Hollands Maandblad. Jaargang 1990 (506-517)(1990)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] nee dat vind ik niet erg Agnes de Graaf hoe merkwaardig leeg een schip kan zijn - ik drink thee in de verlaten salon & lees een reisjournaal (luidt daar een bel? zal ik niet zomaar, zoetjes in het niets verdwijnen?) ook de trein kan met 1 rijtuig toe - de rest van de wagons rijdt zwijgend & onverlicht mee in het avondduister de trein komt te vroeg aan zes zeven acht oneindig lange minuten sta ik met bonzend hart op het koude uitgestorven perron daar zie ik opeens (wat een snelle zoen - alsof je mij al jaren kent; waarom draag je ineens een bril; nee, nee, natuurlijk had ik niet gedacht dat jij mij daar met een verrekijker om & groene rubberlaarzen aan opwachten zou) of ik mijn baljurk bij me heb, vraag je; of ik soms rijden wil - als ik aan de verkeerde kant van je auto in wil stappen; dit is de hoofdstad van de wereld, meisje, klein meisje, zeg je in het restaurant doe ik mijn best iets te eten - ik kijk ernaar als is 't een schilderij: paté, gebakken camembert, er is een mandje met brood; Beethoven, zeg ik, schreef toch maar vijf pianokonserten (alsof dat er ook maar iets toe doet); dat moet zeg je, moeilijk voor je zijn om hier te zitten met iemand die je nauwelijks kent, en je wrijft me over mijn arm en ik kijk naar je ik kijk naar je (ik kijk zo naar je dat ik nog steeds de kleur van je ogen niet weet) [pagina 28] [p. 28] op weg naar je huis pak jij mij onder het rijden even stevig maar zacht bij mijn hand - kijk, zeg je, van hier heb je een mooi uitzicht op de stad; en terwijl ik kijk naar dat dansend labyrint van lichten in de nacht voel ik voor het eerst de veren binnenkant van je hand was het toen of veel eerder al dat ik zei dat ik hoopte dat ik mijn spraak terugvinden zou? en dan, op je kamer, nadat ik een beetje onhandig mijn jas & rugzak op de een of andere plek heb weggelegd, dan eindelijk, eindelijk, pak jij mij helemaal beet en ik jou - wat is dit voor omhelzing waarbij mijn hart bij elke slag jouw naam door mijn aderen jaagt? je vindt het niet erg, zeg je, zachtjes, om hier te slapen? nee, dat vind ik niet erg [pagina 29] [p. 29] in je armen in bed begraaf ik mijn gezicht in je haar, je hals, je borst en hou ik je vast zoals ik je al zo lang vasthouden wou en voel ik hoe jij mij vasthoudt & vasthoudt & in mij verdwijnt - oh kon dat maar altijd duren dat oneindig korte moment dat jij voor de allereerste keer in mij je vleugels uitslaat en voel ik hoe mijn eigen vleugels waarvan ik allang dacht dat ik ze verloren had, zich zonder aarzeling ontvouwen voor een ademloze vlucht in jou verdwijnen wil ik voor altijd in jou verdwijnen en nooit nooit meer terugkomen [pagina 30] [p. 30] de vogel die jou helemaal droomt in de metalen roep van mijn geleidekraai - smorgens als ik het huis uit kom in de onverhoedse vlaag snijdende wind die mijn ogen vol met zeewater blaast (zó van het eiland komt-i, zegt-i, of ik soms nog een bericht voor de terugtocht mee te geven heb?) in de verschoten poster van british airways (‘vlieg erheen, vlieg erheen’) in het naargeestige, desolate trappenhuis (in mijn slaap jaag ik soms vruchteloos de onafzienbare trappen op & af omdat geen van de deuren meer open wil) in het onbedaarlijke bonzen van mijn hart als ik snachts uit een alarmerende droom wakker schrik (opvliegen wil ik tot het pas na vele vergeefse pogingen eindelijk tot me doordringt dat 1 van mijn geweldige vleugels gekortwiekt is) in de onaangedane maan die vol & groot & ontstellend geel boven de nog bladloze bomen in het ruime, duistere landschap staat ook als ik even niet aan je denk word ik je steeds weer gewaar [pagina 31] [p. 31] maar vooral in andere armen raak ik je maar niet kwijt bemerk ik je stevige borst zie ik zodra ik mijn ogen sluit de fijne lijntjes in je hals ruik ik de zachte vacht van je haar de eilandse geur van je lieve jongenslijf en dan wil ik jou en dat jij mij wilt en dat jij mij nog vaster vasthoudt en dat jouw ziel zachtjes zachtjes weer met de mijne versmelt dat jij het eiland bent met zijn wind, zon, rotsen & volmaakte maanverlichte nachten dat jij de baai bent met zijn zingende, rotsgrijze zeehonden na de storm en ik de wakkere, onversaagde vogel ben die jou helemaal droomt [pagina 32] [p. 32] de raaf de raaf is een grote zwarte vogel waar ik graag naar kijk ik hou van zijn gebuitel in de lucht en van zijn vlucht over mijn hoofd terwijl hij zegt ‘krok krok ik zie jou heus wel meisje, waarom kom je niet met mij mee?’ de raaf heeft een enorme bek (zodat hij zingen kan) en zijn veren (vind je een veer denk er dan om dat je hem meeneemt en bewaart) zijn veren geven je vleugelkracht als je ze voor het slapen gaan onder je kussen legt 1 veer laat je dromen 2 veren laten je vliegen 3 veren nemen je mee waarheen je maar wilt waar je maar wilt zijn en vijf (van vliegveren vier en 1 klein pluizig donsveertje) zorgen dat ik droom zorgen dat ik vlieg zorgen dat ik weer in jouw armen vlieg kijk naar die fonkelende blauwe glans op het raven- zwart! kijk naar zijn witte spoor in de winter in de ijzige lucht Vorige Volgende