| |
| |
| |
Kwaadspreker
P.M.G. van Exter
Haast kroop hij, lasterend, onder mijn huid Om al mijn zonden goed te bestuderen.
Men zegt terecht: den man maken de kleeren:
Driedubbel zondig kroop hij er weer uit.
s. vestdijk (uit: Simplicia)
Apologie voor Simon Vestdijk
Wederom is de wereld verblijd met een deel uit de Venema-serie Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. In deel 3b valt Vestdijk de eer te beurt om onder de total body scanner te worden gelegd. De specialist is op zoek naar een zeer ondermijnende ziekte: collaboratie. En die wordt uiteraard gevonden. ‘Zoekt en gij zult vinden,’ zal Adriaan Venema gedacht hebben. De aanvullingen op de diagnose, namelijk ‘bij vlagen’ en ‘uit opportunisme’, staan garant voor de grilligheid in het karakter van Vestdijk en voor het genuanceerde oordeelsvermogen van Venema. Doch die waarborg lijkt ernstig te worden aangevreten als Venema even later moet toegeven dat hij Vestdijk als persoon nooit heeft kunnen doorgronden.
Dat doet toch niets af aan de feiten, zal men licht tegenwerpen. En met die feiten wordt verwezen naar de ettelijke bewijsplaatsen die Venema vermeldt, en die onomstotelijk Vestdijk niet van zijn sterkste kant laten zien. Theun de Vries zegt desgevraagd dat hij in deze het gedrag van Vestdijk nogal dun vindt en dat zijn vriendschap met hem achteraf onder spanning komt te staan, met welke uitspraken De Vries heel wat meer ruimte aan Vestdijk laat dan Venema, die zich laat verleiden tot de opmerking dat Simon Vestdijk als persoon een lul was. Ik zou haast zeggen: in dat geval te slap om te collaboreren!
| |
Feiten
Nu heeft Vestdijk feiten altijd al gewantrouwd. Dat de dingen niet zijn wat ze lijken, mag welhaast een credo in zijn werk genoemd worden. Wat is een feit meer dan een verzichtbaring van onderliggende processen, waarvan de koers, de waarde, niet zomaar uit het feitelijk symptoom af te lezen is? Graag refereer ik in dit verband aan de eerste strofe van ‘Feuilles Mortes’, uit Vestdijks Gestelsche Liederen:
Een snik tot glimlach omgelogen,
Een rijkdom die oneindig schijnt:
Zoo zijn de blaad'ren die verdrogen
Tot kleuren als het licht verdwijnt.
Het verschil tussen schijn en wezen had hij niet bondiger en tegelijk poëtischer onder woorden kunnen brengen. Zo'n tekst dwingt ons tot het besef dat we bescheiden moeten zijn in ons oordeel. Met Vestdijks credo als uitgangspunt zou je alle beschuldigingen en bewijsplaatsen van Adriaan Venema eens moeten nalopen. Nu ik weet dat anderen zich daar al toe opmaken, begeef ik mij niet op die weg. Mijn bedoeling is duidelijk te maken dat Adriaan Venema met zijn verzamelde feiten slechts aangeeft waar Vestdijk zijn strijd níet gestreden heeft, en geen zicht heeft op het terrein waar Vestdijk dat wèl deed.
Meer dan voor collaboratie geldt voor opportunisme dat we de intenties van de persoon wie dit deviante gedrag aangewreven wordt, moeten kunnen doorgronden, willen we tot beschuldiging overgaan. Collaboratie valt samen met een daad, een wijze van gedragen. Niet moeilijk te onderkennen, lijkt het. Het verleden heeft echter geleerd dat collaborerend gedrag, hoe concreet aanwijsbaar ook, wel eens een dubbele bodem kan bezitten, wat interpretatie van dat gedrag bemoeilijkt (denk aan de affaire-Weinreb).
