlüssel zu fremden Sälen des eigenen Schlosses.’ Voordat men het innerlijk als een slot is gaan zien, met de mysterieuze en eindeloze atmosfeer die dat oproept, is er menig stadium van verinnerlijking voorbijgegaan. Milan Kundera koos als een van de kernbegrippen ter duiding van het woord ‘Europa’: ‘intimiteit’. En deze intimiteit hangt weer onverbrekelijk samen met de cultus van het boek.
| |
13.
Jean Cocteau - over wie wel werd gezegd dat hij zijn genie in zijn leven had gestopt en niet in zijn werk - Cocteau merkte naar aanleiding van Rimbaud op: ‘Rimbaud heeft het gedicht gespleten. Bij hem is het actieve gedicht ontstaan, het recht om dichter te zijn zonder verzen te schrijven[...] Hij staat aan de oorsprong van ontelbare poëtische spektakels die een stad in werking weet te zetten.’
Rimbaud, die het aardse en het kosmische, het feeërieke en het luciferiaanse plotseling een kortsluiting liet maken die niemand had voorzien. Een kortsluiting die een opmerkelijke gelijkenis vertoont met sommige revelaties in de rock, honderd jaar later. Hij is dan ook niet voor niets de enige dichter die min of meer een cultfiguur is geworden bij sommige rockmusici, bij Patti Smith bijvoorbeeld.
| |
14.
De namen van Hölderlin en Rimbaud werden in mei '68 op de muren van Parijs geschreven. De stad kreeg de tragische allure van een roman. En een droom kreeg opeens een openbaar gezicht, en de zucht om de wereld opnieuw in te glijden, kreeg een gemengd politiek en poëtisch gezicht. ‘Bij hem is het actieve gedicht ontstaan...’
| |
15.
Het was ook de Nietzsche en Rimbaud lezende Jim Morrison die zichzelf als een ‘erotic politician’ omschreef. Het klinkt paradoxaal. Je kan je afvragen of de revolterende, de antichristelijke, de op totale gratificatie gerichte Rimbaud niet de eerste erotic politician was. En, in de lijn daarvan, de aan Rimbaud schatplichtige surrealisten de eerste groepering die zich met enig recht zo zou mogen noemen.
| |
16.
De oude, veeleer (of in ieder geval: veel duidelijker) hiërarchisch geordende samenleving gaf de meeste mensen een veel helderder sensatie van het een-rol-spelen, het erbij-horen. Op deze wijze creëerde ze een groter gevoel van onderlinge warmte. Het in-de-lucht-hangen - dat nu voor veel posities geldt - is een soort koude. Dan zijn er weer andere middelen om een ànder gevoel van warmte, van ‘belonging’ op te wekken.
Milan Kundera heeft het ergens over de ‘muzikalisering van onze cultuur’. Dat is zo'n middel. Familiariteit in de rondte, met de tv als een soort spil, is nog zo'n middel. Een paardemiddel voor wie bij scherp zien zweert.
| |
17.
Vormen van gemoedsadel die uit de tijd raken. Nog zichtbaar zijn, en begrijpelijk zijn, maar niet meer goed te hervatten. Omdat ze direct in verband staan met een voorbije sociaal-religieuze ordening.
De wereld van Ida Gerhardt bijvoorbeeld. Behalve van een ingetogen christendom is deze ook afhankelijk van de contouren van de standenmaatschappij. Hij getuigt van een groot respect voor de positie en de functie van de ander, bewaart uit schroom een grotere afstand. Het weerklinkt in haar gedichten en schept ruimte.
Wij zijn nu dichter bij elkaar komen te staan en hebben inmiddels minder dat natuurlijke ontzag voor het metier en de plaats van de ander.
Je kan je overigens ook afvragen in hoeverre het een gevolg is van het letterlijk afnemen van de ruimte tussen de mensen onderling. We zijn dichter op elkaar komen te staan en de pregnante kleuren in de sociale hiërarchie zijn deels vervangen door een ander soort luminositeit. Die van de mode of van de muziek bijvoorbeeld.
| |
18.
Paul Klee zei: ‘Ik wil, bij wijze van spreken, opnieuw geboren zijn, niets wetend, absoluut niets wetend over Europa... bijna pri- | |
| |
mitief zijn.’ Bij het woord ‘primitief’ moet je denken aan Gauguin, die in 1898 uitriep dat de schilderkunst nu van alle ketens, die ‘de scholen, de academies en vooral de middelmatigheid haar hadden aangebonden’, was bevrijd. Beide schilders wilden, vanuit een geheel ander perspectief, aan de te gewatteerd geworden civilisatie van Europa ontkomen.
