Hollands Maandblad. Jaargang 1990 (506-517)(1990)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] J.J.A. Mooij Vreemde vogels Grijze reigers in 't vervuilde land die door taaie veerkracht niet verdwijnen. Ziet men ze weer staan vanuit de treinen lijken zij geworteld als een plant, ja zelfs met een spitse bloem te prijken. Ergens bovenaan zit toch het oog om in het voorbijgaan met een boog 't geelgestreepte monster te bekijken. Vliegen doen zij blijkbaar niet zo graag, landen liever dan dat zij vertrekken. Wanneer zij de brede vleugels strekken krimpt de hals en blijft het ritme traag. In het net van wegen, palen, draden zijn zij thuis, al knikkend op hun pad. En hun soortgenoten in de stad hechten zich aan bruggen, boten, kaden. Men ontmoet ze bijna elke week. Dan ineens, wie weet na hoeveel jaren, opzienbarend één, twee ooievaren, neergedaald op doortocht in de streek: boden vóór en na van het verleden, verte zwart op wit maar hoe dichtbij - broze vogels van de overzij die één tel de tijd verspringen deden. De griffioenen van Samos Legertje van griffioenen, verweerd en achter glas; de koppen fel naar voren nog als vanouds; omhoog de smalle oren als vleugeltjes (haast lijkt het omgekeerd). Hoezeer zijn zij in dit lokaal verloren! Niet door het glas maar door elkaar onteerd, in onderlinge spiegeling gekleineerd, romploos en toch niet uit het stof herboren. De bronzen vormen, hier bijeengeplaatst, liggen versterkt in 't eiland zelf weerkaatst, tot ooit iets sterkers nog dit overmant. Dan zal het zijn of elk zijn kracht herwon: zij fladd'ren weg en glanzen in de zon en vallen neer bij Ikaría's strand. Vorige Volgende