Opportunisme, dat aan collaborerend handelen ten grondslag kan liggen, is van een veel hogere abstractiegraad. Hier gaat het om drijfveren die zich niet rechtstreeks en herkenbaar in een handelwijze behoeven te vertalen, die zich dus kunnen uiten in gedragingen die een ander voorkomen hebben dan wat ze in feite vertegenwoordigen. Hoe kan Venema nu in gemoede menen dat Vestdijk een opportunist is als hij onomwonden moet toegeven dat hij Vestdijk als persoon niet kan doorzien. Juist Venema had dan de nodige gezonde scepsis moeten ontwikkelen om bedacht te zijn op latente ambivalenties, die bij onderkenning aanleiding kunnen geven tot niet alleen gradueel maar ook prin- | |
| |
cipieel van elkaar verschillende beoordelingen. Nu loopt hij de kans met beschuldigingen in termen als ‘collaboratie’ en ‘opportunisme’ kwalificaties te gebruiken die helemaal niet toegesneden zijn op het karakter van Simon Vestdijk, en hiermee niet boven het hanteren van ordinaire invectieven uit te komen.
| |
Niet sociaal
Theun de Vries noemt het gemis aan sociaal gevoel een aspect van Simons persoonlijkheid. Zo'n eigenschap wordt meestal lichtvaardig veroordeeld, waardoor zeker in het onderhavige geval de persoon in kwestie veel te kort gedaan wordt. Het gebrek aan sociaal vermogen mag niet los gezien worden van een andere kant aan Vestdijks karakter, namelijk een geringe weerbaarheid in maatschappelijk opzicht. Vestdijk was niet tegendraads, afvallig of schuldig aan deviant gedrag, doch stond zo kwetsbaar in de wereld dat er bij hem niet op dezelfde wijze als bij andere mensen sprake kon zijn van een dialoog met zijn omgeving.
Waar het leven zich voltrekt, wordt er altijd gegeven en ontvangen, bestaat er een inen uitstroom van informatie en gevoelens. Dat uitwisselingsproces was in Vestdijk op een heel eigenaardige manier aanwezig. Het bestond bij hem in een zeer pregnante vorm, in die zin dat hij niet zozeer tot een uitwisseling met de buitenwereld kwam, als wel tot een dialoog die zich helemaal in hemzelf afspeelde. Zijn contemplatieve en introspectieve inslag vertoonde sterke voorkeur voor een wereld die hij van buitenaf in zichzelf samengetrokken en daar weer uitvergroot had. Zo had hij het leven binnen handbereik. Dit proces geldt voor meer kunstenaars, doch voor Vestdijk in het bijzonder gold dat de combinatie van een zwak sociaal vermogen en een geringe weerbaarheid hem in sterke mate dwong in zijn binnenwereld terug te treden. De veel te krachtige en eenzijdige neiging om alles te absorberen, heeft in Vestdijk geleid tot een instroom die de kracht van een springvloed vertoonde, een benaming die welhaast de functie van beeld overstijgt. Ik denk dat Vestdijk letterlijk het gevoel moet hebben gehad te verdrinken als hij niet op tijd zorgde voor een overloop om de overtollige waterlast aan indrukken, registraties en gedachtengoed kwijt te raken. Door zijn structuur was hij daarbij aangewezen op het schrijven, op de dialoog die hij eigenlijk aanging met de in hem aanwezige subjectieve mogelijkheden en motieven, waarvan hij zich dan objectiverenderwijs, door te schrijven, bevrijden kon. Zo waren de romanfiguren die hij schiep incarnaties van zijn interne potenties.
| |
Angst
Vestdijk kon alleen maar leven als hij kon schrijven. Deze ene vitale drang waartoe zijn leven verengd en veroordeeld was, de enige expressie die hem ter beschikking stond, mocht hem niet worden ontnomen. Nu wij weten dat zijn bewegingsvrijheid tot het terrein van de literatuur beperkt was, is het vrij gemakkelijk te begrijpen dat Vestdijk heeft geprobeerd door zekere uitspraken het Duitse gezag van zijn lijf te houden.
