Hollands Maandblad. Jaargang 1990 (506-517)(1990)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Agnes de Graaf van linde naar linde elke zomer overvalt mij weer was ik weer vergeten hoe hartstochtelijk de linde bloeit en hoe ik in het voorbijgaan steeds luider hoor: ‘kom, kom - kom in mij wonen, beschutten zal ik je voor het verblindend wit van de behekste steentjes op het pad, ik zal je bedaren met de ruisende schaduwdans van mijn parmantig blad, als het donker wordt dek ik je steeds dichter toe met dat behaaglijke verendek van de nacht, laven zal ik je met het geheime schijnsel van die ene, ene ster, terwijl ik je onderwijl van top tot teen vervul met het zoetst van mijn levenslust’ - dat zo ik wel willen boom, mij zo door jou te laten verzadigen dat van mij in augustus nog slechts een vleugje lindegeur over is of zal ik - met mijn lege armen om de ferme stam, met mijn gloeiende wang tegen de troostende schors alleen nog maar meer van jou, van jou moeten dromen? je vreemd vertrouwde stem als ik tenslotte sprakeloos tegen je aan lig in bed - en hoe wij stijgen en dalen en stijgen zonder ook maar 1 moment aan de landing te denken, je ontroerende geur bij het opstijgen, je ogen waarin ik mijzelf aan kijk, je trefzekere hand die volop van mijn honing proeft, de zucht [pagina 34] [p. 34] waarmee je mijn naam zegt, en zegt, en zegt, de eerste aanraking van je mond die ik tot in de toppen van mijn vleugels voel en lig ik - nog verder weg, nog dichterbij - na ons onhandige, besluiteloze afscheid bij het hekje naar Grote en kleine Sint J met een wonderlijk aangedaan lijf in bed, en baad mij in het verbijsterend maanlicht dat zonder pardon door de gordijnen naar binnen stroomt (de maan die onbeschaamd het hele eiland met zijn uitzinnige kathedraal, zijn taveerne met aangespoelde reddingsboeien, zijn brouwerij met papegaaiduikerbier, zijn napoleontiese villa met de wild wuivende palmen, de ruïne van zijn zeeroverskasteel, de admiraalspost met uitkijktoren en koperen regenwaterdak, zijn als schatkist vermomde brievenbussen waarin je post zoek raakt, zijn in de rotsen uitgehouwde trappen, zijn door zout aangetaste kanonnen, zijn overdaad aan vuurtorens, zijn over zee aangevoerde piano's, zijn nijlpaarden die je met hun neus boven water bij vloed in de landingsbaai gadeslaan, zijn goudkuifjes die ongeringd een belediging voor je mannelijkheid zijn, en zijn dartele, roekeloze raven in lichterlaaie zet) en dat ik dan in gedachten naar buiten ging, langs de blauwe bungalow, het klaphekje door, het smalle slingerpaadje af naar beneden, en bij jullie de deur geopend vond en in de kamers rondkeek tot ik je krulletjes op het kussen zag, en dan bij je in bed slipte en je de hele verdere rest van de nacht vasthield (wat lief, zei je, weet je nog, toen ik je dat later vertelde) hoe komen toch jouw spuugjes hier terecht in het gras? welke vogel heeft jouw stem aan het lieve dons van zijn buik meegevoerd? volg ik jouw onzichtbare spoor door de stad dat mij van linde naar linde naar linde voert Vorige Volgende