| |
| |
| |
[532]
Het geloof der Saracenen
J. Brugman
Bij de discussies over de instroom in Europa van moslimse immigranten - voornamelijk uit Noord-Afrika, Turkije en, wat Engeland betreft, India en Pakistan - overvalt de waarnemer die iets weet van de wereld van de islam soms een gevoel van onwerkelijkheid. Die immigratie wordt kennelijk niet alleen als onaangenaam ondervonden, maar vooral als gevaarlijk. Het lijkt soms of veel Europeanen aan de horizon de Saraceense heerscharen weer zien opdoemen. Tijdens een radiouitzending van de vpro, waaraan ik mee mocht doen, bleek voor Harry Mulisch de herinnering aan de slag bij Poitiers (732 na Christus), toen de Saracenen in Frankrijk in hun opmars werden gestuit, en aan het beleg van Wenen (in 1529, en ook 1683), toen in het oosten de Turken werden teruggeslagen, nog zo levendig dat hij het islamitische gevaar tijdens de Golf-crisis vorig jaar nog niet bezworen achtte. Mijn tegenwerping dat het allemaal wel enige eeuwen geleden was en dat de verhoudingen niet meer dezelfde waren, werd achteloos afgedaan, vermoedelijk als een gebrek aan visie.
Gevaarlijk? Niet iedereen heeft zo'n brede visie op de problemen, maar wie enigszins onbevooroordeeld de wereld van de islam beziet, moet toch wel tot de conclusie komen dat deze in een fase van grote zwakte verkeert, waardoor de vrees voor een nieuw Saraceens gevaar nogal dwaas wordt.
Die wereld kenmerkt zich door een grote stagnatie en een duidelijke hulpeloosheid tegenover de problemen van onze tijd. Er zijn een paar enclaves van een grote welvaart, met name de Arabische oliestaten aan de Perzische Golf, maar die bleken ironischerwijze tijdens de Golf-oorlog nu juist totaal machteloos om zichzelf ook maar te verdedigen, laat staan dat ze een gevaar voor anderen zouden vormen. Ondanks Saddam Husains oproepen aan de islamitische wereld om een heilige oorlog tegen het goddeloze Westen te beginnen, bleef het in die wereld bij demonstraties. De eigenlijke gevechtshandelingen tegen het met islamitisch fanatisme bewerkte Iraakse leger namen niet meer dan een paar dagen in beslag.
Een Saraceens gevaar? Wel nee: de wereld van de islam is ondanks olierijkdom onderling hopeloos verdeeld, en uiterst zwak; de interne problemen lijken er onoplosbaar. Het meest opvallende is nog de bestuurlijke onmacht in de islamitische landen, wier regeringen zich meer lijken in te spannen om aan de macht te blijven dan om hun onderdanen behoorlijk te besturen. Veel van die regeringen zijn voortgekomen uit militaire staatsgrepen, maar ook daar waar burgerregimes aan de macht zijn, bijvoorbeeld in Irak, is het bestuurlijk peil bedroevend laag. Misschien is het in sommige Afrikaanse staten nog lager, maar de Arabische wereld, Perzië, Afghanistan, misschien in iets mindere mate Indonesië en Turkije, zijn duidelijke probleemgebieden, een schijnbaar neutrale term, die echter een onnoemelijke hoeveelheid ellende inhoudt. Ondanks alle ontwikkelingshulp blijft de economische ontwikkeling er achter bij de toename van de bevolking. De schuldenlast stijgt en het ene gat wordt met het andere gestopt. Ideologisch lijkt die hele wereld in een impasse te verkeren. Nationalisme en socialisme leken in de jaren zestig een oplossing te bieden, maar hebben de ‘Verelendung’ niet kunnen stuiten. Het experiment Pakistan, de stichting van een staat uitsluitend gebaseerd op de islam, is mislukt en Pakistan is zelfs al in twee staten uiteengevallen. Hoewel daar al bleek dat de islam als grondslag voor een moderne staat kennelijk niet functioneert, is nu allerwege het activistische fundamentalisme in opmars. De wetenschapsbeoefening stagneert overal, hoewel het met de oprichting van de Egyptische Universiteit in het begin van de eeuw zo mooi leek te beginnen. Het is niet voor niets dat er in de islamitische landen nog geen wetenschappelijke Nobelprijs is behaald. Er is integendeel een enorme uittocht van wetenschapsbeoefenaars naar het Westen gaande.