De behoefte aan een totaal schone lei, aan het onderduiken in een minder beredeneerde, een wildere en magischer cultuur. Weg uit het labyrint van een door ratio en sociale regulering verkavelde maatschappij. Even later zegt Antonin Artaud - en het heeft alles met het voorgaande te maken - dat het westerse bewustzijn zó decadent is geworden dat metafysische ervaringen alleen nog via de weg van de zintuigen kunnen worden opgewekt. Ook deze overtuiging, die je tevens bij Bataille vindt - en bij hem tot een verheerlijking van het exces op zich voert - zal pas in de jaren zestig en daarna in bredere zin haar beslag krijgen. Het is een overtuiging die bijna vanzelf een toenadering tussen de kunst en de religie inhoudt, want het zijn in de eerste plaats kunstenaars die via de zintuigen tot ‘verlichting’ willen komen. Dat de balans snel naar de andere kant kan doorslaan - daar waar ‘zintuiglijk leven’ iets verslindends en ten slotte zelfs iets van een wervelende maskerade krijgt - is sinds lang duidelijk. Overigens is het opvallend hoe vaak in videoclips van de laatste jaren hedonistische elementen en surrealistisch gehanteerde religieuze symbolen door elkaar heen lopen.
| |
19.
Later herkennen wil vaak zeggen: beter herkennen. Juist voor datgene waar je eens een blinde vlek voor had, voor datgene wat je vreesde of gewoon negeerde, kan je later opeens een buitengewone waardering krijgen, mogelijk een sterke band.
De hyperverlegen adolescent die plotseling de liefde ontdekt en er zich nu aan overgeeft; de man of vrouw die altijd open huis in het gevoelsleven hield en dan de correcte, maar besliste afstand leert kennen; de schilder die altijd met tonale overgangen werkte en dan de weelde van het contrast ontdekt; de Nieuwe Wilden die, als bij toverslag, overgingen op strak gecomponeerde, abstracte doeken.
| |
20.
Via een omweg terugkomen bij de religie - na een lange onthouding onder de doem van de technologische, positivistisch denkende maatschappij - dat zou wel eens een verheffing kunnen betekenen. Een opklaring van het oude religieuze bewustzijn in een naaktere en voorzichtigere staat. Een dank zij het contrast met de heroïsche dimensies van het materialisme verfijndere en eerlijkere vorm van spiritualiteit. Niet meer dwars gezeten door het onhoudbare, mythomane geloof, door de starre dogma's en de rigide kastegeest van de oude Kerk.
Een niet zozeer hiërarchische en eerder persoonsgebonden vorm van religie. Een niet zozeer monotheïstische, eerder pantheïstische en door meerdere, met name oosterse, religieus getinte overtuiging, juist ook dank zij de ontdekkingen van de moderne natuurwetenschappen.
In een brief uit 1938 komt Vestdijk al tot de uitspraak: ‘De toekomstige ontwikkeling der gehele mensheid naar een a-theïstische religiositeit, die zich meer en meer begint af te tekenen, is onder kunstenaars reeds lang ingezet.’
| |
21.
Het is al eerder gezegd dat de kunst tegenwoordig een deel van de wijding die de Kerk vroeger moest aanreiken, heeft overgenomen. Elk jaar trekken de mammoetexposities meer en meer toeschouwers. Men komt niet alleen uit nieuwsgierigheid, uit behoefte aan sier, vanwege een toename aan vrije tijd en financiële armslag - nee, ook in de hoop een kleine, specifieke zegening te ontvangen; een mysterie in overzichtelijke vorm bij te wonen. En velen van degenen die zich naar een monsterexpositie van Van Gogh begeven, gaan tevens naar de restanten van een rituele tempeldienst.
Het is een soort eucharistie - een deel hebben aan iets bijna onbereikbaars via gewijde voorwerpen. Het onaardse van de voorwerpen, de schilderijen, wordt ook door de astronomische waarde ervan onderstreept.
| |
22.
De band tussen de kunst en het sacrale is natuurlijk eeuwenoud, maar vanuit de moderne desoriëntatie is er weer meer ruimte voor gekomen.
Het was de romantiek die de kunstenaar losweekte uit het sociale bestel, hem op een vaak huiveringwekkend voetstuk plaatste en hem weer tot ziener bestempelde. Novalis zei: ‘Dichter und Priester waren im Anfang eins, und nur spätere Zeiten haben sie getrennt. Der echter Dichter ist aber immer Priester, so wie der echte Priester immer Dichter geblieben ist.’
Na Novalis was het vooral Baudelaire die een duidelijke blauwdruk gaf van de priesterlijke macht van de kunst en daarmee van de door magie en uitverkorenheid om- | |
| |
zweemde positie van de dichter. Die veronderstelde uitverkorenheid had, gegeven de nieuwe sociale verhoudingen van de tweede helft van de 19de eeuw, een tweeslachtig effect. Er hangt, zeker bij enkele dichters uit die tijd, een ijselijk licht omheen. Baudelaire was een van de eerste poètes maudits en het was nauwelijks een geuzennaam, maar een door isolement, miskenning, eigenzinnige erotiek en extreme helder-donkere religieuze noties omgeven status.
