bekwaam onder controle gebracht, andere hebben wij blijkbaar met twee linkerhanden aangepakt; soms drukken wij ons verrassend uit, bij andere gelegenheden moeten wij hopen dat niemand zich zal herinneren wat wij zeiden.
Tegen die achtergrond lijkt het mij willekeur om iemand in het bijzonder aan te vallen of belachelijk te maken wanneer hij niet in alle opzichten competent blijkt. Als wij zo beginnen kunnen wij aan de gang blijven. Ik vind dat auteurs hun tijd beter kunnen gebruiken met het bepalen van de proporties tussen zin en onzin waar het de moeite waard is, en met het negeren van gevallen waarin de proportie te ongelukkig uitvalt.
Van de auteurs kan dan nog gezegd worden dat zij er soms iets goeds van maken, een tekst die doelmatig in elkaar gezet is. Maar de lezers! Ik heb een beeld voor ogen van de typische lezer van agressieve, afbrekende, satirische teksten. Hij is iemand die met zijn petje in de hand door de dagen schuifelt, mummelend tegen het lot dat van hem geen superman heeft willen maken.
Als hij in zijn lectuur een medemens de grond in ziet boren, houdt hij zijn polsen tussen zijn dijen geklemd van het lachen; na afloop veegt hij zijn natte onderlip af met de rug van zijn hand. Niet een individu om voor te willen schrijven.
Over het prikkelende, het goede en het afbrekende zou nog veel meer gedebiteerd kunnen worden, met sprekende voorbeelden, maar de beginselverklaring is een beknopt genre. Daarom alleen nog dit: wanneer de mensen zeggen, zoals zij soms doen, dat kritische destructie onmisbaar is als wij een helder uitzicht willen genieten, komen zij niet in strijd met het bovenstaande; maar verwerping van ideeën die de auteur niet accepteert moet impliciet zijn in de andere vormen en verhoudingen die hij aanbeveelt.
Het is zaak om nu ook niet weer eenkennig hierover te worden. Er mag te allen tijde geschreven worden dat iemand onzin praat en geen Nederlands kent, als het daar niet bij blijft. Alleen verbrande aarde achterlaten is niet genoeg.
Punt 1 is dus dat het Maandblad ruimte probeert te scheppen door het ervaringsgebied uit te breiden, niet door anderen te verjagen van het terrein. Dit past bij punt 2, dat waarschijnlijk het nummer 1 zou dragen in een meer systematisch opgesteld betoog: aandacht niet alleen voor de literatuur, ook voor andere kunsten en voor wetenschappen, onderwijs en politiek, als een medewerker daar iets lezenswaardigs over te bieden heeft. Zo was het altijd onder de redactie van de vader van het Maandblad, K.L. Poll, en daar houd ik mij aan. Het gevaar zou kunnen zijn dat de aandacht van enkele lezers versnipperd wordt, net als die van consumenten van de massamedia. Dat moet dan maar. Het is beter voor de literatuur om niet in een eigen wereldje te verblijven, en beter voor andere schrijfwijzen om nu en dan de literatuur te ontmoeten.
Waarom dat beter is hoeft in het algemeen nauwelijks meer gezegd te worden nu bijna iedereen vindt dat wij te specialistisch zijn gaan denken, behalve natuurlijk als mediaconsumenten, maar in die rol zijn wij passief, dat wil zeggen ongeprikkeld. Voor een maandblad kunnen specifieke argumenten voor de vermenging van de disciplines toegevoegd worden. Werkers in wetenschap en politiek en andere takken van activiteit zijn geneigd zich beroepsmatig uit te drukken als zij schrijven. Bij een optreden in het Maandblad is het de bedoeling dat zij hun beschermende laag van deskundigheid afleggen: dat zij hun ideeën in hun eigen spreektaal formuleren, en als zij het over hun vak hebben overwegingen toelaten die zij onder vakgenoten en collega's voor zich houden. Er is een terrein te benutten tussen wat mensen in hun officiële rol en wat zij in hun intimiteit zeggen. In die ruimte staat het Hollands Maandblad open.
Het is soms een illusie dat mensen in staat zouden zijn zich in geschrifte vertrouwelijker uit te drukken dan zij in hun openbare rol doen. Velen zijn vereenzelvigd met hun beroepspersona, en hun proza is zo geformaliseerd dat zij niet zouden weten hoe zij het anders aan moesten pakken. Sommigen weten het wel, en die moeten wij hebben.
De niet-literatoren spelen enigszins voor literator als zij zich vertrouwelijker uitdrukken. De literatoren kunnen het compliment moeilijk retourneren, tenminste zelden met goed gevolg. De schrijver als politicus, als onderwijskundige, als psycholoog slaagt gewoonlijk alleen in zijn opzet als hij er een parodie van maakt. De literaire medewerkers kunnen in het gezelschap van non-literatoren beter net zo schrijven als zij anders doen, maar het is gezond voor hen dat zij onder de mensen komen, of dat tenminste hun werk onder de werken komt. Een nietsdan-literair gezelschap, in een niets-dan-literair maandblad, krijgt gauw een onwerelds, een monastiek karakter. Er is meer te beleven als de literatoren met anderen om de aandacht van de lezer strijden.
Nu zijn er pas twee punten gepasseerd, en er komen er nog vier, maar die gaan veel sneller voorbij. De punten 3, 4 en 5 horen bij elkaar. Drie is dat bijdragen beoordeeld worden op