Hollands Maandblad. Jaargang 1992 (530-541)
(1992)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
‘Vooruit naar Krakau!’
| |
[pagina 29]
| |
Dekker, zoals overigens bijna altijd, zijn intieme bekentenissen met problemen van politieke of algemeen menselijke aard. ‘Toch vertel ik je graag wat my gebeurt, dan kom je in my. Ik wou je in myn hart steken zooals een gierigaard een pak banknoten in z'n borstzak, en dan houdti z'n hand er op, en voelt of i 't nog wel heeft! 't beeld is niet mooi, maar 't kan me niets schelen of ik mooi schryf. Enkele zinnen verder komt Dekker weer op de Poolse Plannen terug wanneer hij het over Sietske Swart Abrahamsz heeft: ‘Myn nichtje die absoluut haar huis uit wil. Ze wordt plat geknepen tusschen God en 't huishouden. Haar broêrtje Theodoor, een lieve jongen van 15 jaar dien ik mondig heb verklaard. Hy was eerst ter verbetering naar Indie gezonden (één reis) en nu naar een kostschool. (Beide kinderen hooren my. Dat nichtje is die ik bedoelde in de Ideen waar ik zei (háár woorden) “Vader, als we daarmeê waren begonnen vóór Anna gek werd!” (Letterlyk) Zy is trouw flink en dapper. Theo ook. Zy waren meêgegaan naar Polen.’Ga naar eind4 Het is interessant dat G. Stuiveling naar aanleiding van Dekkers ‘de Poolen zyn geslagen’ de slag bij Grochowiska noemt: ‘de Polen: op 21 Maart 1863 versloegen Russische troepen de in opstand gekomen Polen bij Grochowiska.’Ga naar eind5 Onjuist is hier vooral de datering. De genoemde slag vond op 18 maart plaats en de Polen hebben er toen de zege behaald.Ga naar eind6 Overigens zou het niet mogelijk zijn dat Dekker daarover op 20 maart al iets geweten zou hebben toen hij die brief begon, of zelfs op de twee volgende dagen, als de slag echt op 21 maart zou plaatsgevonden hebben. Anderzijds is het niet uitgesloten dat Mimi's datering - 20 Maart 1865 [sic] - zoals Stuiveling aangeeft ‘in inkt op de brief aan gebracht’Ga naar eind7 onjuist is, niet alleen wat het jaar maar ook wat de dag betreft.
Laten wij dus bij het begin beginnen om alle onnauwkeurigheden recht te zetten en Dekkers Poolse Plannen tegen de achtergrond van de Poolse opstand te plaatsen. De Poolse opstand van 1863 brak op 22 januari uit naar aanleiding van de Russische plannen om een aantal jonge samenzweerders voor meerdere jaren gedwongen voor het leger te rekruteren. De jeugd vluchtte de | |
[pagina 30]
| |
bossen in en er ontstond een ondergrondse Tijdelijke Nationale Regering, die de opstand uitriep; na de opstand van 1830-1831 al de tweede in de 19de eeuw. In de eerste gevechten tegen het leger van 100 000 Russen traden ongeveer 6000 opstandelingen op. Later groeide hun aantal tot 20 000 en hoewel in de opstandsgroepen in totaal bijna 200 000 Polen hebben gevochten, waren er de meesten onder de wapens in de zomer van 1863 - naar schatting 25 000 à 30 000, tegen 300 000 Russen. Het kwam tot ongeveer 1200 gevechten en slagen; maar in de meeste gevallen ging het om partizanenstrijd. Marian Langiewicz (1827-1887) behoorde tot de weinigen die erin geslaagd zijn vanaf het begin een grotere groepering te vormen. Hij vocht met enig succes bij Wachock, Staszów en Skala, maar in de verbitterde slag bij Malogoszcz (24 februari) verloor hij. Tijdens het gevecht werden zijn twee paarden doodgeschoten en raakte hij zelf gewond. Niettemin lukte de terugtocht, en begin maart richtte Langiewicz een kamp op bij Goszcz. Op grond van onjuiste informatie als zou dat de wens van de Tijdelijke