Hollands Maandblad. Jaargang 1992 (530-541)
(1992)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[531]Sociologie en socialisme
| |
[pagina 4]
| |
leen waarden een rol hebben gespeeld. Het marxistische paradigma zelf moet onjuiste veronderstellingen bevatten, of, wat op hetzelfde neerkomt, ertoe leiden dat sommige vragen niet gesteld worden. Economen als Nove hebben al lang geleden erop gewezen dat de afwezigheid van reële prijzen, en van materiële incentieven, kortom van een marktmechanisme, tot een inefficiënte allocatie van produktiefactoren leidde, en tot een stagnerende produktiviteit. Sociologen hadden meer oog voor de verdeling van het geproduceerde. Tot op de dag van vandaag wordt dan de loftrompet gestoken over het onderwijs en de gezondheidszorg in Cuba. Wat - mede doordat economie en sociologie nogal gescheiden opereren - vaag bleef, was de verhouding tussen produktie en verdeling, de invloed die er van het een op het ander uitging, eventueel de wetmatigheid van die invloed. Wat vaag bleef, was de verhouding tussen homo economicus en homo sociologicus, dus tussen de veronderstellingen dat menselijk gedrag begrepen kon worden vanuit utilitaire motieven respectievelijk vanuit waarden en normen. Die verhouding was overigens niet alleen in het marxistische paradigma onduidelijk, maar evenzeer in andere paradigma's, bijvoorbeeld het structureel-functionalisme. Marx zelf was er waarschijnlijk mede debet aan met zijn uitspraak dat in het socialisme een ieder beloond zou worden naar verdienste, maar in het communisme - een tijdperk gekenmerkt door overvloed - naar behoefte. Wanneer het ene stadium ophoudt en het andere begint, gaf hij niet aan. Wat wel duidelijk is, is dat in het ene geval de beloning niet losstaat van een voordien geleverde prestatie en in het andere geval wel. Binnen het (neo)marxistische discours zijn er telkens opnieuw debatten geweest over de verhouding tussen prestatie en beloning. Bekend geworden zijn vooral het debat over de zogenaamde nieuwe mens - van wie verondersteld werd dat hij of zij de eigen bijdrage aan de produktie zou leveren zonder zich te bekommeren om de hoogte van de beloning - en het debat over welke sector van de economie vooral de noodzakelijke besparingen moest leveren. Heel abstract - zo abstract dat zelfs de deelnemers mijns inziens dikwijls niet beseften waar ze het over hadden - was het debat over de kwestie of er in een socialistische maatschappij ruilwaarden of gebruikswaarden werden geproduceerd. Maar ook daarbij gaat het, nu niet op het niveau van het individu maar op dat van de samenleving als geheel, onder andere om de vraag met welke gezindheid geruild wordt. Opmerkelijk is dat bij die debatten bij mijn weten nooit werd teruggegrepen op een vergelijking tussen verschillende instituties die alle weliswaar dezelfde structuur hebben, maar waarvan de normen zeer uiteenlopen. Het Engels heeft een woord voor de structuur die ik bedoel, pool: het te zamen brengen van bijdragen of inspanningen van deelnemers. Het Nederlands kent zo'n term niet. Wat echter ook in de Engelse spreektaal ontbreekt, is de notie dat er altijd tevens sprake is van een verdeling van wat bijeengebracht werd, zelfs als het gaat om een publiek goed. In de antropologie wordt het concept pooling gebruikt, maar veelal wordt gesuggereerd dat het bij die structuur gaat om een institutie die nu niet meer bestaat, een mengsel van wat in hedendaagse termen zowel ‘collecte’ als ‘verzekering’ als ‘belasting’ zou kunnen worden genoemd. De indruk wordt gewekt, met andere woorden, dat