Wie al of niet vaag gelooft in een nieuw Saraceens gevaar, heeft de neiging om de moslimse immigranten te zien als een soort islamitische voorhoede in Europa. In werkelijkheid echter is die massale emigratie uit Turkije en Noord-Afrika een symptoom van de economische ontreddering aldaar. Voor de emigranten is er thuis geen werk. Zij komen niet naar Europa uit ideologische overwegingen en helemaal niet om in het goddeloze Europa een bruggehoofd te vesti- | |
| |
gen. Helaas ook niet om voor hun kinderen thuis een betere toekomst te creëren, maar om de slechtst denkbare reden, namelijk geld, en de enkeling die het lukt om wat geld bijeen te brengen, ontdekt bovendien dat zijn kinderen niet meer terug willen. Uiteraard proberen sommige islamitische regimes via de migranten hun invloed uit te breiden. Zo financiert Saoedi-Arabië tal van islamitische organisaties in Europa, met het doel ‘de’ islam in Europa te versterken. Maar dat betekent in machtstermen weinig, niet veel meer dan de Franse pogingen om de francofonie in de wereld te bevorderen.
De duidelijke - en hardnekkige - achterstand van de islamitische wereld is niet alleen een probleem voor de gelovige moslim - die natuurlijk de neiging heeft om er een goddelijke straf voor de zondige levenswandel van de moslims in te zien - maar ook voor de onbevooroordeelde buitenstaander. Van de drie godsdiensten jodendom, christendom en islam lijkt de islam immers de meest rationele, die het beste past (als dat een goed woord is) bij een moderne samenleving, gebaseerd op de gelijkwaardigheid van alle burgers, waarin wetenschap en techniek een belangrijke rol spelen. Het openbaringsboek van de islam, de koran, bevat op het eerste gezicht minder ballast dan ons Oude en Nieuwe Testament: geen sprekende slang, geen dood van Jezus als offer voor de zonde van de wereld, geen erfzonde. Aan de Profeet van de islam worden in de koran geen wonderen toegeschreven, behalve het wonder van de openbaring van de koran zelf (later zijn hem die wonderen wel toegedicht maar essentieel zijn ze niet). De islam, zeker de vroege islam, bevat geen mysteriën, geen aansporingen tot ascese. De aandacht van de gelovige wordt niet zo in beslag genomen dat er geen tijd overblijft voor wereldse zaken. Het openbaringsboek zelf is van een ontnuchterende zakelijkheid, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak ‘Geld en zonen zijn het sieraad van het leven hier op aarde.’ (18:46) Het celibaat wordt niet op prijs gesteld en zelfs moslimse heiligen waren gehuwd. De islam kent geen organisatorische structuur: de tirannie van een Kerk, die tot in details de waarheid voorschrijft in plaats van die aan te tonen, is er onbekend. De inhoud van het geloof wordt in laatste instantie vastgesteld door de consensus van de gemeente, vertegenwoordigd (volgens althans de soennieten, de orthodoxe meerderheid) door de collectiviteit van de geleerden in een bepaald tijdvak, een zeer indirect leergezag dus. Dat alles maakt de islam op het eerste gezicht misschien naar onze smaak wat kaal,
maar wel zeer geschikt voor coëxistentie met een moderne staat. Het is niet verwonderlijk dat in de Middeleeuwen, zeker in de vroege Middeleeuwen, de wereld van de islam over het algemeen een veel hoger beschavingspeil had dan die van het christendom.
Waarom ziet men in Europa de moderne islam als een bedreiging? Bij nader inzien blijkt het allemaal niet zo eenvoudig te liggen. De koran bevat als openbaringsboek misschien minder ballast dan onze heilige schrift, maar is er niet vrij van. En hij is bovendien het letterlijke woord van Allah, niet zo maar neergeschreven door de hand van een geïnspireerd schrijver. Het is God die spreekt in de koran, soms als ‘wij’ en ook wel als ‘Allah’ of als ‘uw [dat is Mohammeds] Heer’. Daardoor wordt het moeilijker om de tekst anders dan zeer letterlijk te nemen, anders dan in het christendom, waar de tekst als het ware minder onverbiddelijk is. Sommige van die woorden Allahs zijn moeilijk weg te duiden. Een voorbeeld is 5:38, waar Allah beveelt: ‘En de dief en de dievegge, houwt hun handen af tot vergelding van wat zij verdiend hebben.’ Dat is een afschuwelijke straf, kennelijk ook in de ogen van de moslimse wetgeleerden, die door allerlei additionele voorschriften (het gestolene moet afgesloten zijn geweest, er is een minimumwaarde etcetera) hebben geprobeerd de toepassing ervan te beperken. Maar het staat er nu eenmaal en helemaal opzij zetten, wordt moeilijk.