Nationale Regering geweest zijn, werd hij 10 maart in zijn kamp tot dictator van de opstand uitgeroepen, dat wil zeggen tot opperbevelhebber met bijzondere bevoegdheden. Onmiddellijk richtten grote Russische legereenheden zich tegen zijn troepen. Langiewicz wist met een handige manoeuvre te ontkomen, brak bij Chrobrze door de vijandelijke linies en vluchtte in de richting van de bergketen Góry Swietokrzyskie. In de buurt van het dorp Grochowiska werden de uitgeputte Poolse troepen (circa 3000 man) door de Russen aangevallen (18 maart). Enkele Poolse keurkorpsen wisten toch de zege te behalen. Maar een groot gebrek aan munitie en het Russische gevaar van alle kanten dwongen Langiewicz ertoe zijn leger in kleine groepen te verdelen en ze verder een partizanenoorlog te laten voeren. Zelf was hij van plan naar Krakau door te breken om daar hulp te organiseren. Zijn vertrek ondermijnde het moreel van de troepen (grotendeels civiele vrijwilligers) en veroorzaakte een massale vlucht naar de Oostenrijkse grens. Langiewicz zelf werd op 20 maart - volgens sommige bronnen al op 19 maart - door de Oostenrijkers aan de grens geïnterneerd.Ga naar eind8 Toch betekende dit nog lang niet het einde van de opstand, dat Dekker scheen te voorspellen. De eerste periode wordt, volgens historici, afgesloten met de nederlaag bij Buda Zaborowska op 11 april 1863. De schrijver had het dus bij het rechte eind toen hij schreef dat de Polen waren verslagen. Maar ook de nederlaag van april betekende nog niet het einde van het actieve verzet en de militaire weerstand. Dekker noemt de stad Krakau (Pl. Kraków) als doel van zijn voorgenomen reis. Krakau lag toen binnen de grenzen van Oostenrijk in het zogeheten Galicië en was een zeer belangrijk steunpunt voor de bevoorrading van de opstand, bijvoorbeeld met gesmokkelde wapens. Het lag vlak bij de grens met het zogenaamde Congres-Polen, zoals de door de Russen geannexeerde Poolse gebieden met een surrogaat van zelfbestuur werden genoemd (de stadhouder van het land was de broer van de Russische tsaar Alexander). De stad Krakau werd na Napoleons val een soort republiekje, dat in 1846, na een mislukte revolutiepoging, als broeinest van Poolse samenzweringen door Oostenrijk werd heroverd. Zijn ligging en historische tradities (vóór Warschau de hoofdstad van Polen), en de aanvankelijk tolerante houding van de Oostenrijkse overheid tegenover de smokkel van vrijwilligers uit geheel Europa en van militaire bevoorrading waren van niet te overschatten belang voor de opstand.Ga naar eind9 De betekenis van Krakau en geheel Galicië voor de instandhouding van de opstand was voor Dekker duidelijk. Ook zijn vermelding van de naam ‘Langiewicz’ ondanks de voortijdige verklaring van de nederlaag van de Polen is zeer interessant. Bij de hele romantische sfeer die Dekkers reacties op de opstand en zijn Poolse plannen omhulde, getuigt deze vermelding ervan dat de schrijver het nieuws over de Poolse opstand nauwkeurig volgde en op de hoogte was van de rol van M. Langiewicz. De auteur van Max Havelaar kende zelfs enkele details over de Poolse dictator. Dekkers tweede vermelding van Langiewicz dateert van juli 1863, weer in een brief aan Mimi. Hierbij moet gezegd worden dat de ontwikkeling van de opstand en de politieke steun vanuit het buitenland, waarover we het nog zullen hebben, sommigen nog tot 1864 deden doorvechten. De militaire formatie van Józef Hauke-Bosak hield pas met de strijd op in april 1864. En in sommige gevallen heeft het Russische leger enkele Poolse troepen pas in het voorjaar van 1865 kunnen onderwerpen, zoals een boerenlegioen van de priester Stanislaw Brzózka. Binnen het bestek van deze bijdrage kunnen we daar niet verder op ingaan. We vermelden alleen nog dat de opstand na een periode van collectief leiderschap vanaf september 1863 weer in de handen van de derde dictator werd gelegd, namelijk Romuald Traugutt (van september 1863 tot april 1864). | |
