dat geeft een omgaande beweging aan het gedicht.
De afbreking van de regels met de woorden juist en of vind ik ongelooflijk. Juist heeft grote gevolgen voor de versregel waar het in staat. Liefde als benoeming door een witregel van haar ‘zijn’ gescheiden en nu genoteerd als daaruit voortvloeiende is: juist.
Geen zelfstandig naamwoord in deze regel, alleen werking, samenkomend in het woord is, door een dubbele punt verbonden met juist. Juist: in de zin van goed, gerechtigd, precies, zoals het moet, maar ook: te laat om aan te raken, net voorbij, het besef, het woord dat na de beleving komt. En alsof het zich van zichzelf bewust is, begint het zich al los te maken van zijn regel om te zoeken naar de volgende.
Tot op de dubbele punt is hier sprake van perfektie, technisch en inhoudelijk.
Deze volgende regel, waarin het licht worden al een witregel heeft overwonnen, krijgt direkt het woord Of te verwerken, de twijfel, de vraag, het eerste woord dat het ‘ontbrokene’ in het bewustzijn wakkermaakt. Het is een wreed woord, want het schakelt op het niveau van het gedicht de twee helften waaruit het bestaat. Wat dus in een groter verband een haast onbetekenend woord is, een schakel, is voor de spreker in het gedicht precies het woord waarmee hij te kampen heeft als inderdaad het weer licht wordt, en hij opnieuw begint:
hetzelfde anders gezegd: hoe water
Ook deze regel, die in het gedicht als overgangsregel funktioneert wordt dubbel benut. De haast kleurloze woorden hetzelfde anders gezegd worden door de dubbele punt verbonden met een eigenschap van water: veranderlijk en altijd hetzelfde. Tegelijk herinnert het aan Hans Faverey's opvatting dat je hetzelfde met andere woorden en zinnen zou kunnen zeggen.
Maar voordat je leest dat het water terugkeert is er weer zo'n witregel die bijna een soort vermoeidheid verraadt om het weer te moeten zeggen. Ook kun je er het wegzijn van het water uit begrijpen, het buiten zicht zijn, totdat het terugkeert van wat dan zijn omzwervingen wordt genoemd.
Hetzelfde anders gezegd maakt het de lezer niet gemakkelijk. Wat is dezelfde steen? En hoe te verklaren dat het heerlijk zinnelijke kriebelen de vrouw ziet verschijnen die de zich jagende rilling opwekt?
Vragen naar hoe het kan is onvruchtbaar. Het gebeurt. Er wordt bij wijze van voorbeeld een gang van zaken geschetst die parallel loopt met de eerste vershelft. Het vollopen van het ontbrokene en het omzwerven van het water, het omgaan in zijn rondte en het kriebelen, het voortvloeiende zijn en de verschijning van de vrouw en het rillen daardoor, ze lijken naar elkaar te verwijzen.
naar dezelfde steen, deze net zolang
Wanneer je lang kijkt naar deze regel wordt het steeds voelbaarder wat deze steen is. Het komt mij voor alsof er een soort honger, of verlangen in is, die door de kriebeling van het water al maar heviger wordt, op het rillen vooruitlopend. En als het dan zover is, lijkt het zich jagen van de rilling weer bijna machteloos te zijn, een dierlijke noodzaak: al het omringende, omringende en treffende.
Ook de verschijning van de vrouw doet mechanisch aan. De veelkleurigheid van haar haar maakt haar haast onpersoonlijk, alsof zij een kracht is in het spel, geen individu. Even herinnert ze ook aan Nausicaa, het Phaeaken-meisje dat Odysseus (na al zijn omzwervingen) op het strand ontdekt en dat hem naar het dichters-vriendelijke hof van haar vader brengt. Deze associatie komt niet zomaar uit de lucht vallen, want Nausicaa is ook aanwezig in het gedicht ‘Gorter aan zee’, direkt voorafgaand aan de reeks ‘Een gieter’.
Met de slotregel al het omringende omarmt zich dit gedicht. Het enige woord dat ontkomt aan de ommegang is de kwalificatie die de spreker aan de nacht kan geven: Arme nacht.
Er staan meer van zulke gedichten in Het ontbrokene en de bundel is als alle vorige tot in de puntjes gecomponeerd.
Het afscheid van Hans Faverey is niet alleen het afscheid van de dichter en van zijn schildpad, ijsvogel, dolfijn, maar ook en vooral het afscheid van een man die zijn hele wezen heeft aangesproken voor zijn gedichten. Dat is natuurlijk de eis die voor elke dichter geldt, maar de kwetsbare moed, de tederheid, de adel en de eerlijkheid die uit zijn gedichten spreken, maken duidelijk dat hij een uitzonderlijk mens moet zijn geweest. Onvervangbaar.
De mooiste vogel, die door ijsvogels
kan worden gemaakt, is zelf
(Uit Het ontbrokene)
Hans Faverey, Het ontbrokene
De Bezige Bij, 43 pag. f 24,50