Er hoorde een prometheïsche roekeloosheid bij om de dichter in zijn toren groter dan ooit te maken. En bij Baudelaire grepen hierbij het besef van moed, ascese en volstrekte toewijding in elkaar. Hij zei: ‘Er bestaan slechts drie respectabele wezens: de priester, de soldaat, de dichter.’
Vrijwel niemand zal het nu in deze termen herhalen, maar de toegespitste noties van het voortrekkerschap van de kunstenaar, van het gewijde isolement van de dichter en van de ‘eucharistische’ waarde van grote kunst zal de hele volgende eeuw door een grote rol spelen. Tenslotte zijn ook de zo veel minder scherpe opvattingen van een Joseph Beuys met zijn geloof in een soort donker wisselspel tussen sociaal-democratie en kunst - ‘Kunst-Mensch’ - eraan schatplichtig.
| |
23.
Terwijl de wereld alsmaar kleiner lijkt te worden, wordt het verleden steeds dichterbij gehaald. Een soort Alhambra van de kunsten wordt, vooral via boek en film, steeds beter en directer - huiselijker ook - toegankelijk. De zomen van een cultuurparadijs leggen zich om het centrum van de civilisatie, waarin hard werken, snel plezier en sensationele ontspanning wederkerig afhankelijk zijn. De kunst is, duidelijker dan voorheen, een economische factor geworden.
De kunst is in de laatste decennia meer en meer gaan lijken op het reizen, of op het zo'n beetje avonturieren. Een luxe ontspanning, een ietwat landerige vermeiing. In de hp heet de rubriek allang niet meer ‘Cultuur’, maar gewoon ‘Kunst en Genot’. Moet het worden uitgelegd dat deze stand van zaken veel met een vrij heersend defaitisme te maken heeft onder kunstenaars - en ik denk dan met name aan beeldende kunstenaars?
| |
24.
Venetië, esthetiek, rust. Gore Vidal schrijft in zijn boek over Venetië: ‘Terwijl de 20ste eeuw zijn einde nadert, weet niemand meer precies wat hij van de toekomst moet verwachten, als er nog iets te verwachten valt. Er bestaat een grote behoefte aan magie, aan de droom buiten de tijd, aan een uitstel van de werkelijkheid.’
De droom buiten de tijd... volgens Byron was de lagunenstad ‘the greenest island of my imagination’. En Napoleon noemde het Piazza San Marco ‘de grootste salon van Europa’ en gaf daarmee de intimiteit van de stad aan. Venetië staat voor innigheid, zorgeloosheid, sensualisme, melancholie, de zilveren, verglijdende schoonheid. Het herbergt sterker dan andere steden in Europa de milde, golvende, bijna contourloze droomen gevoelswereld van een ogenschijnlijk tijdloos Europa; het is een ankerplaats waar je je zelden alleen voelt.
De behoefte aan magie is het verlangen om opgenomen te worden in een overkoepelend geheel, in een wijd en zijd door zichtbare en onzichtbare wezens en fluisteringen beïnvloed verband. In een enigszins smachtend, half wetend, half gelovend aangevoelde betekenis van het totale proces. Het totale proces dat het karakter van de synchroniciteit aanneemt. Het is ook een poging om de onrust van duistere verlangens en onbeantwoorde vragen middels polsstokken in het gemoed te boven te komen.
Waar te veel antwoorden zijn gegeven en het intellect vermoeid en lichtelijk stuurloos is geraakt, komt deze hang weer sterker naar boven. ‘Das Schrecken des Daseins’ bezweren met een westerse meditatie aan het schone water vol beelden. De cultus van beelden als een vaak vrome visuele bijbel. Je kan het de sensibele, nu eens panische, dan weer geexalteerde afweermethode noemen. De toekomst aan de leiband van een in de finesses overdadig en doordringend aanwezig verleden.
Venetië is op een vanzelfsprekende, een je zou bijna zeggen geruisloze wijze supranormaal, van nature transcendent. De behoefte aan Venetië is zowel een wrang als een hoopvol teken. Het is van meet af aan onvoldoende, in zoverre als het nog te dicht bij dat ‘uitstel’ staat.
| |
25.
Arthur Rimbaud is een dichter die nauwelijks met het begrip ‘Venetië’ lijkt te corresponderen. Omdat hij vooral het heidense, het lucide en revolterende aspect belichaamt. Je zou hem de antithese tot de tover, de overdaad en het raffinement van Venetië kunnen noemen. En het snijdende licht dat een dichter als hij uitstraalt, is dan ook onmisbaar, wil het gevoel van uitstel niet in een gevoel van stagnatie - hoe rijk voorzien ook - verzanden.
|
|