[pagina 31]
| |
Om de onontbeerlijke context aan mijn volgende citaat te geven, haal ik nog enkele eerdere alinea's uit Dekkers brief aan: ‘Na den Havelaar werd ik in 't bespottelyke verheven als - schryver. Dat hinderde my. (Zie in de Minnebrieven de parabels van Chresos en van de gillende moeder.) En toen een Domine my zeide dati dat boek met zooveel genoegen gelezen had, viel ik uit, en zei “dat hy dan wel 'n heel gemeene kerel was!” Ten eerste valt op dat Dekker deze keer geen fout beging in de spelling van de naam ‘Langiewicz’ zoals enkele maanden eerder: ‘i’ in plaats van ‘ie’ (lees: ‘ië’). Ten tweede doet de zinswending ‘altijd als ik van haar las’ ons veronderstellen dat de schrijver meermaals tijdschriftartikelen (of een boek?) ter hand nam waar de lotgevallen van de Poolse opstandelingen werden beschreven om regelmatig het nieuws vanuit Polen te volgen. Op deze manier kon Dekker wellicht ook de juiste spelling van die naam onthouden. Ten derde komt ook in dit fragment de romantische sfeer naar voren in de gedachte om samen met zijn adjudant (dochter van Insulinde, uiteraard!) tijdens ‘de daad’ te mogen sterven. De tijd van Mimi in zijn leven brak toen aan en de Poolse plannen zijn nooit weg te denken uit de romantische sfeer waarin hij aan haar dacht, brieven aan haar schreef en haar veroverde. En ten vierde noemt Dekker Langiewicz weer in verband met zijn eigen reflecties over het nut van zijn geschriften. Zijn creatieve inzinking waarover we het hadden, was aanleiding tot de bittere conclusie dat zijn moeite helemaal niets opgeleverd had. Het jaar daarvoor was bijzonder vruchtbaar. Deze overpeinzing over ‘de keuze der middelen’ deed hem onmiddellijk denken aan de Poolse ‘daad’, de opstand van 1863, die toch mislukte en in zekere zin ook niets opleverde. Vanuit deze realistische analyse van de gevolgen van zijn schrijverschap en van de kansen die Lebak geboden had voor een minder zachtmoedige oplossing van het conflict,Ga naar eind12 komt hij tot, of beter vlucht hij in een illusionaire visie van de dictator en zijn vrouwelijke adjudant, toegepast op zijn verhouding met Mimi: een manier waarop hij aan pessimistische downs probeerde te ontsnappen. Maar er is nog meer. In die tijd noteerde hij in J. van Vlotens exemplaar van de Minnebrieven een aantal kanttekeningen. Een ervan doet mij denken aan Multatuli's Poolse plannen. In het boek staat: ‘Zeg my waar ze is, Fancy, ik zal haar verlossen! Daarbij merkt Multatuli op 3 juni 1864 in de marge van Van Vlotens exemplaar op: ‘Insulinde is niet hier: N.[ederlands] I.[ndië] 't is meer, 't is het punt van uitgang | |
[pagina 32]
| |
