Het Duivenkerkhof
Toon Tellegen
Mijn grootvader vertelde dat er in St. Petersburg een klein kerkhof voor zeldzame ziektes bestond: het Duivenkerkhof. Alleen mensen die een zeer zeldzame kwaal hadden gehad en daar al of niet aan waren overleden mochten er worden begraven.
Er was een keizerlijke commissie van vooraanstaande pathologen die besliste of iemand voor een graf op dat kerkhof in aanmerking kwam.
In het oude Rusland gold het als een buitengewone eer om daar begraven te worden, naast de vermaarde knecht van Tolstoj met het syndroom van Bourclos, de adellijke vrouw uit Jekaterinaborg die zevenveertig jaar onafgebroken hoge koorts had gehad, de idioot uit Ryazan met houtzucht, de oude man uit de Koeban met vier functionerende armen en de tien Siamese tweelingen die aan de eisen van de commissie hadden voldaan: zij hadden de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt en hadden minstens beide benen en één inwendig orgaan met elkaar gedeeld.
Recht tegenover de ingang lag het graf van de beroemde januceps uit Archangel: een mens (of twee mensen) met één romp, één hals, zelfs één mond en één neus, maar twee paar ogen. Mijn grootvader vertelde hoe heftig de discussie was geweest over dit levende wezen: ging het om één hoofd of twee hoofden, en wat nog belangrijker was: betrof het één mens of twee mensen? De grote hersenen waren dubbel aangelegd: elk dacht dus apart. Maar de hersenstam, de kleine hersenen en de middenhersenen waren enkelvoudig: hij beleefde zijn lustgevoelens (mijn grootvader verstond daaronder, naar hij zei: honger, dorst en slaap) enkelvoudig. Het wonderbaarlijke was ook dat hij één olfactorisch systeem had - dus één ding rook, maar daar twee verschillende gedachten of voorstellingen bij kon hebben. Toen de discussie ongemeen fel dreigde te worden heeft de Procurator van de Heilige Synode, K.P. Pobedonostsev, beslist dat een mens één mens is als hij één hart heeft. Zo lag de januceps uit Archangel daar dus als één persoon begraven.
Bijzondere psychiatrische patienten werden niet tot het Duivenkerkhof toegelaten. De pathologen waren daar tegen. Zij eisten altijd een anatomisch of fysiologisch substraat, en dat was bij psychiatrische patienten zelden voorhanden. Maar, zei mijn grootvader, de man die altijd dacht dat een wolf hem op de hielen zal en die als een schicht door de straten van St. Petersburg rende, jaar in jaar uit - die man had daar ook thuisgehoord. Al was het slechts vanwege zijn unieke onvermoeibaarheid: tot op hoge leeftijd was hij in staat om zestien uur onafgebroken langs de Newski Prospekt heen en terug te rennen, en daarbij voortdurend nog angstig om te kijken ook.
Het kostte de commissie vaak heel veel moeite om bedriegers te ontmaskeren die zichzelf ingewikkelde kwalen of letsels hadden toegebracht in de hoop op het Duivenkerkhof terecht te komen.
‘Bij twijfel niet begraven’, luidde het devies van de pathologen.
Hoogstens éénmaal per jaar vond er een begrafenis plaats en werd de naam van de overledene en zijn bijzondere aandoening in een zilveren boek bijgeschreven. Beroemd waren de feesten van de nabestaanden in de uitspanning naast het kerkhof.
Mijn grootvader woonde eens zo'n begrafenis bij, om - naar hij zei - de vermaarde pathologen van het oude Rusland eens van nabij te zien en tegelijk die merkwaardige geur van wierook en carbol op te snuiven die rond die begrafenissen hing. Díe geur zou hij nooit vergeten. Wat voor zeldzame kwaal er toen begraven werd wist hij niet meer. Maar er ging iets heel bijzonders van het ritueel uit, vertelde hij. Alsof God persoonlijk iets met het leven en lichaam van deze overledene had gedaan, en zich met de rest van de mensheid niet bemoeide. Mijn grootvader, die een gelovig man was, schudde zijn hoofd bij dit verhaal. Ik was toen helaas te klein om hem te vragen of hij dat zelf ook geloofde.
Na de revolutie is het Duivenkerkhof niet meer gebruikt - in een marxistische staat gaat men niet dood aan bijzondere oorzaken - en, zoals zoveel in Rusland, verwaarloosd. Waar eens de ingang was staat nu een flatgebouw. In 1985 was ik daar. Een gids wees mij de plaats aan waar in september 1916 de laatste dode ter aarde was besteld - een oude man met rubiosis tarda (wat dat ook mag zijn). Hij vertelde mij dat kinderen er nog wel eens bizarre schedels vinden (van dolichocefalen, vermoed ik) waar zij bootjes van maken die zij in een vijver in de Taurischtuin, niet ver van daar, laten varen.