niet alleen die institutie niet meer bestaat, maar de structuur ook niet. In de sociologische woordenboeken zoekt men de term ‘pooling’ tevergeefs. Dat betekent dat de vraag waarom eenzelfde structuur gepaard gaat met zo veel verschillende regels (en dienovereenkomstig verschillende ruilgezindheden van de deelnemers of potentiële deelnemers), niet werd gesteld. Het ontbreken van een term leidde ertoe dat een mogelijke vergelijking niet werd gemaakt. Ik ben niet in staat om aan te geven hoeveel typen van pooling er precies zijn. Voorlopig onderscheid ik het gezin, de vergadering - die tot een besluit moet komen - de vereniging (of het nu om een tennisclub gaat of om een vakbond), de collecte, de verzekering, het spaarfonds, het bedrijf en de belasting. Misschien zijn er meer typen, zoals de coöperatie, of de working party, maar misschien ook zijn dat mengvormen, of subsidiaire typen. Omdat het bijeengebrachte ook weer verdeeld wordt - hetzij letterlijk, hetzij omdat het niet noodzakelijkerwijze voor alle deelnemers evenveel nut oplevert - hebben we bij pooling te maken met een vorm van ruil. Tenzij hij of zij onder dwang staat, zal iemand over het algemeen alleen bijdragen als de individuele opbrengst, het nut, opweegt tegen de individuele kosten. In een beroemd geworden boek - The logic of collective action - probeerde Olson al in 1965 aan te tonen dat het, althans als de opbrengst ondeelbaar is zodat ook degenen die niet hebben bijgedragen ervan profiteren, rationeel is voor een individu om niet bij te dragen, tenminste wanneer de kans dat nu juist zijn deelname ertoe leidt dat het doel bereikt wordt, gering is. Echter, Olsons stelling geldt hoogstens binnen bepaalde grenzen. | |
[pagina 5]
| |
De afweging van kosten en baten beperkt zich niet tot materiële factoren (geld, moeite), maar omvat ook immateriële factoren, zoals prestige, of een goede reputatie, of emotionele voldoening. Wat altijd geldt, is dat er sprake moet zijn van reciprociteit, eventueel op de lange duur (zoals in een traditioneel gezinshuishouden waar de kinderen - of één van hen - de plicht op zich nemen om tezijnertijd voor hun gebrekkig geworden ouders te zorgen), en eventueel zo, dat materiële kosten gecompenseerd worden met immateriële opbrengsten (zoals het vermijden van de schaamte niet te hebben bijgedragen aan het goede doel). Zo op het oog laat reciprociteit dus veel toe. Ja, maar niet onder alle omstandigheden. De regels die reciprociteit moeten garanderen, verschillen nu juist per type pooling. Een verzekering is iets anders dan een collecte, en belasting is wéér een andere institutie. De regels hebben telkens ook nog een andere functie, namelijk het buitensluiten of voorkomen van niet-bijdragers. Want degenen die bijdragen aan een pool, van welk type dan ook, maken nog een andere vergelijking dan die tussen de eigen kosten en opbrengsten. Die tweede vergelijking is gericht op de andere (potentiële) deelnemers, en wat geëist wordt, is niet gelijkheid maar billijkheid. Billijk is een verdeling waarbij degeen die meer heeft bijgedragen, ook meer ontvangt. Het beste resultaat dat een individu kan bereiken, is dat hij niet bijdraagt maar wel meedeelt, maar anderen vinden dat niet billijk en zullen proberen het te voorkomen, eventueel door zelf niet deel te nemen. Ook ten aanzien van billijkheid geldt dat het om materiële en immateriële factoren gaat, dus om waarderingen. De meeste typen van pooling hebben specifieke billijkheidsregels: arbeidsclassificatie en specificatie van taken in een bedrijf; recht op de inleg plus