Ook blijkt de afwezigheid van een kerkelijk leergezag in de praktijk de vooruitgang in moslimse gemeenschappen allerminst te bevorderen, ja zelfs conservatief te werken. Zoals bij de pauselijke onfeilbaarheid (die immers in theorie ook zou moeten gelden voor alle uitspraken van pausen in het verleden, ook die daterende van vóór 1870, toen het dogma van de onfeilbaarheid werd afgekondigd) wordt er bij dat gezag van de gemeente (de geleerden dus) van uitgegaan dat wat eens waar was altijd waar blijft, zoals ook de hele tekst van de koran voor alle tijden geldt, niet alleen voor de periode waarin hij is geopenbaard. Het is in de islam allemaal wat vager geregeld, maar er gaat van dat vage gezag niettemin in de praktijk een conservatieve werking uit. Alleen al door de aard van hun activiteit zijn de geleerden doorgaans conservatief.
In de moderne tijd wordt in de praktijk vaak afgeweken van de voorschriften. In verreweg de meeste moslimse landen wordt diefstal niet bestraft met het afkappen van de hand, en daar is het hele moslimse strafrecht vervangen door een op Europese modellen geïnspireerd recht, vaak het Italiaanse straf-
| |
| |
recht. Ook het privaatrecht - met uitzondering van het familierecht en het erfrecht - is daar meestal niet meer van toepassing, maar al sinds de 19de eeuw vervangen door Europese codes, vaak naar het voorbeeld van het Franse of het Zwitserse recht. De gelding van de islamitische wet is door deze ontwikkeling geleidelijk beperkt geworden tot het familie- en erfrecht. Landen waar nog - of sinds enige jaren weer - de islamitische wet in zijn geheel wordt toegepast, zoals Saoedi-Arabië, Perzië of Soedan, zijn nog steeds een uitzondering in de wereld van de islam. Maar de pretentie van alles omvattende gelding van de islamitische wet is niet opgegeven, zoals uit die terugkeer tot de wet in bijvoorbeeld Perzië blijkt, en in theorie zijn die moderne ontwikkelingen nog steeds niet verwerkt. Daardoor hebben regeringen in moderne islamitische landen geen goed antwoord op de argumenten van de activistische fundamentalistische bewegingen, die in alle eenvoud aandringen op herstel van de islamitische wet. Die betogen dat de wet van goddelijke oorsprong is, en dus, geheel afgezien van de inhoud van de bepalingen, beter dan welke westerse nieuwlichterij ook. Op zo'n betoog bijvoorbeeld lijkt niemand een goed antwoord te weten. Hoogstens een half antwoord, dat de tijd nog niet ‘rijp’ is.
Bij dat alles gaan de fundamentalisten voorbij aan het feit dat volgens de moslimse bronnen zelf de wet weliswaar gebaseerd is op Gods woord, maar in zijn uitwerking het resultaat is van de inspanning van de vroege geleerden, die heel wat onafhankelijker tegenover hun heilige teksten stonden dan de geleerden van deze tijd. Immers, in de koran zelf is de wet eigenlijk niet te vinden. Wie daarin leest, ziet al heel gauw dat hij weliswaar een aantal afzonderlijke bepalingen en voorschriften bevat, en daarnaast enkele algemene beginselen, maar geen gesystematiseerd geheel. De koran is een verzameling ad-hoc-openbaringen, die zijn ‘neergedaald’ (zoals het in islamitisch spraakgebruik heet) naar aanleiding van bepaalde vraagstukken die zich voordeden tijdens het leven en werken van de Profeet Mohammed († 632 na Christus). Zo zijn de zogenaamde erfrechtverzen in de 4de soera (11 en 12), waarin onder meer het erfrecht van dochters wordt geregeld, neergedaald naar aanleiding van de klacht van een weduwe - wier echtgenoot was gesneuveld in een veldslag tegen de Mekkanen in het begin van de islam - dat de broer van haar man de hele nalatenschap opeiste omdat er geen zoons waren. Toen werd geopenbaard dat dochters wel meedeelden in de nalatenschappen van hun vaders. Dat was wat in de islam wordt genoemd de ‘oorzaak’ van de openbaring. Over die ‘oorzaken’ zijn werken geschreven waarin, voor zover relevant, bij elk vers de ‘oorzaak’ wordt vermeld.