In zijn werk Het wezen van de angst heeft hij uitvoerig de mechanismen geanalyseerd die in werking treden als de mens de spanning die door de angst opgewekt wordt, teniet wil doen. Eén van de antwoorden op het angstgevoel waarmee je niet kunt leven, is de (schijnbare) aanpassing aan wat je wilt bestrijden, waardoor tijdelijk de dreiging wegvalt. Niet sterk, zullen velen zeggen. En daarmee ben ik het volkomen eens. Doch doorredenerend in de lijn van Vestdijks ideeën, zullen we dan ook bij de daden van vele helden kanttekeningen moeten plaatsen. Vele mensen die verzetsdaden pleegden, waren ook bang, doch zij vonden een andere uitlaatklep voor hun angst, gaven een ander antwoord op een bedreigende omgeving. Het ligt voor de hand dat velen die in mindere mate dan Vestdijk naar de buitenwereld toe geblokkeerd waren (of een geringer vermogen bezaten om een oeverloze binnenwereld te creëren), zich bevrijdden door de daad, de aanval. Hiervan is men natuurlijk meer gecharmeerd, want zodanig gedrag verzwakt de vijand direct en zichtbaar.
Dat een verzetsdaad of heldendaad uit angst kan voortkomen, is één van de ambivalenties die Vestdijk inherent heeft geacht aan het menselijk bestaan en handelen. Antiangst kan zich net zo goed uiten in een vlucht als in liefde of agressie; een opvatting die inmiddels door vele psychologen en psychiaters onderschreven wordt.
| |
Geen partij
Waar wij nu te maken hebben met Vestdijks ‘sjoemelende’ houding tegenover de Duitsers, zien we exact de afschaduwing van de tweeslachtigheden die zich in zijn werk manifesteren. Zijn psychologische eerlijkheid gebiedt hem aan de lezer duidelijk te maken dat niets vaststaat, dat keuzes nooit absoluut
| |
| |
zijn, en dat de werkelijkheid nooit één gezicht heeft. Vestdijk heeft onvermoede wendingen en gangen in denken en ervaren, en de irrationele krachten achter rationele standpunten blootgelegd, en daarmee duidelijk gemaakt dat de dingen niet zo simpel zijn. Een held is niet alleen maar een held, en een afvallige niet zomaar een afvallige.
Vestdijk was zo geboeid door levensprocessen die zich onder de oppervlakte van het zichtbare leven voltrekken, dat de uiteindelijke manifestatie van dat leven (dat wat boven de grond uitkomt) hem minder interesseerde. Hij heeft nooit behoefte gevoeld om partij te kiezen waar het om maatschappelijke en politieke stromingen ging. Die verschijnselen lagen voor hem te ver af van het brandpunt van zijn belangstelling. Zulke bewegingen herleidde hij meteen tot universele en zeer gedifferentieerde in de mens aanwezige moverende krachten.
Zoals de meeste mensen veroordeeld zijn tot een schermutseling met de gevolgen van die krachten (de zichtbare dingen, de symptomen), zo had Vestdijk zich bekwaamd in de strategie om zich te richten op de oorzaken, op de wortels van bewegingen in de mens en de menselijke geschiedenis. Dat ondergrondse gebied was zijn leefgebied; daar voerde hij zijn oorlog om aan de chaos te ontsnappen. Zo'n strijd verdraagt zich nooit met een opportunistische levenshouding, daar die in haar camouflerende werking de chaos niet zou ontmaskeren en reduceren maar juist vergroten.
| |
Scepsis
Deze overwegingen, waaraan je niet voorbij mag gaan, wil je iets van het fenomeen Vestdijk begrijpen, maken geen deel uit van het requisitoir van Adriaan Venema. Hierdoor is Venema aan de oppervlakte gebleven en zijn zijn waarheden (beschuldigingen) te stellig en eenduidig. Dat hij hiermee iemand te kort doet en ontluistert, zal hij niet erg vinden, want zijn poging staat in dienst van de waarheid, vindt hij zelf. Waar gehakt wordt, vallen spaanders.