rente bij deelneming in een spaarfonds, behoefte - mits men heeft bijgedragen - bij een verzekering. Bij verreweg de meeste typen van pooling wordt het bijeengebrachte in bewaring gegeven bij een instantie of persoon die een zekere mate van zeggenschap heeft over het fonds: een directie, een bestuur of de staat. Ook ten aanzien van de gedragingen van die instantie bestaan voor elk type verschillende regels. Weliswaar heeft de eigenaar van een bedrijf meer discretie dan het bestuur van een vereniging of een bankdirectie, maar van al deze centrale instanties wordt verwacht dat zij geen greep in de kas doen en dat zij erop toezien dat de levensvatbaarheid van de pool bevorderd wordt en niet verminderd. Een socialistische maatschappij-ordening impliceert, zowel in de economie als in de politiek, veranderingen in de spelregels waaraan typen pools zich moeten houden of veranderingen in de context waarin typen pools zich moeten handhaven. Nergens is men erin geslaagd de kleinste pool, het gezin, geheel uit te schakelen. Het gezin is een heel ingewikkelde pool omdat het daarin niet alleen gaat om produktie in de enge zin - brood op de plank - maar ook om zorg, liefde, seks, de opvoeding van kinderen, vererving van status en bezit. Het uitschakelen van het gezin zou betekenen dat de sociale binding tussen ouders onderling en tussen ouders en kinderen geheel zouden moeten worden losgelaten. Daarvoor deinsden zelfs de leiders terug. Als genen inderdaad, zoals de sociobiologen beweren, grote sociale betekenis hebben, is het zelfs zeer onwaarschijnlijk dat die band tussen ouders en kinderen ooit wordt losgelaten. Het functiebehoud van het gezin als de pool waarbij mensen het meest direct betrokken zijn, heeft echter wel consequenties voor de manier waarop zij hun belangen zien. Dat besefte de Katholieke Kerk al eeuwen geleden. De marxistische leiders die gezinsbedrijven onderbrachten in landbouwcollectieven, en winkeltjes nationaliseerden, hebben nooit precies geweten wat zij deden. Wat in een gezinsbedrijf kan, namelijk een specifieke bijdrage vragen zonder dat daar een specifieke beloning tegenover staat, kan in een ander soort bedrijf niet meer. Voor een collectief bedrijf vormt alle arbeid kosten; het kan daarom nooit zoveel arbeid inzetten als de | |
[pagina 6]
| |
verzameling van gezinsbedrijven zou kunnen en móet dus ook minder produktief zijn bij een gegeven stand van de techniek. De instelling van gezinsveldjes betekent dat daar relatief veel arbeid wordt ingezet en op het collectieve deel relatief weinig. Andere typen pools veranderden in een socialistische maatschappij: het bedrijf, de belangenbehartigende vereniging, het spaarfonds, de verzekering, de belasting, zelfs in veel gevallen de vergadering. Een bedrijf kon geen verschil meer maken tussen sparen en belasting betalen, of zelfs subsidie ontvangen. Belangenbehartiging werd aan banden gelegd of verboden. Bij veel vergaderingen stond al bij voorbaat vast wat besloten zou wordenGa naar eind1.. Verzekeringspremies verdwenen en daarmee ook de regel dat wie moedwillig een groter risico loopt, ook meer moet bijdragen. Voor al die soorten pools werd het verband tussen bijdrage en opbrengst gewijzigd, soms zelfs zo dat het niet langer inzichtelijk was. Het ideaal was dat het individu zijn bijdrage zou leveren zonder zich te bekommeren om zijn beloning, dus alsof het een collecte gold. Of, zoals de econoom Bettelheim het uitdrukte in een boekje over de Chinese culturele revolutie, dat in geval van een belangentegenstelling tussen verschillende systeemniveaus