| |
| |
Moderne moslims doen het vaak voorkomen alsof de koran de algemene beginselen van de islamitische leer bevat, waarvan de details in de dogmatiek en de rechtsleer nader zijn uitgewerkt. Maar dit is slechts zeer gedeeltelijk het geval. De moslim vindt in de koran wel enkele, maar lang niet alle algemeen geldende principes, terwijl er aan de andere kant veel detailbepalingen in voorkomen. Uitdrukkingen als ‘het recht van de koran’ of uitspraken als ‘de koran is onze constitutie’ zijn dan ook vrijwel inhoudsloos: een buitenstaander die wil weten wat de dogmatiek of de wet van de islam inhoudt, moet dat niet in de koran zoeken, maar in de theologische traktaten en de rechtsboeken. Dogmatiek en rechtsleer zijn het resultaat van de arbeid van de moslimse geleerden, die via allerlei interpretatietechnieken en -regels de theologische leerstukken en de juridische bepalingen uit de koran (en de overlevering omtrent de praktijk en de uitspraken van de Profeet) afleidden. En daarbij gedroegen ze zich zeer vrijmoedig.
Een voorbeeld daarvan is hun uitleg van soera 24:2: ‘De overspelige vrouw en de overspelige man, geselt een ieder hunner met honderd geselslagen.’ Volgens de wet is echter de straf voor gehuwde overspeligen veel strenger, namelijk de doodstraf door steniging; de geleerden zijn op dit punt dus strenger dan de openbaring. Zij beroepen zich op een overlevering dat de Profeet gehuwde overspeligen had laten stenigen en inderdaad kunnen koranische bepalingen door latere of door uitspraken van Mohammed worden ‘afgeschaft’, zoals de term luidt, of, volgens een andere techniek, worden ‘verbijzonderd’ (in dit geval dus alleen van toepassing verklaard op ongehuwden). Dat dit sommige geleerden in dit geval wel voor een probleem stelde, blijkt uit een andere overlevering dat er een geheimzinnig koranvers zou bestaan, dat nog wel geldig was maar naar de tekst ‘verdwenen’, waarin de straf voor gehuwde overspeligen steniging was. Zo hebben de geleerden in de loop van de eeuwen met behulp van deze en andere redeneermethodes de islamitische wet uitgewerkt tot een prachtig systeem, dat misschien niet erg modern is maar wel zeer vernuftig. Dit alles vond plaats na de dood van de Profeet. De grote geleerde die over het algemeen als de theoretische grondlegger ervan wordt beschouwd, al-Shafi'i, stierf in 820 na Christus, dus bijna twee eeuwen na de dood van Mohammed.
Zelfs het ritueel van de islam wordt in de koran niet geregeld, maar grotendeels slechts aangeduid. Wie bijvoorbeeld wil weten hoe de dagelijkse gebedsoefening, de salâh, moet worden verricht, zal daarvoor vergeefs de koran opslaan. Weinig moslims zullen ontkennen dat de gelovigen gehouden zijn vijf keer per dag te bidden (eigenlijk meer een serie bewegingen uitvoeren die de onderwerping aan Gods wil symboliseren, afgewisseld door formules). Hij die deze verplichting ontkent, is zelfs een ongelovige (wel te onderscheiden van de simpele zondaar, die het alleen maar niet doet). Maar dat getal ‘vijf’ komt niet in de koran voor, die er op het eerste gezicht van uitgaat dat er drie salâhs worden verricht. Daar wordt immers gesproken van het gebed ‘aan de twee einden van de dag’ (11:114) en éénmaal van ‘het middelste gebed’ (2:238). Wie de koran zou lezen om te weten te komen hoeveel gebeden zijn voorgeschreven, denkt aan drie, niet aan vijf (evenmin als aan zeven). Hij moet hiervoor niet in de koran maar in de rechtsboeken kijken (waar ook het ritueel wordt beschreven). Zo wordt ook de bedevaart naar Mekka in de openbaring slechts summier aangeduid (bijvoorbeeld 3:96: ‘En jegens Allah zijn de mensen verplicht tot de bedevaart van het Huis’). Volgens de overlevering was het de Profeet zelf die kort voor zijn dood in de ‘afscheidsbedevaart’ de rite vastlegde. Al weer zijn de rechtsboeken hier de aangewezen bron.
