A: ‘Om de hoop niet te verliezen.’
Jan: ‘De hoop waarop?’
A: ‘Dat doet er niet toe. Hoop is vitaliteit; die vindt altijd iets om zich op te richten.’
Ria: ‘Wij zeiden wel: “Ik hoop dat je beter slaapt met deze pil.”’
A: ‘Pil?’
Jan: ‘Een slaappil van het huis.’
A: ‘Wij komen hier niet uit vandaag. Ik moet u vragen om de rest van de week beschikbaar te blijven. Dan ga ik nu door met een ander gesprek. U hoort nog van mij.’
Jan: ‘Hij vertrouwt het zaakje niet. Ik ook niet, als ik naar hem luister en ons hoor antwoorden.’
Ria: ‘Voel je je schuldig aan moeder's dood?’
Jan: ‘Niet afzonderlijk; maar ik heb nooit iets volmaakt goed gedaan, dus ben ik altijd te kort geschoten. Dus ben ik schuldig.’
Ria: ‘En ik ook. Iedereen. Dat is een ander niveau. Daar heeft de aanklager het niet over.’
Jan: ‘Hij heeft me op het idee gebracht. En moet je maar eens voelen bij jezelf, schuldbesef geeft een donkere, wanhopige voldoening, iets meer bewogens dan het getuttel van “Nee meneer, wij hebben altijd een oppassend leven geleid.”’
Ria: ‘Helaas hebben wij dat toch gedaan. Dus hij moet niet zeuren.’
‘Ga je mee? Ik bedoel, kom je?’ heb ik op verscheidene wandelingen tegen de hond gezegd.
Het blijft hem hetzelfde, maar ik verwonderde mij over dat ‘gaan’ waar de andere ons bekende talen ‘komen’ gebruiken: voor de verplaatsing in het gezelschap van de spreker net als voor naar hem toe. Coming? Tu viens? Kom je?
In sommige gevallen, vooral wanneer het ‘mee’ even tegengehouden wordt, kunnen wij het gaan in zijn andere betekenis opvatten: als een voornemen, niet een richting. Ga je aan de studie, ga je hem de waarheid zeggen, ga je... mee, dat wil zeggen, mij vergezellen?
Die verklaring werkt ten dele. Er zit meer in het geweld van het nietige ‘mee’. Kom je mee? - en: Kom je nu mee? - kunnen wel, maar zijn dubbelop, met een aandrang die vaak onnodig is. ‘Ga je mee’ laat meer ruimte.
Er zijn misschien andere talen die een ‘mee’ hebben, maar ik ken ze niet. Are you coming with? Vous venez avec? Die hebben dat niet, net zo min als zij ‘meezingen’ hebben, of ‘meeleven’, of iets ‘meehebben’, of ‘meerijden’ in zijn twee betekenissen: de bestuurder rustig vergezellen in zijn auto, of telkens zeggen waar hij op moet letten. En ‘meegaand’ is ook iets bijzonders. ‘Meegaand’ betekent ‘meekomend’, hoewel niet altijd. ‘Tine heeft mij verlaten en is bij August ingetrokken; zij was altijd al meegaand.’
Het hoofd van die familie is ‘meedoen’. Mam, ik mocht niet meedoen van de jongens. Doet allen mee. Doe je mee aan het gemeenschappelijke cadeau? Zoiets daar doe ik niet aan mee. Zij wil altijd met alles meedoen. Op dat niveau doet hij niet mee.
Meedoen! Er zou een roman geschreven kunnen worden onder deze titel, of een essay over onze culturele impasse. Zou dat werk zout in onze wonden strooien, of ze sussen met zalf? Het zou veel kunnen zijn.
Het sterke van het Nederlands is dat waar talen zoals het Engels Latijnse termen nodig hebben en omslachtige zinsconstructies, wij kunnen volstaan met een alledaags woord.
Toen wij in de pauze van de Kleine Zaal plat overeind gingen staan voor twee vrouwen die de rij uit wilden, zei de donkere tegen de blonde die haar volgde ‘Daar werd ik toen heel boos van,’ en de blonde antwoordde: ‘O, maar zo gaat het altijd.’
De blonde zou koel omgekeken hebben als ik gehoor had gegeven aan een impuls om haar tegen te spreken: ‘Mevrouw, dat is niet waar. Het gaat niet altijd zo.’
‘Wat bedoelt u? U weet niet eens waar ik het over heb.’
‘Niets gaat altijd zo. Dingen gaan altijd weer anders. Het heeft geen zin om het leven eentoniger voor te stellen dan het is.’
‘Dacht u dat ik een filosofie verkondigde? Vraagt u zich eerst eens af waarom ik zoiets zeg.’
‘Dat begrijp ik best. U wilt een gezellig vrouwenfrontje maken tegen de onverschillige wereld.’
‘En u houdt zeker niet van vrouwenfrontjes! Misschien houdt u niet van vrouwen.’
‘Jawel. Ik vond u juist aantrekkelijk uit de verte gezien; en nu bederft dit de stemming. Ik heb een liefdesgeschiedenis beleefd in twee indrukken. Illusie, en desillusie. “Zo gaat het altijd”! Ik kan het niet uitstaan. Was u maar aan de andere kant de rij uitgelopen.’
‘Wees blij dat wij een eind van elkaar af zitten. Maar één ding moet ik u toegeven: zoiets als u heb ik nog nooit beleefd. Ik dacht dat het nooit zo ging. En nu haast ik mij achter mijn donkere vriendin aan.’
John Aubrey, de archeoloog en biograaf wiens vele boeken op één na onvoltooid bleven, kwam in 1642 met zijn ouders ten zuidwesten van Salisbury wonen in Broadchal-