Hollands Maandblad. Jaargang 1992 (530-541)
(1992)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[534]Sonosofische bespiegelingen
| |
[pagina 4]
| |
ligheid voor lawaai is ook uit andere bron bekend. Hij werd bijvoorbeeld zo gehinderd door rond zijn componeerhuisje kwetterende vogels dat hij, de dweper met de natuur, een premie uitloofde voor iedere dode vogel. De stoommachine die Diepenbrock kwelde is een belangrijk element in de ontwikkeling van de lawaaiproduktie: we zien hier de vermaledijde hefboom zijn intrede doen. De hefboom maakt het ons mogelijk aan één uiteinde veel kracht te zetten door aan het andere uiteinde een kleine kracht uit te oefenen. In principe zijn er geen grenzen aan de mate waarin we zo onze lichaamskracht kunnen vergroten. De hefboom uit de klassieke mechanica is echter slechts een zinnebeeld van de mogelijkheid om meer in het algemeen natuurkrachten voor ons karretje te spannen. Het is deze gegeneraliseerde hefboom die het de mensen mogelijk maakt de geluidsenergie die zij met eigen stem of lichaamskracht kunnen voortbrengen met een enorme factor te vermenigvuldigen. Het is nog niet lang geleden dat alleen de machtigen door één vingerbeweging duizenden kelen of armen aan het werk konden zetten, bijvoorbeeld om zo veel lawaai te maken als men nodig achtte of prettig vond. Van de stoommachine naar de ghettoblaster is het snel gegaan. Sinds enkele decennia beschikt de grootste armoedzaaier over de middelen om met een lichte vingerdruk tot stand te brengen wat eertijds alleen een keizer of veldheer vermocht.Ga naar eind3
De gebruikelijke duiding van de aangehaalde en soortgelijke getuigenissen uit het verleden is dat er altijd mensen zijn geweest met overgevoelige oren, en dat mensen die klagen over het lawaai van ònze tijd dus niet weten waar ze het over hebben. Ze denken iets in hun omgeving te signaleren, in casu toename van lawaai, maar zeggen alleen iets over zichzelf. Dat de klagers, de vroegere en de huidige, meestal mensen met gevoelige oren zijn, is ongetwijfeld waar. Maar de conclusie dat de vroegere werkelijkheid in dit opzicht maar weinig van de huidige verschilde, lijkt me niet gewettigd. Het is niet te loochenen dat tot ergens in deze eeuw stilte nog geen schaars goed was. Opeenhopingen van mensen hebben altijd tot lawaai geleid, en altijd zijn er de klagers geweest die de lawaaischoppers van botte ongevoeligheid betichtten. Maar nog in 1930, en zeker in 1830 of 1730, kon men de stad uitgaan om na enkele minuten de volkomen stilte te ervaren. (Ik bedoel hier en in het volgende met ‘stilte’ de afwezigheid van door mensen geproduceerde geluiden.) De boeren hadden geen werktuigen die lawaai produceerden, zelfs hun karren deden dat niet zolang ze er niet mee in de stad kwamen, want wegen en dorpsstraten waren niet geplaveid.Ga naar eind4 Goed, je hoorde zo'n boer vloeken omdat zijn kar weer eens vastzat in de modder, maar dat geluid droeg maar 100 meter. Het grootste deel van Nederland (om maar een voorbeeld te nemen) lag in vredestijd, dus het grootste deel van de tijd, in diepe stilte gehuld. Ik was er niet bij en heb er ook geen historisch onderzoek naar gedaan, maar weet het toch omdat het niet anders kan zijn geweest. Want bijna al het lawaai dat nu onze oren bereikt, heeft twee soorten bronnen die één à twee eeuwen geleden nog niet bestonden, en die een halve eeuw geleden nog niet erg verbreid waren: (verbrandings) motoren en luidsprekers. Sinds ruwweg een halve eeuw, een zuchtje in de geschiedenis van het biologische wezen mens, en in de geschiedenis van het cultuurwezen dat wij zijn niet meer dan enkele promilles, zijn er maar kleine delen van Nederland waar het een klein deel van de tijd stil is. Volgens de strenge normen van de uiterst besloten Stilteclub zijn er in het Koninkrijk der Nederlanden nog maar twee plaatsen waar het ‘stil’ (norm a) en negen waar het ‘redelijk stil’ (norm b) is.Ga naar eind5 Welke dat zijn, kan ook in dit blad niet geopenbaard worden. Voor gewone burgers is van meer belang dat in 1980 de boven ons gestelde