Ook het dogmatisch systeem van de islam dateert van later tijd. Uiteraard wordt het voornaamste leerstuk van de islam, namelijk dat er ‘geen God is dan Allah’, in de koran vermeld, misschien wel het kernachtigst in 112:1: ‘Zeg: Hij, Allah, is één.’ En ook Allahs majesteit wordt er keer op keer de gelovigen onder ogen gebracht, vaak op indrukwekkende wijze. Maar in een zo fundamentele kwestie als de wilsvrijheid is de koran fragmentarisch en, wat opvallender is, allerminst eenduidig. De islam wordt vaak beschouwd als een fatalistische godsdienst, waarin de mens geen enkele vrije wil wordt toegekend, maar wie in de koran naar duidelijke uitspraken over dit probleem zoekt, wordt teleurgesteld. Verzen als ‘Allah doet dwalen wie Hij wil en leidt recht wie Hij wil’ (35:8) wijzen duidelijk op wilsonvrijheid. Maar er staat ook dat ‘Aan iedere man wordt toegerekend de zondigheid die hij zich heeft verworven’ (2:286). Dat ‘verwerven’, een van de koopmanstermen in de koran, wordt gebruikt voor ‘zelf doen’.)
Het dogmatisch systeem is pas afgerond na eeuwenlange discussies (overigens veel minder fel en bloederig dan die over het christelijk dogma) en de leer die nu de meeste aanhang geniet, is die van de dogmaticus al-Ash'ari († 935 na Christus, dus drie eeuwen na de Profeet). Het is het resultaat van
| |
| |
menselijk denken over de religie, naar nu wordt aangenomen vaak naar aanleiding van discussies met christenen in de door de moslims veroverde gebieden. Dit betekent niet dat de islam werd aangepast aan de theologie van het Byzantijnse christendom, maar dat er een islamitisch antwoord kwam op problemen die de christelijke theologen bezighielden. Zo wordt wel aangenomen dat het islamitische leerstuk dat de koran, als het Woord van God, ongeschapen is, en dus aan de schepping vooraf is gegaan - op zichzelf een verbazingwekkend dogma voor een boek met zo duidelijke ad-hoc-openbaringen. Dit leerstuk is waarschijnlijk het islamitische antwoord op de vragen waartoe ‘het Woord’ van Johannes 1:1 de logos had geleid (‘In den beginne was het Woord’ etcetera).
De opvallendste intellectuele prestatie van de moslims van die eerste eeuwen is in mijn ogen de islamitische filosofie, die in het werk van Averroes (in het Arabisch Ibn Rushd, † 1198 na Christus) haar hoogtepunt (en helaas ook haar eindpunt) vond. De Arabische filosofen baseerden zich zonder enige schroom op de klassieke Griekse filosofie, voornamelijk Aristoteles en de neoplatonici. Veel werd in het Arabisch vertaald en niet alleen de aristotelische logica werd overgenomen en bewerkt, maar zelfs werd getracht duidelijk met de islamitische leer strijdige meningen van de Griekse filosofen in harmonie met de islam te brengen. Een voorbeeld van hoe ver deze pogingen tot harmonisatie gingen, is Averroes' uitleg van het probleem van de eeuwigheid van de wereld. Als overtuigde aristoteliaan nam Averroes aan dat de wereld eeuwig was, terwijl volgens de islam - niet alleen de dogmatiek maar de hele koran, bijvoorbeeld 30:22: ‘Tot Zijn [Allahs] tekenen behoort de schepping van de hemel en de aarde’ - die wereld door God was geschapen. Averroes leerde, om de formulering van Tj. de Boer in Geschiedenis van de wijsbegeerte in de islam te gebruiken, dat ‘de wereld is het eeuwig-noodzakelijke werk van den eenen, eeuwigen Schepper’; een eeuwigdurende schepping dus. Dat deze mening indruiste tegen de overtuiging van de orthodoxe theologen van Averroes' tijd, spreekt vanzelf. Hij viel in ongenade en zijn boeken werden verbrand, maar die periode van ongenade duurde niet lang.
