| |
| |
| |
[510/511]
De ondergang van het morgenland
Terugblik op het sovjetrijk
Karel van het Reve
Wij schrijven juni 1990, en wij zijn getuige van de ineenstorting van het sovjetrijk, het einde van het communisme, de ondergang van het morgenland, of hoe je het noemen wilt. Een aantal landen heeft het communistische regime reeds geheel of gedeeltelijk afgeschud: Polen, Tsjechoslowakije, Oostduitsland, Hongarije, Roemenië. Het rommelt zelfs een beetje in landen als Cuba, Albanië en Mongolië. En binnen de grenzen van de USSR is de communistische overheid bezig haar greep op het land te verliezen.
Die ineenstorting is, wat de USSR betreft, in juni 1990 niet volledig. Het doet een beetje denken aan 1905-1906. Ook toen was er een revolutie, maar het ancien régime slaagde er in zich tot op zekere hoogte te herstellen.
Dat de ineenstorting van het sovjetregime niet volledig is, merk je aan kleinigheden. In april 1990 heeft het Moskouse weekblad Ogonjok een gedeelte gepubliceerd uit Amalriks ‘Haalt de Sovjet-Unie 1984?’ Ik moest toen denken, onder meer, aan de twee mensen die de tekst van dat opstel destijds uit Rusland hebben gesmokkeld. Ik heb, sinds 1969, die namen nooit genoemd. Ook nu ben ik niet geneigd die namen te noemen, hoewel het noemen van die namen voor de betrokkenen zo te zien generlei onaangename gevolgen kan hebben. Maar je kunt nooit weten. Dat is een groot verschil met 1945: na de ineenstorting van het duizendjarig rijk kon je de namen van mensen die gevaarlijke manuscripten hadden vervoerd vrijelijk noemen.
Niettemin, de publicatie alleen al van Amalriks opstel in een legaal verschijnend Moskous weekblad wijst op de ineenstorting van het bewind. En de vraag die zich daarbij voordoet is: hoe is dat zo gekomen? Dat sovjetbewind zag er zeer degelijk uit. De levensduur ervan werd niet in decennia gemeten, maar in eeuwen. Ik herinner me een gesprek, dat de literatuurhistoricus Ivanov-Razoemnik in Tsarskoje Selo, in de jaren twintig, voerde met de schrijver en dichter Fjodor Sologoeb. Sologoeb was zeer pessimistisch en vroeg aan Ivanov-Razoemnik hoe lang hij dacht dat de communisten nog aan het bewind zouden blijven. Ivanov antwoordde dat Rusland driehonderd jaar door de tartaren geregeerd was, en driehonderd jaar door de Romanovs, en dat de communisten ook wel driehonderd jaar aan het bewind konden blijven. Sologoeb was over die uitspraak zeer verontwaardigd. Hoe kon Ivanov zoiets zeggen! Toen vroeg Ivanov aan Sologoeb hoe lang hij dan wel dacht dat het sovjetbewind zou blijven bestaan. Sologoeb dacht een tijdje na en zei toen: tweehonderd jaar. [R. Ivanov-Razoemnik, Pisatel'skie sud'by. N'ju jork 1951, p. 11]
Die uitspraak lijkt op wat ik bij de Duitse publicist Alfred Kantorowicz vond: toen Hitler pas aan de macht was verborg hij zich - als lid van de KPD - van tijd tot tijd bij een vriend. Die vriend wist iets van Chinese geschiedenis, en toen Kantorowicz een keer wanhopig zei - naar aanleiding van een Hitlerrede die ze beiden over de radio aangehoord hadden - dat zoiets toch niet duurzaam kon zijn, dat de bestaande toestand onhoudbaar was, haalde zijn vriend een deel van een ‘mehrbändige’ Chinese geschiedenis uit de kast en las de zin voor: ‘Diese unhaltbaren Zustände dauerten dreihundert Jahre.’ [Alfred Kantorowicz, Deutsches Tagebuch. Band I. München 1964, p. 70]
Het regime leek niet alleen duurzaam, maar ook voor uitbreiding vatbaar. Russische tanks stonden op enkele honderden kilometers van de Nederlandse grens. Ze staan er trouwens nog steeds, geloof ik. Er was maar een kleine verschuiving nodig en ze stonden aan de Noordzee. Ze herinnerden ons eraan, dat de parlementaire democratie, waar wij hier in Nederland aan gewend waren, in de wereldgeschiedenis eigenlijk een zeldzaamheid was, en maar in een klein aantal landen
| |
| |
bestond: Westeuropa, de Verenigde Staten, Canada, Israël, Zuidafrika wat de blanke bevolking betreft, Australië, Nieuw Zeeland - en daarmee is het wel zo'n beetje bekeken. Als je bovendien lette op de toeneming van het aantal door communisten geregeerde staten sinds het eind van de tweede wereldoorlog - China, Vietnam, Cambodja, Cuba, Nicaragua, Ethiopië en zo, dan leek de gedachte dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat de hele wereld communistisch werd helemaal niet zo dwaas.