Nee, geef mij dan Vestdijks scepsis maar; hij wist niets zeker en zette kanttekeningen bij alles wat hij uitdacht en ontdekte. Vestdijks strijd bestond erin dat hij ernaar streefde alles vrij te laten: ideeën mochten geen dogma's worden. Tegenstanders zullen hier angst in zien, de angst om je te binden, jezelf vast te leggen. Doch de ambivalentie van het leven wil dat we ook ‘zeker weten’ kunnen herleiden tot angst. Je vastklampen aan een vaststaand oordeel gaat ook terug op angst, namelijk de angst om geen houvast te hebben, om veroordeeld te zijn tot het in huivering aanschouwen van het ontzagwekkende levensveld van mogelijkheden, dat zich uitstrekt tot in de verste verten, in het gezicht waarvan je slechts je vrijheid kunt bewaren door geen keuze te doen, je nergens blijvend mee te verbinden of te identificeren. De consequentie van die strijd om innerlijke vrijheid is dat je gedwongen bent je isolement en geringheid te aanvaarden, voorwaar een gevolg dat een collaborateur of opportunist nooit zou beogen.
| |
Leugentje om bestwil
Niet geremd door angst voor de innerlijke vrijheid legt Vestdijk zich toe op de strijd tussen ideeën en dogma's. Hij legt dan steeds de nadruk op psychologische processen, waarbij het politiek-sociaal of religieus klimaat slechts decor is van, aanleiding tot of exponent van deze processen. Het zwaartepunt ligt steeds in de mens. Als Vestdijk denkt tegenover de Duitsers ‘een goede beurt’ te maken door te wijzen op het anti-Britse karakter van Ierse Nachten, werpt hij daarmee bewust een vals licht op zijn eigen boek. Zijn verklaring betreft namelijk een volkomen secondair aspect van Ierse Nachten. Het boek gaat eigenlijk over het zich ontwikkelende dualisme in Robert Farfrae. De strijd tegen de Britse grootgrondbezitter is slechts decor, de ‘aankleding’ van het spanningsveld dat nodig is als context waarbinnen de romanpersonages figureren.
Vestdijk heeft met zijn leugentje om bestwil alleen maar de condities willen scheppen om te kunnen blijven schrijven (de Duitsers moesten in hem geen verdacht persoon zien). Vanuit de gedachte dat trouw aan het ene noodzakelijkerwijs ontrouw tegenover iets anders inhoudt, zal hij geprobeerd hebben met noem het maar ‘gemakzuchtige verklaringen’ zijn talent te redden. Moet je zo'n houding zwak, angstig of opportunistisch noemen? Het talent was het enige wat hij bezat, en dat hij vanuit zijn structuur daarop aangewezen was, heb ik reeds betoogd.
| |
Talent
Bij alle ambivalentie in het werk en in het gedrag van Vestdijk is hij over één ding altijd heel absoluut en duidelijk geweest. Aan Marsman schreef hij in de tijd dat de Forumdiscussie over Vorm of Vent opgeld deed dat hij voorgoed en eenzijdig voor het talent partij gekozen had. Hiermee gaf hij te ken-
| |
| |
nen dat hij het van nog minder dan ondergeschikt belang vond welke positie hij dacht in te nemen in politieke en maatschappelijke aangelegenheden. Ik geef grif toe dat zo'n houding binnen het tijdsgewricht van de Tweede Wereldoorlog niet direct respect afgedwongen kan hebben. Was Vestdijks talent nu ook nog niet de moeite waard geweest, dan had hij zich misschien nuttiger gemaakt door daadwerkelijk in het verzet te gaan. Met een wat meer naar buiten gerichte belangstelling, meer sociale vermogens en (misschien) minder angst had hij dan een bijdrage aan de illegaliteit kunnen leveren. Verzet heeft Vestdijk nu op zijn eigen manier getoond.