altijd aan het belang van een hoger niveau voorrang zou worden gegeven. Een Cubaans voorbeeld: het aanvaarden van stagiaires in een bedrijf werkt weliswaar kostenverhogend respectievelijk produktieverlagend, maar is in het belang van het land en moet dus (zei Castro). Wat met andere woorden, wordt verondersteld of gehoopt op elk niveau, is de ruilgezindheid van degeen die bijdraagt aan een collecte, maar zonder dat aan andere specifieke kenmerken van die institutie de hand gehouden wordt. Er is geen sprake meer van vrijwilligheid, of van een keuze tussen ‘goede doelen’, of van een beslissing over de hoogte van de gift. Het enige wat daarvoor in de plaats wordt gesteld, is de suggestie dat de leider - de beherende instantie verpersoonlijkend - alles weet en de goedheid zelve is. Die suggestie werkt misschien even, maar als een ieder met eigen ogen kan zien dat deze god veel fouten maakt, of laat maken, niet meer. Wat verward werd, was de billijkheid van de collecte (de enige vorm van pooling waarvan de opbrengst expliciet bedoeld is voor niet-bijdragers) en de wens dat mensen in het geheel geen billijkheidsvergelijking meer zouden maken. Dat laatste is een onmogelijkheid. Het zou betekenen dat het mensen niet meer zou kunnen schelen dat ook niet-bijdragers profiteren van een opbrengst, en zelfs dat ze niet-bijdragers niet meer zouden herkennen. Om een paradox te gebruiken: in een maatschappij-ordening die bedoeld was om een eind te maken aan uitbuiting, werd verondersteld of gehoopt dat mensen dat verschijnsel niet meer zouden herkennen als het zich voordeed. Het gevolg van het door elkaar mengen van typen pools is niet dat de billijkheidsoverweging verdwijnt, maar dat de overheersende ruilgezindheid die van de belastingbetaler wordt. Het onderscheid tussen verschillende soorten bijdragen aan een hoger systeemniveau - gift, besparing, premie - verdwijnt; alles wordt afdracht van belasting. De enig overblijvende beherende instantie is de Staat. Het is niet meer dan logisch dat juist de ruilgezindheid die bij belasting hoort, zich breed maakt: pogingen om free rider te zijn, te profiteren zonder bij te dragen, en als dat niet kan, pogen om minder te betalen dan zou kunnen of zou moeten. De klachten van de leiders dat de bijdragers zich niet voldoende opofferingsgezind tonen, zijn reëel; wat zij niet zien, is dat zijzelf een structuur hebben geschapen die dat gedrag oproept. Ook de ontvangers van een collecte - of in de huidige termen, van inkomensoverdrachten of subsidies - hoeven niet meer ‘deserving’ of zelfs dankbaar te zijn; het is een recht, dat ze ontlenen aan een werkelijke of een voorgewende behoefte. Ook zij bespelen het systeem. Nu is een ziekte of een handicap niet iets dat mensen zich vrijwillig op de hals halen; maar met een behoefte die minder ongemak met zich meebrengt, staat het anders. Steun proberen te ontvangen, wordt een vorm van rent-seekingGa naar eind2.. Het is dan ook niet zo bevreemdend dat in maatschappijen waar - met een beroep op de onderlinge solidariteit - allerlei typen pools tot belasting werden, de solidariteit van de leden geringer werd. Dat is ook in Nederland al het geval, maar in de socialistische landen nog in veel sterkere mate. Als wat gespaard wordt van niemand is, hoeft degene die de investeringsbeslissingen neemt ook niet kostenbewust te zijn. Er is geen noodzaak meer om verzekeringspremies af te wegen tegen de mate waarin voorzien wordt in de behoefte. De belastingmoraal - van individuen, groepen en allianties - drijft alle andere ruilgezindheden uit.
