woeste krullen en een baard van een paar dagen deed open. Hij droeg een leren jack op zijn blote bovenlichaam.
‘Aleida, voor jou!’ schreeuwde hij naar achteren. Hij bleef in de deuropening staan. Achter in de gang stak Aleida haar hoofd om de hoek van de deur.
‘Bart! Kom binnen,’ zei ze. Haar stem klonk verrast, niet geschrokken, zo leek het Vergeer.
Van binnen leek het huis nog kleiner dan van buiten, een effect dat versterkt werd door het feit dat geen twee meubelstukken bij elkaar pasten. Alleen de langwerpige boxen aan weerszijden van de schoorsteen vormden een geheel. Een open stelling in de hoek stond vol met elektronische apparatuur. Aleida vroeg hem te gaan zitten en bood hem koffie aan, ‘of iets anders, als je daar zin in hebt.’ Vergeer ging op de punt van een stoel zitten, onzeker onder de taxerende blik van de jongen, die in een gemakkelijke stoel neerplofte, zijn benen op tafel legde en een flesje bier oppakte dat naast zijn stoel stond.
‘Ik stoor toch niet?’ vroeg Vergeer.
‘Nou,’ zei de jongen, ‘we wilden eigenlijk net even... je weet wel.’
‘Ik wou even ergens met je over praten,’ zei Vergeer tegen Aleida.
‘Als het maar niet te lang duurt,’ zei de jongen, ‘want zo lang hou ik het niet meer.’
‘Hou jij je er buiten, hè,’ zei Aleida op rustige toon. De jongen mompelde iets en zette het flesje aan zijn mond. ‘Moest jij trouwens vanavond niet naar Simon?’
‘Ik?’ zei de jongen verbaasd. ‘Wat moet ik bij Simon?’
‘Je moest die busters toch downloaden?’
‘Ach, krijg de tyfus, dat is ook zo.’ Hij sprong overeind. ‘Denk erom, hè, meneer de bakker, hou die roomboterstaaf van je in bedwang. Aleida snoept al genoeg.’ Grijnzend vertrok hij.
Vergeer en Aleida wachtten beiden met iets te zeggen tot het geluid van de brommer was weggestorven. Daarna vertelde Vergeer met veel omhaal van woorden dat hij bij het opmaken van de kas had geconstateerd - hij had het twee keer nageteld - dat er niet zo veel geld in zat als er in had moeten zitten. Kon zij zich misschien herinneren of ze ergens geld voor uit had gegeven? Of dat er iemand niet betaald had wat ze had vergeten op te schrijven?
‘Hoeveel?’
‘Ongeveer... nou, ik denk een gulden of twintig.’
Ze dacht na. Hij keek haar afwachtend aan. Ze had hetzelfde aan als 's morgens, zag hij, een witte blouse en een paarse broek van soepele stof. Ze droeg altijd hetzelfde soort kleren. Alleen de kleuren wisselden. Soms dreef ze de spot met de bonte overhemden die Vergeer 's zomers wel eens droeg. Op zijn beurt plaagde hij haar met het feit dat ze langer was dan hij. Hij was tevreden over haar werk. Stel dat hij haar niet kon vertrouwen, hoe vond hij zo gauw iemand die hij wel kon vertrouwen?
‘Nee, ik kan me niets herinneren.’
Hij drong aan, maar vergeefs. Ze zette koffie voor hem - zelf dronk ze geen koffie - doorpratend vanuit de keuken. Hoe was het met zijn vrouw, wilde ze weten.
‘Hetzelfde. De ene dag wat beter dan de andere.’
Ze zette de koffie voor hem neer, ging zitten en keek hem aan. Haar zwijgen maakte hem nerveus.
‘Als je het op de lange duur bekijkt...’ Hij roerde lang in zijn kopje. ‘Eigenlijk alleen maar achteruit. Langzaam maar zeker.’
Ze knikte met een ernstig gezicht.
In de gang, terwijl hij zijn jas stond aan te trekken, vroeg ze om opslag. Ze deed de laatste tijd meer verantwoordelijk werk vond ze; ze stond hele middagen alleen in de winkel.
‘Je hebt anders vanmiddag vergeten de oven uit te zetten.’
Ze haalde de schouders op. ‘Jij vergeet ook wel eens wat.’
Vergeer wist niet zo gauw wat hij moest antwoorden. Hij beloofde erover na te zullen denken.
Zijn vrouw zat naar de televisie te kijken. Ze had niets aan de afwas gedaan, zag hij, toen hij langs de keuken liep. Hij ging naast haar op de bank zitten.
‘Wil je geen koffie?’ vroeg ze. Ze glimlachte.
Hij stond op. ‘Oh ja, natuurlijk.’
‘Ik heb al gezet.’
Hij hoorde de trots in haar stem en omhelsde haar. ‘Ellie, wat goed!’
Toen ze naast elkaar in bed lagen, zij op haar rug en hij op zijn zij, al bijna in slaap, zei ze ineens voor zich uit in het donker: ‘Gek eigenlijk, vroeger hadden we vaak ruzie. Sinds ik ziek ben haast nooit meer.’
‘Hadden we vroeger vaak ruzie?’
‘Hou je nou maar niet van de domme. Behoorlijk. Hij kan me gewoon niet uitstaan, dacht ik wel eens. Ik kon jou ook wel eens niet uitstaan, maar dat was dan om iets bepaalds en dat ging ook weer over. Jij zag mij helemaal niet zitten, eigenlijk.’
‘Je overdrijft.’
‘Nee hoor. Zeker weten.’
Hij viel in slaap.