Sommige moslimse filosofen hebben het probleem van de verhouding tussen godsdienst en wijsbegeerte trachten op te lossen door uit te gaan van wat wel een ‘dubbele waarheid’ is genoemd. Zij probeerden beide te verzoenen door de wijsbegeerte te beschouwen als bestemd voor de intellectuele elite en het eenvoudige godsgeloof voor de onwetende massa. Een goed voorbeeld voor deze manier van redeneren is te vinden in een boekje van de Spaans-Arabische wijsgeer Ibn Tufayl, Hayy ibn Yaqzan (dit is de naam van de hoofdpersoon), dat in het Nederlands is vertaald (onder de titel Wat geen oog heeft gezien, vertaling Remke Kruk, Meulenhoff, Amsterdam 1987). Het is het verhaal van een wijsgerige Robinson Crusoe, een kind dat opgroeit zonder vader of moeder (het boek laat in het midden of het te vondeling is gelegd of is ontstaan door spontane generatie). Deze Hayy komt zelfstandig tot het inzicht in het bestaan van God, zonder dus een openbaring te kennen. Als hij later in contact komt met de bewoonde wereld, merkt hij dat zijn zelfstandig ontdekte waarheid in overeenstemming is met de leer van de islam maar voor het gewone volk te moeilijk is, waarop hij naar zijn onbewoonde eiland terugkeert. Hier dus weer duidelijk een (hogere) waarheid voor de elite en een andere, mindere, voor het volk.
Die eeuwigheid van de wereld - zij het ook bewogen door een eeuwige schepper - en de overbodigheid van de openbaring voor de elite zijn leerstellingen die uiteraard in zekere zin in strijd zijn met de islam. Toch is er geen reden om aan te nemen dat Averroes en Ibn Tufayl geen moslims meer waren, althans in hun eigen ogen. Ibn Tufayls hoofdpersoon Hayy doet mystieke oefeningen. Voor beide filosofen hadden kennelijk godsdienst en wijsbegeerte gescheiden territoria moeten blijven.
Na Averroes' dood is de islamitische wijsbegeerte ten einde en heerst de ash'aritische dogmatiek. Averroes wordt dan in eigen kring nauwelijks meer gelezen, maar zoveel te meer in het christelijke Europa nadat zijn werken in het Latijn waren vertaald. De dogmatiek van de islam ligt dan min of meer vast volgens het systeem dat in de 10de eeuw na Christus was uitgewerkt en eigenlijk tot heden is blijven gelden. Zelfs de modernistische bewegingen in India (toen nog geen Pakistan) en Egypte in de tweede helft van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, waarvan lange tijd werd verwacht (en gehoopt) dat zij het islamitische denken voor God en wereld zouden vernieuwen, lijken weinig te hebben uitgericht. Hun aanhangers ontwikkelden zich betrekkelijk snel tot een soort neoconservatieven, gematigder dan de huidige fundamentalistische bewegingen maar in zekere zin hun voorlopers.
Waarom blijkt het nu zo moeilijk voor moderne moslims om zich even onbevangen op te stellen tegenover hun heilige schrift en
| |
| |
hun traditie als hun voorgangers in de eerste eeuwen na de opkomst van de islam? Een verklaring zou kunnen zijn het ontbreken van een korankritiek in de islam die te vergelijken is met de bijbelkritiek in het westerse christendom. De hedendaagse activistische bewegingen in de islam worden vaak ‘fundamentalisten’ genoemd (in Frankrijk meestal ‘islamistes’ of ‘intégristes’), een term oorspronkelijk ingevoerd voor een christelijke beweging die vasthield aan de letterlijke waarheid van de heilige schrift - bijvoorbeeld het scheppingsverhaal - en zich onder meer hardnekkig heeft verzet tegen onderwijs in darwinisme op Amerikaanse scholen in de jaren twintig. Deze fundamentalisten beschouwden elke poging om de heilige schrift anders dan als letterlijk waar te beschouwen als een aantasting van de openbaring. In die zin is echter de hele islam nog fundamentalistisch, niet alleen bewegingen als het Algerijnse Front Islamique du Salut (fis), die nu zo veel publiciteit genieten, en die beter ‘radicalen’ of ‘activisten’ genoemd zouden kunnen worden. In de islamitische landen is elke korankritiek, elke poging dus om de inhoud anders te duiden dan als letterlijk waar en voor alle tijden geldig, onaanvaardbaar. Wie het waagt te betwijfelen dat Abraham samen met zijn zoon Ismaël in Mekka de Ka'ba heeft gebouwd, zoals een Egyptisch schrijver in de jaren twintig, wordt vervolgd en door sancties getroffen. Een poging in het recente verleden om sommige bijbelse verhalen die in de koran herverteld worden niet als historisch juist maar meer als illustraties voor zedelijke of theologische stellingen te beschouwen, is in de kiem gesmoord en de dissertatie waarin dit gebeurde, werd niet geaccepteerd. De sancties die werden opgelegd, waren mild vergeleken bij het doodvonnis van Khumayni tegen Rushdie, maar de grens werd er duidelijk door afgebakend: korankritiek mocht niet. In de
hedendaagse islam durven maar weinigen aan wat de moslimse intellectuelen in de eerste eeuwen van de islam onbevangen deden. Er bestaat natuurlijk wel wetenschapsbeoefening in de islamitische landen, maar die gaat buiten de islam om, loopt er als het ware in een wijde bocht omheen. Het zijn eenlingen die zich van tijd tot tijd durven uiten en van een beweging van echte modernisten is geen sprake.
