| |
| |
| |
Toon Tellegen
De koorddanser
Na zijn val zal men hem vragen op te staan
en weer te dansen, hoger dan ooit
en schoner, wilder en lichtvoetiger nog,
‘Nu!’ en ‘Nu meteen!’ en ‘Nu of nooit!’
Wrede en onmenselijke verzoeken
en men zal steeds harder roepen, spugen, trappen -
wonderbaarlijke angsten op elk gelaat.
en een ongelovig jongetje zal hem aanraken,
‘Ah, u bent het echt, mijn koorddanser!’
Een spin die een web weeft
een hermetisch afgesloten kamer:
wanneer vermoedt hij iets,
begint hij geleidelijk of plotseling te wanhopen,
maakt hij een web in elke hoek
of blijft hij in dat ene web,
loopt hij op en neer of zit hij stil, denkt hij
doet hij nog iets anders, kan hij nog iets anders
wat gewoonlijk een spin niet kan,
hoort hij gezoem buiten, wordt hij gek
en denkt hij dat hij gezoem hoort buiten,
dringt er een vlieg die kamer in,
| |
| |
maar alleen als je heel vlug en onverwacht omkijkt
zie je een schip dat wegvaart,
een groot wit schip, hel verlicht,
de kapitein staat op de brug,
stram, met een zwarte snor,
In die flits zie je nog net een bovendek
en meeuwen zie je, geeuwende matrozen,
en door een patrijspoort een oude man in zijn kooi,
zijn handen onder zijn hoofd,
je ziet zijn rode kamerjas, zijn sloffen, zijn boeken,
je wilt hem roepen, waarschuwen,
maar je moet je al weer omdraaien,
| |
| |
Er ligt een appel op een schaal, het is ochtend,
er zijn duiven op dakgoten, mussen,
en onverhoeds een vuist die op die appel
als hij zou kunnen denken zou die appel denken:
is dit nu beurs? zo'n doof gevoel -
de appel ligt op de schaal, het wordt middag,
er verschijnen meeuwen, eksters, vliegtuigen vliegen over,
de appel is moe zoals alleen een appel moe kan zijn,
het is een warme dag, niets grijpt om zich heen / en niets gebeurt
en een nieuwe hand verschijnt,
pakt de appel op, gooit hem door een raam
De appel rolt weg, ligt stil en als hij zich zou kunnen verbazen
zou hij zich verbazen en denken:
is dìt nu ten einde raad?
Voorbijgangers in die straat, de wind
kleine voorbijgangers en een vleugje wind
|
|