overheid wakker is geworden: in dat jaar werd de Wet Geluidhinder van kracht. Omdat ambtenaren met molens schijnen te moeten werken, heb ik daar nu pas een tastbaar resultaat van bespeurd: in het deel van het land waar ik mijn vakanties pleeg door te brengen, zijn ineens borden verschenen waar stiltegebied op staat. In mijn stiltegebied is verreweg de grootste bron van lawaai het vliegende tuig, met name het op geringe hoogte luchtrondjes trekkende kleine tuig. Raadpleging van de instanties leerde echter dat dit niet kan worden aangepakt, want het gevlieg ‘wordt geregeld in een andere wet’, namelijk de Luchtvaartwet. Het is alsof je wandelaars verbiedt een windje te laten in een gebied waar de boeren karren vol mest op het land kieperen. Maar het is niet uitzonderlijk dat een maatregel niet gericht is op het wegnemen van een euvel, maar op het wegnemen van het beeld dat de mensen van de werkelijkheid hebben. Wanneer de Nederlandse Spoorwegen vijftig brieven hebben ontvangen waarin wordt geklaagd over de gruwelijke koffie die in de trein wordt geschonken, geeft de directie een reclamebureau opdracht tot een campagne met teksten als ‘Het | |
[pagina 5]
| |
geurigste kopje koffie van Nederland drinkt u bij 140 km/uur’. Zo ook in de stiltegebieden: het moet hier wel heel stil zijn, denkt de wandelaar, want er staat een bord met stiltegebied erop. Waarschijnlijk hebben de ambtenaren de operationele definitie (‘intelligentie is wat een intelligentietest meet’) ontdekt: x is een stiltegebied wanneer er bij x een bord staat met ‘x is een stiltegebied’.
Niet alleen wandelaars, denkers, schrijvers en componisten maar ook gewone muziekliefhebbers hebben het zwaar te verduren. Vaak behoort muziek zelf tot de grote categorie der hinderlijke geluiden, maar omgekeerd kunnen hinderlijke geluiden het beluisteren van muziek in de weg staan. Omdat over de bezwaren tegen muziek in liften, wachtkamers, telefooncellen enzovoorts onder beschaafde mensen verregaand overeenstemming bestaat, beperk ik me hier tot het laatste. Muziekliefhebbers gaan niet allen op dezelfde manier met muziek om. Veel mensen worden door muziek aangenaam geprikkeld, in die mate zelfs dat zij zich ervoor naar concertzalen begeven. Voor sommigen zijn daar onvergetelijke ervaringen weggelegd van iets dat groter is dan zijzelf. Voor anderen is de geringste prikkeling in de keelvoldoende om de prikkel die van de muziek uitgaat te doen vergeten. De hoesters en kuchers zijn waarschijnlijk dezelfden die niet in staat zijn thuis naar een plaat te luisteren zonder tegelijk iets anders te doen. Muziek is voor hen altijd achtergrondmuziek. Is achtergrondmuziek per se uit den boze? Ik zou het niet durven beweren, want ik tik dit artikel terwijl Idomeneo door de kamer schalt. Oneerbiedig, maar ik maak het straks goed door me twee uur lang, met tekst of partituur erbij, aan Mozarts vondsten over te geven. Nu al wordt hij me af en toe te machtig en laat ik hem even het roer overnemen, om daarna verkwikt en gesticht tot het werk terug te keren. Maar vaak is achtergrondmuziek een hinderlijk verschijnsel, bijvoorbeeld in een gezelschap waar druk wordt geconverseerd. Dan is het onmogelijk om, zoals in het vorige geval, even alles stil te zetten omdat de muziek je de adem beneemt. Wanneer de gastheer tijdens een borrel de Goldberg-variaties opzet, vraag ik hem dan ook: heb je niet iets van de Stones? Debussy zei dat de schoonheid van het andante in het vioolconcert in a van Bach van dien aard is dat men niet weet ‘comment se tenir pour se rendre digne de l'entendre’.Ga naar eind6 Anderen ontzien zich niet om tijdens de afwas Das wohltemperirte Clavier op te zet- | |
[pagina 6]
| |