van wat me voorspiegelde als mijn weg naar algemeene waarheid.’ Ik durf te beweren dat zijn bedenkingen bij de Poolse zaak ook die redenering gesteund hebben. Het voorbeeld van de Poolse kwestie keert soms terug op schijnbaar onverwachte plaatsen. Maar gebruik ervan getuigt zowel van Dekkers intuïtie als van zijn kennis van feiten. Het volgende citaat bewijst dat de schrijver ook zeer realistisch over de Poolse problemen dacht. Als correspondent van de Opregte Haarlemsche Courant schreef Multatuli op 7 maart 1867 dat Der Kölnische Anzeiger over het in Wenen verschenen werkje Polen aan de volken en Regeringen van Europa bericht: ‘Op roerende wijze wordt (volgens het genoemde blad) het lijden van Polen in dat werkje beschreven. [...] - De Mainzer-Beobachter, dat berigt overnemende, erkent, dat zulk een toestand inderdaad wel geschikt is om het medelijden optewekken, doch voegt daarbij, dat de oorzaken niet uitsluitend moeten worden gezocht in russische tyrannie. “Wij vragen (zegt dat blad), waar of wanneer de poolsche adel, die beweert, bij uitnemendheid het land te vertegenwoordigen, bewezen heeft, een beter lot te verdienen? De Pool beklaagt zich, geen vaderland te bezitten. Wij eerbiedigen de smart over dat gemis, doch houden vol, dat het overgroote gedeelte der poolsche natie geen vaderland bezat, lang vóór de russische overheersching. De adel was in het bezit van den grond; de joodsche speculanten bezaten het kapitaal; midden- of burgerstand bestond niet; de arbeider of landbouwer was lijfeigene. Dat de adel ontevreden is, omdat men hem den invloed ontnam, krachtens welken hij het volk uitzoog, is begrijpelijk; doch voor dat volk zelf is de russische heerschappij betrekkelijk eene verlossing. Bovendien, welk gebruik maakte Polen ooit van zijne vrijheid? Wat heeft dat land bijgedragen tot de europesche beschaving? Op welk gebied van wetenschap of kunst heeft het zich onderscheiden? In één woord, welk regt heeft Polen om een onafhankelijke Staat te zijn? En nu spreken wij nog niet van de Nemesis, die zoowel volkeren achterhaalt als individuen; de Nemesis der geschiedenis, die den Polen toeroept: Bedenkt wat gij deedt, ruim twee eeuwen geleden, toen het krijgsgeluk u de beschikking over Moskou gaf!”’Ga naar eind14 De zwakheid van de Poolse staat was een belangrijke reden voor de delingen van Polen door Rusland, Pruisen en Oostenrijk in 1772, 1793 en 1795, daar moet Multatuli volledig gelijk in gegeven worden, al zag hij niet in dat die zwakheid mede werd veroorzaakt juist door de jarenlange bemoeienis van die drie invloedrijke buren. Maar laten we niet de fout van presentisme begaan - Dekker, geïnteresseerd in de politieke toestand in Europa, wist wèl over deze delingen, die een toonbeeld zijn van een situatie waarin mogendheden met tegenstrijdige belangen toch een verbond kunnen sluiten ten koste van een ander land. Algemeen sluiten bij deze gedachte ook mijn volgende aanhalingen aan waarin de schrijver de verhouding Rusland-Polen met de verhouding Holland-Indië vergelijkt, die in velerlei opzichten aan de feitelijke situatie beantwoordde. ‘Lieve Mimi, nu heb je denk ik, myn pakje al, dat zoo mal in tweeen gesplitst is, omdat het spoorboekje waarmeê ik eerst dacht myn brief te verzenden, geen pond woog, zoo als de bespottelyke wet voorschryft. De spoorwegmaatschappy mag geen afbreuk doen aan de postery, goed, - maar als je nu een turf vastbindt aan je brief, is 't in orde! Ziedaar een staaltje van de hoogte waarop de wetgever staat, dezelfde wetgever die met z'n hooge geleerdheid beschikt over je persoon en goederen. Onder de 70 gekozenen die tegenwoordig waren by 't bediscussieren van de postwet, was niemand die opstond om zich te verzetten tegen zoo'n zotterny. Zoo'n bepaling is of overbodig, of - zoo niet, dan moest men 'r niet illusoir kunnen maken met 'n turf! “Wat