Een andere belemmering voor een vernieuwde kijk op religie en dogma in de islam is het, vaak onuitgesproken, leerstuk dat de koran voor alle tijden geldt en dat ook zijn details eeuwigheidswaarde hebben. De redenering dat de polygamie die door de koran wordt toegestaan (in 4:3; overigens in onduidelijke termen, want het lijkt voornamelijk over huwelijken met weesmeisjes te gaan) misschien als een overgangsfase kan worden beschouwd, als een voorlopige beperking tot vier vrouwen, van een in Mohammeds tijd onbeperkte polygamie, is voor moslims onacceptabel. De koran is geen overgangsfase: ‘Heden heb Ik voor ulieden uw godsdienst volmaakt’ (5:3) is het vers dat in dit verband wel wordt aangehaald. Evenmin is het geoorloofd om af te wijken van het koranische voorschrift om de dief en de dievegge de hand af te hakken met het argument dat dit voorschrift bedoeld was voor de primitieve maatschappij waarin de islam ontstond maar in onze tijd als hard en verruwend moet worden beschouwd. De vreemde consequentie van de huidige regeling, dat wie een miljoen verduistert (geld dat dus niet afgesloten is geweest) zijn hand niet kwijtraakt, maar wie honderd gulden uit een afgesloten lade wegneemt wel, wordt niet erkend: Gods woord kan geen vreemde consequenties hebben. Zo ook het renteverbod, dat weliswaar in de meeste moslimse landen niet wordt toegepast, maar door de geleerden tot op de huidige dag als geldig wordt beschouwd. Dat dit verbod begrijpelijk was in de Arabische maatschappij van het begin van de islam, toen de rente zeer hoog was en neerkwam op woeker, maar in een maatschappij waar de rente veel lager is en de financieringstechnieken totaal verschillend zijn van die in Mohammeds tijd, is irrelevant. Dit is te verwonderlijker omdat het woord voor ‘rente’ in de koran, ribâ, ook vertaald kan worden met ‘woeker’. In de koranvertaling van J.H. Kramers van 3:130 ‘O gij, die gelooft, eet niet de
woeker met veelvoudige verdubbeling’, is mijns inziens terecht ribâ als ‘woeker’ vertaald, wat bovendien wordt ondersteund door ‘veelvoudige verdubbeling’. Maar de geleerden, en ook de fundamentalisten, houden vast aan de interpretatie dat elke vorm van rente, ook een zeer lage, onder het verbod valt. Veranderde omstandigheden - de economie van het Mekka van de 7de eeuw na Christus is toch niet vergelijkbaar met die van de 20ste eeuw in de wereld - spelen geen enkele rol. Gods woord geldt voor alle omstandigheden.