ten, tijdens het pingpongen het adagio uit de 8ste van Bruckner, en bij het vrijen de Kindertotenlieder. Men kan zulke mensen mijden, tenzij hun aantrekkelijkheden zo overweldigend zijn dat men zelfs een dergelijke botheid wel door de vingers moet zien. Ook in een restaurant waar men met het verschijnsel wordt geconfronteerd, is het soms een moeilijke afweging. Als het culinair hoog scoort en een alleraangenaamste bediening heeft, wil men wel eens enig zieleleed voor lief nemen. In eetgelegenheden serveert men overigens meestal geen Bruckner, maar, om heel andere redenen erg, het laffe muziekslijm dat als muzak in de handel wordt gebracht. Het is toch heel zacht, zegt men wanneer je beleefd vraagt of het ook mogelijk is zonder ‘muziek’ te dineren (in het niet uitspreken van de ironische aanhalingstekens schuilt vooral de beleefdheid). Alsof je niet beledigd wordt als iemand je zachtjes beledigt. Maar dit is alweer het chapiter muziekdie-stoort, en ik wil nog even verwijlen bij muziek-die-gestoord-wordt. Ik heb wel horen zeggen dat in stilte naar muziek luisteren onnatuurlijk is want pas de laatste honderd tot honderdvijftig jaar in de concertzaal tot een norm geworden. Eén voorbeeld. ‘Stel je voor, mensen zitten vier uur lang onafgebroken naar Don Giovanni te luisteren. Dat was helemaal niet de bedoeling en, als je het historisch bekijkt, vreselijk overdreven. [...] Zo is er ook publiek dat thuisblijft omdat het als onaangenaam wordt ervaren om in een zaal te zitten tussen van die uitgestreken types die alleen maar zitten te luisteren en zich niet vermaken.’ Voer ik hier een in het Concertgebouw verdwaald discotype ten tonele? Nee, de woorden zijn door Trouw (10 februari 1990) opgetekend uit de mond van Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting, en uit dien hoofde te beschouwen als een opinieleider in kunstzinnige zaken. Let ook op die ‘vier uur’. De waarheid is dat Don Giovanni, zonder één coupure, nog geen drie uur duurt, en in het theater meestal korter. Dergelijke overdrijvingen van de duur van een lang muziekstuk hoor je vaak. Maar ja, als je je niet vermaakt omdat je alleen maar mag luisteren lijkt het allicht veel langer. Charles Burney vertelt smakelijke verhalen over storingen van allerlei aard tijdens de muziekuitvoeringen die hij meemaakte toen hij in 1770 en 1772 muzikale reizen door Europa maakte.Ga naar eind7 Maar Burney windt er ook geen doekjes om dat al dat lawijt niet van pas kwam. En zo is het ook. De reden is niet dat stilzitten tijdens een concert de laatste honderd jaar nu eenmaal een gewoonte is geworden. Dan zou deze ingetogenheid niet veel meer zijn dan je hoed afnemen of de juiste titulatuur gebruiken: een kwestie van etiquette zonder verdere betekenis (of slechts van sociologische betekenis). Maar het beheerste gedrag van de concertbezoeker is wel degelijk meer dan een teken dat hij weet hoe het hoort. Zijn gedrag weerspiegelt het feit dat de muziek zich heeft ontwikkeld van een gebruiksartikel, van iets dat rituelen ondersteunt of waar je op danst, tot een hoogst gecultiveerde uiting, vaak zó complex en subtiel dat zelfs de meest geconcentreerde aandacht nog niet voldoende is om alle facetten van de muzikale mededeling bij eerste auditie tot je door te laten dringen; het is dan nodig om meer muziek in dezelfde stijl te beluisteren (de muzikale taal te leren verstaan) en het stuk in kwestie meerdere malen te horen. Het treft ongelukkig dat deze intern-muzikale ontwikkeling door een andere ontwikkeling is ingehaald: nu veel mensen doorhebben dat serieuze muziek alleen in stilte kan gedijen, is het tegelijk veel moeilijker geworden een stille omgeving te creëren. Het hoesten is ongetwijfeld van alle tijden, maar sinds enkele tientallen jaren is het lawaai overal en altijd zo in intensiteit toegenomen dat zelfs beheerders van concertzalen er soms niet in slagen het verkeerslawaai buiten te sluiten. En zeker in kerken, vaak als concertruimte gebruikt, dringt lawaai van buiten meestal onbelemmerd door. Voor producenten van cd's is het al jaren een probleem: ruimten met een mooie akoestiek zijn vaak in steden gelegen en meestal niet goed geïsoleerd. Ik bezit vele opnamen van muziek waar vliegtuiggeronk doorheen klinkt. Een Agnus Dei van Josquin moet wedijveren met het gereutel van een helikopter. Je hoeft geen cultuurpessimist te zijn om dan te denken: het gajes is nu toch wel duidelijk aan de winnende hand.
