Een eigenaardige naamgeving in het rijk der primaten
Ben Borgart
Over het ontstaan van de mens bestaat nog altijd onenigheid. Sommigen menen dat het eerste mensenpaar ooit werd geschapen door God, anderen denken aan een geleidelijke ontwikkeling van het ene genus uit het andere, met als toppunt de Homo sapiens. In dit bestek niet iets om nader op in te gaan. Stellingname in deze kwestie zou slechts leiden tot méér strijd en discussie over een punt waar eigenlijk niets meer aan te veranderen valt. Wel is het frappant, dat niemand graag serieus ziet onderzocht of wij soms afstammen van de apen. Noch de creationisten, noch de evolutionisten voelen er wat voor om de aap als een rechtstreekse voorzaat te beschouwen. Vandaar dat men de ‘missing link’ heeft geponeerd, een mysterieuze tussenvorm, waarvan de sporen heel moeilijk te ontdekken schijnen te zijn in de nevels van de prehistorie.
Apen vinden wij nu eenmaal geen edele wezens. Ze zijn lelijk en ze doen raar. Domme praatjes: apekool. Hoogstens zijn ze van enige amusementswaarde in circus of dierentuin, maar voor de rest hebben ze vieze gewoontes, zijn ruzie-zuchtig, terwijl hun onbetrouwbaarheid spreekwoordelijk is. Al met al geldt deze diersoort als het toonbeeld van wat de mens nu juist niét is.
De benamingen der ondersoorten geven een verder beeld van ongunstigheid. Zo zijn er rolapen, brulapen, de satansaap, de bosduivel, het doodskopaapje, de baardaap, de dril, de boeboe, de faunaaap, zo genoemde hondskoppen en moormamaken. De gorilla heeft op het gebied van horror z'n sporen al dik en breed verdiend. Volkeren die apen als heilige dieren beschouwen, zoals de Indiërs, plegen ook zwakzinnigen als zodanig te behandelen. Welke aapsoort je ook onder de loep neemt, ze hebben allemaal wel vlooien en vreemde manieren.
Van al deze onsmakelijke creaturen wordt een zeker type langoor van Kalimanten tot een van de ergste gerekend. Diep in de wildernis van het vroegere Borneo verscholen, zo schuw als dieven, schijnen ze zich zelfs niet aan het oog van de wereld te durven vertonen. Geen wonder. Ze zijn grauw behaard, plomp, van achteren kaal, loenzig, laag van voorhoofd en ze worden nog eens extra ontsierd door een dikke hangneus. Rovers blijven op afstand vanwege hun niet te verdragen stank. Hun uiterlijk is zo weerzinwekkend, dat ze zich rot schrikken wanneer ze zichzelf eens in het water van een poel weerspiegeld zien. Wassen komt er dan ook zelden van. Het zijn monsters! Maar goed, zou je zeggen, ze hebben zichzelf niet gemaakt. Ook geestelijk (als we deze term hier mogen gebruiken) zijn ze echter van een laag allooi. Hun gedrag wijst in velerlei opzicht op onnadenkendheid en de onwil om tot enigszins behoorlijke levensgewoonten te komen. Alle redelijkheid schijnt deze rakkers vreemd te zijn. Ze zijn liever lui dan moe. Ze hebben niet alleen lak aan hun omgeving maar ook aan elkander; hun onderlinge communicatie doet denken aan vloekgeluiden. Degene die het inhaligst is wordt gevierd als een vorst. Hun manier van voortplanting is pure porno. Vechtpartijen zijn in deze gemeenschap, waarin geen ander recht heerst dan dat van de sterkste, schering en inslag.
Hun onbehouwen gedrag, hun nurksheid en hun gemene streken maken dat alle andere rimboebewoners hen haten als de pest.
Bij ons, in het Nederlandse taalgebied, luidt de populaire soortaandoening voor dit beest ‘de neusaap’. Nasalis larvatus officieel naar Linnaeus. De plaatselijke bevolking spreekt op een verachtelijke toon van foîpongs, wat zo iets als ‘misbaksels’ betekent. Maar overal elders ter wereld, vooral in Engeland, Australië en andere gemenebestlanden staat dit nare en vuige schepsel bekend onder de naam the Dutchman.