In de meeste typen van pooling is de overkoepelende, beherende instantie - de directie, het bestuur, de Staat - aan specifieke regels gebonden, regels die in de loop van eeuwen zijn aangescherpt, ten aanzien van zaken als de maatschappelijke waardering voor de bijdrage, de verantwoordelijkheid, of het risico dat men loopt door onjuiste be- | |
[pagina 7]
| |
slissingen, de medezeggenschap van andere deelnemers en de controle die deze kunnen uitoefenen. Door het uitschakelen van reële marktprijzen en van het civiele eigendom van produktiemiddelen worden alle verdelingsbesluiten staatsbesluiten die op elkaar afgestemd moeten zijn. Ongecontroleerde politieke macht houdt het gevaar in dat degenen die erover beschikken, de verdelingsbesluiten zo nemen of beïnvloeden dat hun eigen belang ruim aan bod komt. Ook dat heeft zich op grote schaal voorgedaan. De beherende instanties van veel pools waren, of werden beschouwd als, oneerlijk, zelfs in die mate dat de term ‘communistisch’ een pejoratieve betekenis kreeg. Ook het al vermelde feit dat bijdragen aan besparingen, aan collectes, of aan een verzekering de vorm aannemen van belastingafdrachten, veronderstelt staatsdwang. Democratie is daarbij niet mogelijk, omdat de burgers het onderscheid tussen die verschillende instituties zouden willen herinvoeren. Als dat gebeurt - zoals in Nicaragua, en ten dele in China - is een van de onvermijdelijke gevolgen dat de Staat minder greep houdt op de economie. Besparingen, de belastingdruk, prijzen - en daarmee de waarde van veel pools - de hoogte van inkomensoverdrachten worden in ieder geval het onderwerp van politieke onderhandelingen en worden ten dele zelfs onafhankelijk van directe overheidsbesluiten. Die onderhandelingen kunnen op den duur niet gevoerd worden binnen één partij, domweg omdat burgers dan niet kunnen weten voor welke belangen zij eigenlijk stemmen. Zelfs in een meerpartijenstelsel weten ze dat slechts ten dele. Nog afgezien van het misbruik van politieke macht is het socialistische experiment te beschouwen als een confrontatie tussen twee dimensies van rechtvaardigheid, namelijk tussen gelijkheid en billijkheid. De precieze inhoud van die waarden verschilt niet alleen per cultuur of maatschappelijke laag, maar ook per poolingtype. Wat voor een collecte geldt, doet dat niet voor een spaarfonds of belasting; wat voor een gezin geldt, doet dat niet voor een bedrijf, een samenleving, of een parlement. Waar moderniserende maatschappijen over het algemeen complexer worden, niet eenvoudiger, is het uiteindelijk niet zo verwonderlijk dat een maatschappijordening welke de complexiteit van poolingtypes enorm reduceerde, geen vooruitgang bracht. Wat verwonderlijk is, is dat zo veel sociologen dat toch geloofden. Misschien omdat zij gelijkheid billijk vinden, althans als het niet gaat om hun eigen deelname aan poolingtypes. Maar dit is te cryptisch uitgedrukt. Wat sociologen - of progressieve politici - dikwijls niet beseffen, is dat zij vanuit een andere structurele positie dan de burgers om diens solidariteit vragen. Zij zijn zaakwaarnemers, bewegen zich op een hoger niveau, en worden op dat niveau voor hun inspanningen en eventueel succes beloond. De socioloog krijgt invloed, wordt gevraagd om zitting te nemen in allerlei adviesraden, wordt weggelokt naar een andere universiteit; de hoge politicus wordt minister, of komt in de partijleiding terecht; de locale politicus wordt wethouder. Met andere woorden, in de poolingvormen waaraan zij zelf deelnemen, levert hun vertoon van solidariteit op termijn materieel en immaterieel voordeel op. Zelfs als zij oprecht zijn, spelen ze een ander spel dan de gewone burger. In hun spel, of op hun niveau, betekent solidariteit niet een offer, maar uitzicht op voordeel. Opkomen voor de belangen van anderen - de zwakken - bezorgt hun een goed belegde boterham. Wat dan gemakkelijk vergeten wordt, is dat het op een lager niveau wel om een offer gaat. In een ver verleden waren het priesters die de lokale rijken aanspoorden om bij te dragen aan armenzorg. Nu doen sociologen en economen dat vaak, maar zij spreken niet meer van een collecte. Het is inderdaad mogelijk om poolingtypes zó te mengen dat mensen geen duidelijk inzicht meer hebben in de verdeling van kosten en opbrengsten, of niet meer | |