gaat my dit aan?” vraag je? Mimi, naar die wetten worden we geregeerd. Naar die wetten worden de belastingen geheven, naar die wetten wordt over 18 - 20 jaar je zoon naar de grenzen gestuurd als loteling, - die wetten bepalen of je mondig zyt of niet, of je ooit mag meêspreken, - die wetten zeggen dat je gehoorzaamheid schuldig bent aan je man, - die wetten verordeelen je als je steelt uit honger, of je kind vermoordt uit bittere schaamte en wanhoop. Er is weinig om je heen wat niet is daargesteld door wetten die gemaakt zyn door lui van zulk alloi; als je dus blyft vragen: “wat gaat my dit aan?” zou je (zoo als helaas, velen) afstand doen van je regt als mens. 't Is dan ook alleen door de slaperigheid der geregeerden, dat de middelmatighedens baas werden en blyven. | |
[pagina 33]
| |
poolse moeder niet aan dat de Russen haar kind vermoorden? Welnu, waardoor is Polen geraakt in dien toestand? Door de lamheid dergenen die, vóór de verdeling, den boêl zoo in den war hebben gestuurd dat vreemde overheersing niet uitblyven kon.’Ga naar eind15 Dekkers Poolse plannen behoren tot de minder bekende ideeën van de schrijver. Ze lijken wel typisch multatuliaans te zijn, maar dan als ver van de werkelijkheid staand, en wel in de betekenis van: niet realiseerbaar. Niets is minder juist. De Poolse opstand vond een indrukwekkende weerklank in de Europese politiek en veroorzaakte een solidariteitsgolf bij de Europese volkeren. Die eerste beperkte zich tot verbale aanmoediging en gestes. De tweede leverde concrete en veel verwachte hulp. Napoleon iii en Palmerston vonden in eerste instantie de opstand in Polen noodlottig en wilden dat de Polen hun strijd zo snel mogelijk opgaven. Pas toen Bismarck de gebeurtenissen benutte om Rusland van een politieke samenwerking met Frankrijk weg te trekken, bleek de hele zaak gevaarlijk voor de belangen van andere landen. Op 8 februari 1863 ondertekende men in Petersburg de zogenaamde Alvensleben-Konvention, die de Russen zelfs het recht gaf de Pruisische grens te overschrijden bij de achtervolging van Poolse opstandige troepen. Die militaire conventie verontrustte Europa en Napoleon iii was verontwaardigd. Engeland, Frankrijk en ten slotte ook Oostenrijk traden op 17 april gezamenlijk op met diplomatieke nota's die door alle Europese regeringen werden ondersteund (behalve door de Pruisische). Weliswaar waren dat behoedzame nota's. Maar Napoleons ‘durez!’, gericht tot de opstandelingen, en zijn vraag om het gevecht voort te zetten en geografisch te verspreiden (‘extension’) stichtten hoop, en zelfs de zogeheten ‘Witten’, Poolse conservatieve politieke groeperingen, sloten zich vóór de zomer van 1863 bij de opstand aan. In de naam van de Tijdelijke Nationale Regering verdween het adjectief ‘Tijdelijke’. Deze uiteraard ondergrondse instelling lukte het, bij grote zelfdiscipline van de bevolking, om een alternatieve wetgevende en uitvoerende macht te worden met eigen posterijen, administratief apparaat, ondergrondse nationale politie en diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland. Het lukte nog wel belasting bij de bevolking te innen. Rusland trok zich niets aan van de reacties in de diplomatieke wereld. Ook de volgende juni-nota's van de drie al genoemde staten legde Rusland naast zich neer. Engeland, geëngageerd in de strijd in Noord-Amerika, leek niet gereed voor een militaire ingreep. In Parijs bleef men spreken over de interventie. (Daarom groepeerde Rusland bijna 