Excuses aan de zee
Jaap van Heerden
In de tijd dat ik Bert Poll dagelijks zag - dat was toen wij beiden redacteur van het Algemeen Handelsblad waren - mocht hij graag bespreken wat hij nog zou willen worden. Je zou die gesprekken niet vertrouwelijk kunnen noemen, want daarvoor waren ze te zeer onderdeel van een ritueel. Een ernstig man hoort in het gezelschap van vrienden het gesprek te brengen op zijn jongensdromen om de betrekkelijkheid van zijn ernst te tonen. Bert wilde wel staatssecretaris voor cultuur worden, maar hij maakte voorzover ik kon nagaan nooit enige aanstalte daartoe de nodige stappen te ondernemen. Het was eerder goed dat ik het wist, want zo wist ik ook iets van hèm. Ik geloof niet dat hij ooit gezegd heeft dat hij een groot schrijver wilde worden, misschien omdat hij ervan overtuigd was dat hij al een heel behoorlijk schrijver was. Zeker is, dat hij geen slecht schrijver wilde worden. Daar lette hij ook goed op. Hij heeft nog eens een lijst gemaakt van woorden, die verboden zouden moeten worden. Dat waren woorden die hij nooit zou willen gebruiken. Hij was in zijn polemieken ook een meesterlijk analyticus van de stijl van ambtelijke stukken, die hij als bewindsman daarom alleen al nooit ondertekend zou hebben. En hij waakte er persoonlijk voor dat de staatssecretaris in hem het niet van de schrijver in hem zou winnen. Daarom denk ik ook dat hij nooit zoiets als staatssecretaris had willen worden. Als hij het wel was geworden, hadden wij iets eigenaardigs beleefd. Niet omdat hij het slecht gedaan zou hebben, integendeel, ik zou het beheer van de cultuur wel aan hem toevertrouwen en we weten nu dat buiten dit hoge ambt om een belangrijk deel van de cultuur aan hem is toevertrouwd geweest. Het eigenaardige is ook niet dat Poll voor zo'n betrekking te zwaarmoedig was. Ik heb hem nooit op het vermoeden betrapt dat het ook onder zijn bewind niks geworden zou zijn. Een gedachte die bij elk gewoon mens als vanzelf opkomt. Nee, wat mij altijd is bijgebleven als
onbedwingbaar in Bert Poll, is dat hij direct de verantwoordelijkheid nam dat de stemming goed bleef, ook bij geruzie. Dat zou voor een politicus een vreemd trekje zijn. Er bestaat een reportage van hem Een kleine zomerreis op zoek naar een standpunt (1985), waarin hij in het eerste hoofdstukje iets afkeurends schrijft over de zee, omdat haar schittering hem verblindt. In tweede instantie leek hem dat verwijt toch onredelijk en hij schrijft dan morgen eerst excuses maken aan de zee, anders komt er niets van terecht. Ik kan echt uren naar dat zinnetje kijken, als ware het de branding. Hoe bestaat het. Alleen Bert Poll kan zoiets aparts schrijven: een poëtische redelijkheid, waarin hij zijn relatie tot de ganse natuur betrekt. Ik denk dat hij als staatssecretaris opzien gebaard zou hebben, omdat hij in een moment van dichterlijke onbevangenheid zich verontschuldigd zou hebben tegenover de kamerbankjes dat hij een dag eerder een lelijke gedachte over hun bekleding had. Bert geneerde zich niet om onder alle omstandigheden aan opwellingen van wellevende dichterlijkheid voorrang te geven. Dat maakte hem zo uniek.