Jaren geleden heb ik een methode bedacht om lawaai te elimineren: onderschep het met microfoons die rondom de te isoleren ruimte zijn geplaatst, voer de signalen naar een computer die in een wip richting, sterkte en frequentie van de geluidsgolven bepaalt en opdracht geeft aan een generator om exact dezelfde golven te produceren, maar met een minteken. Twee geluidsgolven die slechts verschillen in voorteken (die een faseverschil van 180 graden hebben) doven elkaar uit, zo leert ons de natuurkunde. De generator stuurt de antigolven naar luidsprekers die achter de microfoons staan opgesteld, op een afstand die zo is gekozen dat de antigolf precies op het ogenblik wordt geproduceerd | |
[pagina 7]
| |
dat de te verdelgen golf bij de luidspreker aankomt. (Er is enige tijd nodig om de antigolf te berekenen en te vervaardigen, in die tijd legt de te verdelgen golf een zekere weg af. Deze weg is precies de afstand die we kiezen tussen microfoon en luidspreker.) Jammer genoeg heb ik niet meteen werk gemaakt van mijn uitvinding. Het is al weer een tijdje geleden dat ik in de krant las dat onverlaten mijn idee niet alleen opnieuw hebben bedacht, maar het zelfs hebben uitgevoerd. Tot dusver wordt deze techniek alleen gebruikt om het geluid van zeer lawaaiige machines mee te dempen. Om mijzelf toch te verzekeren van een plaatsje in de geschiedenis der sonosofie heb ik een andere uitvinding op mijn naam gebracht, die bovendien het voordeel heeft dat zij zeer veel gemakkelijker in praktijk is te brengen dan de technisch erg ingewikkelde en daardoor dure en kwetsbare methode der antigolven. Zij berust op het idee dat men een geluid kan maskeren door een ander geluid. Door het geraas van de trein hoor je niet het gekwek van mensen verderop in de wagon. Een voor de hand liggend middel om van geluid dat je niet wilt horen af te zijn, is dan ook om muziek op een flink versterkt niveau af te draaien. Men kieze daartoe muziek met weinig rusten of zachte passages. Aan te bevelen zijn bijvoorbeeld klavecimbelmuziek uit de tijd van Bach, minimal music, dixieland en bepaalde vormen van popmuziek. En voor de hoofdarbeider die door muziek te veel wordt afgeleid is er wel wat beters te bedenken dan het stofzuigertje van Vestdijk: er zijn opnamen in de handel, en je kunt ze ook gemakkelijk zelf maken, van regengeruis, de branding van de zee, moerasgeluiden en ander prettig monotoon geluid. Met dat alles kan men nog steeds ontevreden zijn. Menigeen beschouwt alleen volkomen stilte als een voorwaarde voor gemoedsrust. Nu is stilte ook een vorm van geluid, het is de nulgraad ervan. Bijna absolute stilte hoort u tussen de sporen van een cd. Wat is er dus eenvoudiger dan een cd te maken die niets dan stilte bevat, en die af te spelen is via een zeer krachtige versterker met de geluidssterkteknop helemaal open? Ik heb zo'n cd dan ook laten maken (tegen zeer geringe kosten: ik hoefde geen orkesten of solisten te betalen, zelfs opnameapparatuur was niet nodig, de informatie stilte is immers puur elektronisch vast te leggen) en zal die, nadat mijn vinding met de nodige patenten zal zijn beveiligd, binnenkort in de handel brengen. Het behoeft geen betoog dat in deze van lawaai vergeven wereld een dergelijk artikel een goudmijn zal zijn, voor de handel maar vooral voor mij. Het enige probleem met mijn definitieve geluidsonderdrukker is dat wanneer ik hem erg hard afspeel de buren soms komen klagen dat ze hun eigen radio niet meer kunnen horen. Uiteraard is deze methode alleen te gebruiken om binnen het eigen huis stilte te scheppen. Maar ook als ik op straat of door het landschap loop, wil ik gevrijwaard zijn van ongewenste geluiden, vooral van de alomtegenwoordige terreur van het vliegende tuig. Daartoe gebruik ik een combinatie