fladderende kleren, boten, zeilen en luifels de schelp open die rond zijn hart was gesloten?
Michael was alleen in die toverstad, en dat scherpte zijn zintuigen tot het ondraaglijke aan.
In een café op de hoek van Garibaldi en het steegje Preti bestelde hij een glas donkerrode wijn, geschonken in zo'n onbreekbaar Italiaans tandpastaglas. Het liep 's nachts tegen half twaalf; heel de dag had hij rusteloos gedwaald. Michael was moe. Er brandden zoveel indrukken op zijn netvlies, dat alleen de wijn hem daarvan kon bevrijden. Om het vertrouwen van de caféhouder te winnen, legde hij zijn portemonnee met een uitpuilende stapel lires op het tafeltje bij het raam waaraan hij zat. Boven zijn hoofd schuierden de mandflessen zacht tegen elkaar; een geluid dat hem herinnerde aan het zachte geritsel van kristalsuiker in Hollandse suikerzakjes.
De wijn kleurde zijn tanden zwart. Tegenover hem, aan hetzelfde tafeltje, kwam een jonge vrouw zitten, ouder dan hij, beslist geen meisje, die in de bloei van haar leven een rijpe en tegelijk te veroveren schoonheid bezat, waardoor de arme Michael werd verblind.
Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden en zij genoot zichtbaar van de blikken die gleden over haar armen, schouders en haar borsten, verborgen onder een openstaande zwarte blouse. Het glanzend-zwarte haar hing los.
Achter de harde, berekenende uitdrukking in haar ogen las hij hunkering. Maar Michael had veel gedronken. En wijn in gezelschap van vrouwen rakelde bij hem altijd duistere machten op. Die zouden hem nog te gronde richten. Een vrouw als deze Venetiaanse, dichtbij en onbereikbaar, trof hem als een zweepslag in het gezicht. Michael had het idee dat zijn zenuwen in verbinding stonden met haar elektriserende huid. Waarom doet ze me dit aan? dacht hij. Michael zou, ridderlijk als in een voorbije tijd, voor haar willen sterven.
Hij vroeg of ze Eleonore heette en zonder haar antwoord af te wachten, sprak hij haar zo aan. Of Isabelle. Ze verbeterde hem geen van beide keren.
‘Monica soms?’
Over haar naam zweeg ze. Goedbeschouwd droeg een vrouw zoals zij elke naam die een man wenste.
‘Maria?’
Tot sluitingstijd diep na middernacht dronk Michael meer wijn dan hij kon verdragen.
Een man voegde zich bij hen aan het tafeltje, daarna nog een. In hun nederige en tegelijk valse dienstbaarheid leken ze op elkaar. Vissers die morgenvroeg uitvaren, dacht Michael. Af en toe wierpen ze elkaar een nauwelijks verholen, veelbetekenende blik toe. Ze zwegen.
Hofstede richtte zich tot Eleonore. Of Monica.
‘Ik wil voor je sterven... Laat me bij je slapen.’
‘Wanneer?’
‘Nu meteen. In Venetië is het voorbeeldig doodgaan. Ik wil dat meemaken, sterven in Venetië. Morgenochtend word ik weer wakker, echt, doodgaan deert me niet. Kom, laat me toe in het schimmenrijk van je stad, Eleonore.’
Een van de mannen zei: ‘Ga naar huis en kom hier nooit terug.’
‘Als een mes door een rijpe perzik: zo wil ik dood.’
De andere herhaalde ongeveer wat de eerste zei: ‘Ga weg. Neem je geld mee en ga naar buiten. Slaap ergens.’
‘Bij haar. Laat me niet gaan zonder haar.’
Jarenlang had Michael Hofstede zich weten te beheersen en op die nacht in Venetië overviel het hem met een ontstellende kracht: het zou hem niet spijten dood te gaan.
Als kind was hij bij het zwemmen in de Waal, tussen twee strekdammen, terechtgekomen in een draaikolk. Alsof sterke handen hem tollend om zijn as in de diepte trokken. Het gaf een sensatie van verrukking, eerder dan van angst. Opeens lieten de handen zijn enkels los en was hij bevrijd, waarna hij met lome slag die teleurstelling verraadde, terug zwom naar de oever.
De drank vuurde hem aan en hij wist van geen ophouden. Hij was iedereen tot last. Gedroeg zich opruiend en schandelijk. Het moment liet niet lang op zich wachten tot de mannen of de cafébaas of alledrie hem op straat zouden smijten, liefst door de zijdeur die uitkwam op de duistere steeg.
Ineens zei de vrouw: ‘Goed, kom met me mee.’
Ze liepen Garibaldi uit naar de kade van de Zeven Martelaren. Michael leunde zwaar op haar schouder. Zijn hoofd lag in de bocht van haar hals; het paste als een puzzel. Hij rook de geur van haar haar, die zich vermengde met de zeelucht. Dit was al de andere wereld, het heerlijke rijk aan gene zijde, of nog niet?
De nachtelijke kilte kon zijn roezig, noodlottig verlangen niet tot bedaren brengen.
De eenzaamheid van de dronkenschap hitste Michael in zijn wangedrag op. Zijn