gemaakt. Ze moest hier dus al eerder geweest zijn en ze keek om zich heen, maar ze kreeg geen gevoel van herkenning.
‘Is “maan” vrouwelijk of mannelijk in het Arabisch?’, vroeg Gemma, ‘of heb je in die taal geen woordgeslachten?’
‘Eh... qamar, mannelijk.’ De keel-K kwam goed uit haar mond. Het had drie maanden geduurd voordat ze die exotische klank enigszins vlot beheerste, maar als ze snel sprak verwaterde hij nog steeds vaak tot een Nederlandse K. ‘Maar misschien bestaat er ook wel een vrouwelijke vorm, net als bij “le jour” en “la journée”. Het Arabisch heeft trouwens een voorkeur voor het vrouwelijke. Ook naar mannelijke woorden wordt meestal met vrouwelijke voornaamwoorden verwezen, vooral bij abstracta.’
‘Je hoeft niet meteen college te gaan geven. Ik vroeg me alleen maar af hoe het komt dat “maan” in sommige talen vrouwelijk en in andere talen mannelijk is.’
‘Toeval, denk ik. Willekeur.’
‘Taal is sexistisch’, zei Gemma. ‘Goedemorgen mevrouw. Goedemiddag meneer. Twintig keer per dag word je op een subtiele manier aan je geslachtsorgaan herinnerd. Zelfs de maan kunnen ze niet met rust laten. We komen er nooit vanaf, ons denken is ervan doortrokken.’
Onze lichamen zijn ervan doortrokken, dacht Liane.
Voorbij de parkeergarage van Florijn liep het voetpad uit op een T-splitsing. Liane aarzelde, maar Gemma sloeg al rechtsaf en Liane volgde. Toen pas zag ze het kleine bordje dat aan de lantarenpaal bevestigd was en de richting aanwees. Thuis hadden ze gezamenlijk de plattegrond van de stadswijk bekeken en een route gekozen, maar Liane was haar oriëntatie allang kwijt, afgeleid door de conversatie onderweg. Gemma had het niet nodig gevonden de kaart mee te nemen: ‘Alsmaar rechtdoor. Makkelijk zat.’ Maar wat op de plattegrond een rechte lijn was, was onder hun voeten een slingerend pad met zijpaden.
Tegen de lichtbundel van de lantarenpaal in de verte staken de silhouetten af van een menselijke figuur en een hond. Ze kwamen in de richting van Gemma en Liane gelopen.
‘Zie je wel’, zei Liane, ‘toch volk op straat.’ Het bleek een lange slanke neger in lichtgekleurde regenjas met zijn bruin met wit gevlekte pitbull-terriër te zijn. Tijdens het passeren keek de man eerst Gemma en vervolgens Liane aan, die haar ogen neersloeg, maar er werden geen woorden gewisseld. Wel gromde de pitbull zachtjes, en Liane kneep haar handen samen, hield haar pas even in en wilde al een paar stappen opzij zetten, maar de hond werd met een krachtige ruk aan de riem tot de orde geroepen. Het gegrom ging over in piepende wurggeluidjes.
‘Zie je wel’, zei Gemma toen de man buiten gehoorsafstand was, ‘zonder hond kun je hier's avonds niet in je eentje over straat.’
Ze sloegen linksaf bij een volgende splitsing, het hoofdpad volgend.
‘Ik kan een hond nemen.’ Dit keer had ze het kleine blauwe bordje met ‘G-buurt’ op tijd gezien en hoefde ze niet achter Gemma aan te sjokken.
‘Bah. Vieze beesten. Coprofielen... Laat je voornemen nou maar varen, hoe mooi de huizen ook zijn. Je durft hier toch niet over straat, met of zonder hond. Die neger pakt jou en zijn pitbull grijpt ondertussen je vuilnisbakkie. Als ik er niet bij was geweest, had je nu al met je benen wijd en een mes op je keel tussen de struiken gelegen. Zag je die bloeddoorlopen ogen? “Verminkt lijk van jonge vrouw bij parkeergarage gevonden”. Wiedergutmachung voor vier eeuwen blank kolonialisme, uitbuiting en vernedering.’
‘Doe niet zo bespottelijk. Die man was gewoon zijn hond aan het uitlaten. Je bent weer aardig op dreef vanavond, moet ik zeggen.’
Ze liepen onder een laag viaduct door, goed verlicht. Liane had het gevoel dat als ze haar armen uit zou strekken ze de lampen aan de onderkant van de weg boven haar hoofd zou kunnen raken. Ze beheerste de kinderlijke opwelling. Een basketballer zou z'n hoofd hier stoten, dacht ze.
‘Okee’, zei Gemma, ‘laten we de proef op de som nemen, dan weten we tenminste waar we aan toe zijn... Ik loop terug naar Station Bijlmer, en jij loopt door naar Ganzenhoef. Alleen. En we treffen elkaar weer op het Amstelstation bij lijn 12. Goed?’
Liane voelde zich ongemakkelijk. Gemma was er gek genoeg voor.
‘Zeg. Ik kom hier voor het eerst.’
‘Je was hier toch al eens eerder geweest.’
‘Ja, maar dat was overdag. Toen zag het er allemaal heel anders uit. Straks verdwaal ik.’
‘Je kunt niet verdwalen. Gewoon alsmaar rechtdoor blijven lopen. Je houdt gewoon de maan aan je rechterhand en dan loop je vanzelf tegen de metrolijn aan. Hooguit anderhalve kilometer.’
‘Straks komt er een wolk voor de maan.’
‘Zie je wel dat je bang bent. Weet je wat het met jou is: je projecteert je onbewuste fantasieën op de buitenwereld. Achter iedere struik staat een verkrachter naar je te loeren, liefst een knappe. Je wilt niets liever. Een rijpe vrucht, een vuurrode appel die schreeuwt om geplukt te worden.’
‘Pas jij je psychoanalytische vingeroefe-