Een derde belemmering voor een verzoening tussen islam en moderne maatschappij is het ideaal van alle activistische bewegingen - en trouwens van veel moslims in het algemeen - van een herstel van, of een terugkeer naar, de ideale maatschappij van de vroege islam. Die ideale samenleving beperkt zich in de ogen van de moslims meestal tot de periode beginnend met Mohammeds prediking en eindigend met de dood van zijn
| |
| |
vierde opvolger (661), dus tot aan het einde van het bewind van de vier eerste kaliefen, die vaak de ‘rechtgeleiden’ worden genoemd. Dat de wereld sinds de dood van de Profeet voortdurend achteruit gaat, is een denkbeeld dat vanaf het begin van de islam heeft geleefd, meestal in combinatie met het geloof dat die achteruitgang zou voortduren tot het aanbreken van de Laatste Dag, een onvermijdelijke neergang dus die niet gestuit kon worden. De fundamentalistische bewegingen echter prediken een actieve terugkeer naar de toestanden van de eerste helft van de 7de eeuw na Christus, maar reppen in dit verband niet meer van de Laatste Dag. Die terugkeer naar de gouden tijd van vroeger is ook de achtergrond van Khumayni's verzuchting: ‘Toen de islamitische rechtspraak nog werd toegepast, beëindigde de rechter met twee helpers, een pen en een inktpot de conflicten, en stuurde de mensen naar hun werk terug.’ We weten intussen wat Khumayni's justitie heeft ingehouden.
Nu is volgens de moslimse bronnen zelf die samenleving gedurende de gouden tijd van de ‘rechtgeleide kaliefen’ helemaal niet zo idyllisch geweest als nu gedacht wordt. Zo stierf van de vier opvolgers van Mohammed alleen de eerste in zijn bed; de andere drie werden vermoord. In 656 kwam de derde kalief om het leven toen hij door toedoen van vier vooraanstaande leiders werd neergestoken. Onder de vier, van wie er één, namelijk 'Ali tot kalief werd gekozen, brak vervolgens een regelrechte burgeroorlog uit, die werd gewonnen door 'Ali in de Kameelslag (zo genoemd naar de kameel waarop de weduwe van de Profeet was gezeten, die partij had gekozen tegen 'Ali). Niemand hoeft naar die twisten met opgeheven vinger te verwijzen, maar het beeld van een ideale samenleving is dit alles niet. Trouwens, afgezien van de vraag hoe rooskleurig die tijd in werkelijkheid was, is zo'n streven naar herstel van vroeger, toen alles mooi was, een grote belemmering om de problemen van een moderne staat onder ogen te zien. Het griezelige van de dreigende verkiezingsoverwinning van het Algerijnse fis was dan ook niet zozeer wat die beweging wilde, want dat kwam neer op de bekende punten, zoals een alcoholverbod, scheiding der seksen, terugdringing van de vrouw uit het openbare leven, een renteverbod. Het griezelige was dat er geen echt programma was. Dat het fis tot nu toe had bewezen zich de ellende van de laagste klassen in Algerije aan te trekken, was niet genoeg. Het deed in dit opzicht denken aan de bolsjevistische revolutionairen, die na hun overwinning in de Oktoberrevolutie ook geen programma hadden en eigenlijk niet wisten wat ze met de macht gingen doen. Daarin was door Marx niet voorzien, die immers alleen maar beschreven had hoe de staat vanzelf zou verwelken en hoe er een gouden tijd zou aanbreken, zoals nu het fis zag aankomen.
Een niet-gelovige heeft natuurlijk nauwelijks recht van spreken over een andere godsdienst, laat staan om te zeggen wat ermee moet gebeuren. Maar het is voor die nietgelovige wel belangrijk om te beseffen dat de moslimse immigranten in ons land niet gedoemd zijn tot een fundamentalistische starheid, die hun integratie in de weg zou staan. Over die integratie, die toch in belangrijke mate verwezenlijkt zal moeten worden, willen zij zich hier gelukkig kunnen voelen, moet echter wel in genuanceerder termen worden nagedacht dan die van minister-president Lubbers, die gewoon vindt dat wij ‘die mensen niet kunnen dwingen aardappels te eten als ze liever rijst eten’ (vreten is bij een dergelijke toon de geijkte term). De islam kent meer facetten en was in het verleden dynamischer dan het simpele fanatisme van het fis. Misschien zal juist in Europa, in wat de Franse islamoloog Kepel de ‘buitenwijken van de islam’ heeft genoemd, zo'n nieuwe islam kunnen ontstaan. Maar misschien ook zal het probleem van de integratie van de moslims er een zijn waarvan men op een dag verbaasd constateert dat het eigenlijk al enige tijd niet meer bestaat.
|
|