In het gijzelaarskamp Beekvliet bij Sint-Michielsgestel heeft hij onder andere een van de meest briljante studies over poëzie geschreven De glanzende kiemcel. Deze serie lezingen droeg hij voor in omstandigheden die verre van optimaal waren. Met zijn kijk op poëzie heeft hij zijn publiek laten zien dat er nog iets anders bestond dan het barbarendom waarmee de geïnterneerden in die periode geconfronteerd werden. Was Vestdijk alleen maar moedig toen hij, door het verticale spanningsveld in de poëzie te plaatsen tegenover het horizontale spanningsveld van alledag, zijn luisterend publiek tijdelijk ontnam aan het bedreigend bestaan? Of betekende zijn houding eerder een vlucht uit de realiteit? Wie zal het zeggen? Ook hier beantwoordt de verwevenheid van beweegredenen wederom aan de complexiteit van het menselijk gedrag en de ambivalente waarde van alle levensverschijnselen.
| |
Marginale rol
Wie zijn ogen voor dit laatste sluiten wil, zal er geen moeite mee hebben, het leven zo hopeloos simplificerend, om Vestdijk te betichten van lafheid in oorlogstijd, daarmee ruim baan makend voor het vonnis van Adriaan Venema. Collaboratie en opportunisme zijn dan substantieel aanwezig op een terrein waarvan Vestdijk nooit de notie heeft gehad dat hij zich daar ooit bewogen heeft, het politiek-maatschappelijk vlak. Wat kan Adriaan Venema ertoe gebracht hebben om iemand als Vestdijk - de schepper van zo veel antihelden, die nooit de pretentie bezeten heeft held te zijn en die nog minder dan een marginale rol vervuld heeft in een spel dat de naam ‘schimmenspel’ niet eens verdient (zo ongrijpbaar voltrokken zich de hem aangewreven handelingen) - voor het voetlicht te trekken als collaborateur en opportunist? Waar ligt nu eigenlijk zijn winst?
Als Vestdijk nog leefde, zou hij de handschoen opgenomen hebben en een figuur als Adriaan Venema met al zijn door hemzelf onvermoede drijfveren uitgebreid in een roman hebben laten figureren. Met de beweegredenen: ‘Ik ben journalist en ik ben nieuwsgierig naar de oorlogsperiode,’ zou Vestdijk de vloer hebben aangeveegd. Vestdijk, die de lezer altijd een kijkje gunt in de menselijke afgronden waar allerhande motieven als grillig wassend kruid achter elkaar schuilgaan, zou heel wat struikgewas weggemaaid hebben over reeds lang vergeten paden, overwoekerd door vergetelheid, zelfgenoegzaamheid en ijdelheid. Misschien had Vestdijk ook het motief van opportunisme wel blootgelegd. Zo zou je tenminste de parasitaire neiging kunnen benoemen om te achterhalen wat er bij mensen die in de belangstelling staan niet in de haak is (of was); daar valt wel iets aan te verdienen.
Misschien was Vestdijk er wel in geslaagd Venema zicht te geven op de in hem gistende processen die hem drijven tot de obsessionele behoefte om de zogenaamde waarheid in gechargeerde termen van beschuldiging boven water te halen. Venema beweert open te staan voor een discussie met een vaktechnisch karakter. Doch Bertus Dijk van de Vestdijkkring meteen een psychopaat noemen als die ter verdediging van Vestdijk professor Martien de Jong citeert, doet niet veel goeds vermoeden omtrent de betrouwbaarheid van zijn vaktechnisch oordeel. Zijn drang naar rechtschapenheid lijkt zo groot dat hij niet kan remmen als hij zijn doel reeds bereikt heeft en daar ruimschoots voorbijschiet.
Variërend op een uitspraak van Venema - ‘Collaboratie uit opportunisme vind ik de ergste vorm’ - kom ik tot de volgende boodschap voor hem: ‘Een leugen ontzenuwen tot een nieuwe leugen vind ik de ergste vorm van liegen.’
|
|