[pagina 8]
| |
kunnen beoordelen of die verdeling billijk is. In zijn dissertatie van 1988 over de Nederlandse verzorgingsstaat merkte van Stiphout op dat het maar goed was dat de burgers niet wisten waar subsidies precies terechtkwamen. Men kan inderdaad de verdeling van een pool gedurende lange tijd min of meer geheim houden, hetzij door middel van sociale controle - er is geen sprake van misbruik! - hetzij door er helemaal geen onderzoek naar te laten doen. Wat niet kan, is hopen dat de burgers zich er niet meer om zullen bekommeren welke regels gelden. Als bijdragen aan pooling veel gelijkenis gaan vertonen met het betalen van belasting, is een onvermijdelijk gevolg dat de gezindheid waarmee dat gebeurt, ook die van de belastingbetaler wordt. Het is daarbij goed mogelijk - zoals in Nederland ook allerlei surveys hebben aangetoond - dat mensen èn meer eisen gaan stellen aan de Staat èn hun eigen bijdrage al hoog genoeg vinden. Dat lijkt tegenstrijdig, maar is het alleen op het niveau van de samenleving als geheel. Elk individu, en ook elke groep binnen de samenleving kan zich onder die tegenstrijdigheid uitwerken door - in gedachten - de verdeling van bijdragen en opbrengsten volgens de eigen preferentie wat te wijzigen. Individuele burgers en belangengroepen hoeven niet te kiezen. Op het hoogste politieke niveau echter moet wel een keuze worden gemaakt. De terugkeer van de markt als allocatie-mechanisme van inkomens en besparingen onttrekt een deel van de pools aan directe politieke besluitvorming; andere pools echter behouden, net als in de westerse verzorgingsstaat, hun oneigenlijke karakter van belasting. De tegenstelling tussen gelijkheid en billijkheid blijft bestaan; het verschil met vroeger is dat verschijnselen als de hoogte van besparingen, de efficiëntie van investeringen, de eventuele kapitaalvlucht en de informalisering van economische bedrijvigheid mede gaan bepalen hoe hoog de belastingafdracht zal zijn. Mede bepalen: politieke keuzen blijven een rol spelen, maar de economie stelt grenzen aan de mogelijkheden, en dus ook aan de keuzen. De economische wal keert het politieke schip. Ten dele zijn de problemen van de Oosteuropese landen ook de onze: een vermindering van de maatschappelijke solidariteit - en als gevolg daarvan de terugkeer van etnische tegenstellingen, pogingen om tot kleinere politieke eenheden te komen en het aanwijzen van uitbuitercategorieën. Dat zijn reacties die niets oplossen. Van meer betekenis zijn de aanwijzingen dat ook met het stemmen op partijen en partijprogramma's geen compromis, dat wil zeggen een voor een meerderheid aanvaardbare keuze, bereikt kan worden. Het gebrek aan inzichtelijkheid van de pools die onder het belastingregime vallen, maakt dat burgers niet kunnen kiezen. Het moet mogelijk zijn om die inzichtelijkheid te vergroten, zij het dat allerlei beroepsgroepen die bestaan van het leveren van publieke goederen en diensten - ambtenaren, onderwijsgevenden, de medische stand - zullen volhouden dat het niet goedkoper kàn. De terugkeer van het marktmechanisme is slechts een onderdeel van een veel wijdere, vaak nog impliciete tendens, waarin maatschappijen van de boven hen gestelde staten eisen dat pools weer billijk worden, en in de eerste plaats inzichtelijk. |
|