350 000 soldaten in de gebieden die in opstand kwamen.) Maar het bleef bij woorden. De Poolse opstandelingen, wachtend op militaire reacties van het Westen, zetten de gevechten voort maar waren ervan overtuigd dat de beslissende slag nog zou komen, waardoor ze de zomer, die de meest geschikte periode was voor hun doorslaggevende strijd, voorbij lieten gaan. Ook de paus, Pius ix, trok zich het lot aan van de Poolse opstand en bepaalde dat 31 augustus 1863 de dag zou zijn van de gebeden voor Polen en riep riep Franz Josef op om als katholieke monarch voor de Poolse belangen op te komen. Nog in februari 1864 vroeg Napoleon iii Polen om de strijd voort te zetten: ‘Houd het nog zes weken uit!’ Toen de beloofde hulp niet kwam, drong Adam Czartoryski, de Poolse vertegenwoordiger in Frankrijk, op antwoord aan en kreeg te horen dat Frankrijk niets voor Polen kon doen. De concrete hulp kwam, zoals altijd, niet van de regeringen maar individuen. Het was een van de weinige momenten dat de Poolse zaak zo'n weerklank in Europa vond. De woordvoerders van deze zaak waren onder anderen Alexander Herzen, Michail Bakunin, Giuseppe Mazzini, Karl Marx en Giuseppe Garibaldi. De Poolse contacten van deze laatste dateren van zijn expeditie naar Sicilië in 1860, waaraan onder meer ook M. Langiewicz deelnam. Een Poolse militaire school in Genua en later in Cueno in Italië leverde ruim 200 officieren voor de opstand. In de herfst van 1862 schreef Garibaldi aan de Poolse jeugd in Heidelberg dat hij zou | |
[pagina 34]
| |
opkomen voor de vrijheid van Polen. In 1864 sloot de Italiaan een verdrag met de Nationale Regering dat beide partijen tot strijd tegen Oostenrijk verplichtte. Zelf ging hij niet naar Polen, maar in de Poolse opstand vochten er enkele honderden Italianen mee. Er kwam rijkelijke financiële hulp uit het buitenland: uit Frankrijk, uit Engeland en uit Zwitserland, waar de schrijver Godfried Keller aan het hoofd stond van een grote hulporganisatie. Uit Hongarije kwamen wapens en ook strijdgenoten. Onder Langiewicz vocht bijzonder dapper het Franse korps van Zoeaven onder leiding van François Rochebrune. Ook stapten er ongeveer 300 Russische officieren en soldaten over naar de Poolse kant. Bekend is de Russische stafkapitein Andriej Potiebnia, die aan Poolse zijde in een gevecht bij Pieskowa Skala sneuvelde (de straat in Polen waarin ik woon, draagt zijn naam). Dat zijn maar enkele voorbeelden van de veelzijdige hulp van Europa aan de opstand. In weerwil van de behoedzame en in feite besluiteloze politiek van de westerse regeringen, toonde deze brede solidariteitsactie dat de opstand voor de vrijheid van Polen brede steun kreeg bij de bevolking van Europa. Dekker sloot zich met zijn spontane reactie bij die tendensen aan, hoewel hij zijn wensen ten slotte niet realiseerde. De overweging hoe serieus hij de reis naar Polen heeft bedoeld, laten we als zuivere speculatie buiten onze beschouwing. Zeker heeft hier ook de sfeer van zijn liefdesbrieven aan Mimi een rol gespeeld. Belangrijker is dat in die brieven de Poolse plannen wel werden gemaakt. Daarmee bewees Dekker nog eens dat hij eropuit was om geestverwantenGa naar eind17 te zoeken en te steunen, en dat de zaak Lebak slechts een begin was voor zijn verdere ontwikkeling als schrijver en denker die een hekel had aan ‘gemaakte wetten en voorgepreekte zeden’, waarmee mensen anderen onmondig verklaren en waaruit burgerlijke zelfgenoegzaamheid en bedaardheid voortvloeien. |
|