van de al genoemde antigeluid-methode en een gewone walkman. Een normale koptelefoon sluit geluid van buiten maar in heel geringe mate af, maar bij de mijne zijn beide oorschelpen omgeven door een netwerk van minuscule microfoontjes en (ongeveer een millimeter verder naar binnen gelegen) luidsprekertjes, een netwerk dat men zich kan voorstellen als het uit vele facetten bestaande oog van een insekt. Microfoontjes en luidsprekertjes zijn verbonden met een zakcomputer, de normale speakertjes van de koptelefoon worden door de walkman gevoed. Met dit alles uitgedost slijp ik de straatstenen of wandel ik door bossen en beemden. Bevreemd kijken landlieden en wandelaars op: wat is dat nu voor een natuurliefhebber die zijn oren afsluit voor het ruisen van het ranke riet en het kwinkeleren van de gevederde vrienden? Zij weten niet dat mijn koptelefoon niet alleen van buiten komend geluid effectief uitsluit, maar zelf ook geluid voortbrengt: het ruisen van het ranke riet en het kwinkeleren van de gevederde vrienden. Ik heb dat allemaal in de natuur opgenomen en vervolgens zorgvuldig gemonteerd om alle geronk en gereutel van het altoos met motortjes bezige klootjesvolk te elimineren. Zo bereik ik via een kleine omweg dat ik althans auditief de natuur ervaar zoals Jac. P. Thijsse het aan het begin van deze eeuw deed.
Er moet nog een andere manier zijn om onder de kwellingen van niet gewenst geluid uit te komen. Velen van ons lijken er immers niet of nauwelijks last van te hebben. Ik heb al vaak gemerkt dat mensen met wie ik verkeerde een geluid dat mij buitengewoon had gehinderd helemaal niet hadden opgemerkt! Waarom zou ik dat niet ook kunnen leren? Er bestaan vast technieken om de aandacht zo te trainen dat je naar de leeuwerik kunt luisteren zonder het sportvliegtuigje te horen. Zo'n training zou verre te verkiezen zijn boven de ingewikkelde technische ingrepen die ik heb beschreven of het voor slechts enkelen weggelegde en peperdure lidmaatschap van de Stilteclub. In feite heeft een psychologe me al eens aangeboden om me van mijn afkeer van alles | |
[pagina 8]
| |
wat herrie maakt af te helpen. Een korte gedragstherapie zou volstaan. Maar omdat ze voorspelde dat ik door die therapie ook in andere opzichten zou veranderen, maar niet kon zeggen welke opzichten dat waren, ben ik niet op het aanbod ingegaan. En zonder te willen beweren dat voor lawaai ongevoelige mensen zonder uitzondering botteriken zijn, vermoed ik toch dat last hebben van lawaai positief gecorreleerd is met gevoeligheid voor zintuigelijke en in het bijzonder auditieve indrukken. Het zijn de meer fijnbesnaarde geesten uit het verleden van wie de klachten over lawaai tot ons komen, en in mijn eigen omgeving bespeur ik eenzelfde statistisch verband.Ga naar eind8 Daar komt bij dat ik mensen die zeggen weinig last te hebben van lawaai maar half geloof. Naar zijn biologische betekenis is het gehoor in de eerste plaats een orgaan dat alarmeert tegen roofdieren en andere gevaren. Tijdens zijn leven leert het organisme te onderscheiden tussen geluiden die ongevaarlijk zijn gebleken, en gevaarlijke of nog niet eerder waargenomen en dus potentieel gevaarlijke geluiden. Dit betekent dat omgevingsgeluid altijd een appèl doet op onze waakzaamheid, en een deel, hoe klein ook, van onze aandacht opeist. Op de lange duur is dat afmattend, naar ik vermoed ook voor degenen die beweren geen last van lawaai te hebben. Er zijn trouwens onderzoeken waarin wordt geconcludeerd tot een nefaste invloed van allerlei soorten lawaai op de gezondheid. Wanneer de geluidgevoelige geen indruk kan maken door te verwijzen naar zijn fijnbesnaardheid, kan hij dus nog altijd wijzen op zijn functie als akoestische snuffelpaal in dienst van de volksgezondheid. |
|