Zelf heb ik menigmaal overwogen hoe het in Nederland zou zijn onder een Russische bezetting. Je beseft dan wat een enorme handicap het is in zulk een situatie als je kinderen hebt. Je overweegt bij wie je zou kunnen onderduiken. Ook heb ik me wel vermaakt met het houden van bespiegelingen over hoe bepaalde bekende Nederlanders zich onder zo'n bezetting zouden gedragen. Van sommigen was ik vrij zeker. Hoewel je nooit zeker kunt zijn voor het zover is. Hoe zouden de Russen onze universiteiten aanpakken? Welke hoogleraren zouden worden ontslagen? Welke bestuurders zouden naar boven komen? Sommige mensen kondigden hun collaborateurschap bij wijze van spreken al van te voren aan, zoals de lui die in de DDR op bezoek gingen en terugkwamen met de mededeling dat ze daar zo keurig ontvangen werden en in dure automobielen waren rondgereden, en dat de Berlijnse muur historisch noodzakelijk was en dat het meerpartijensysteem in de DDR zo verrassend goed werkte.
Die ‘collaboratie zonder bezetting’ strekte zich trouwens uit over een vrij groot deel van de westerse intelligentsia in die zin, dat het kwaadspreken over het sovjetregime niet helemaal gepast was, en vaak met verontschuldigingen gepaard ging. De term ‘anticommunist’ was een scheldwoord. Wie de schijn wekte dat hij de ineenstorting van het sovjetregime met vreugde zou begroeten liep gevaar van ophitsing tot oorlog te worden beschuldigd.
Ik herinner me een geleerde conferentie in Italië, aan de Sovjetunie gewijd, een jaar of tien, vijftien geleden. Een van de deelnemers - hij nam aan zoveel conferenties deel, dat hij een zak vuil wasgoed van de ene conferentie meesleepte naar de volgende - Richard Löwenthal, zei ik weet niet meer naar aanleiding waarvan opeens: ‘Het is niet onze taak het sovjetbewind ten val te brengen.’ Er waren toen twee aanwezigen die vrij heftig tegen die uitlating protesteerden: de Poolse filosoof Leszek Kolakowski en ik. Wij vonden dat ieder fatsoenlijk mens ter wereld toch eigenlijk mede tot taak had om naar de mate van zijn krachten en binnen redelijke mogelijkheden een steentje bij te dragen tot de val van het sovjetrijk.
En nu is het dan zover: het sovjetrijk wankelt op zijn grondvesten en kraakt in zijn voegen. Bij de toeschouwer, althans bij deze toeschouwer, komt daarbij af en toe het ‘nunc dimittis’-gevoel op: nyne otpus̆c̆aes̆i, gospodi, raba tvoego. Nuc dimittis, domine, servum tuum. Nu laat gij, here, uwen dienstknecht gaan in vrede naar uw woord, want mijne ogen hebben uw zaligheid gezien. [Lukas 2: 29-30]
Die zaligheid wordt natuurlijk geducht getemperd door bange voorgevoelens. Wat gaat er nu gebeuren? Hongersnood? Anarchie? Burgeroorlog? Militaire dictatuur? Het aan de macht komen van antisemieten à la Raspoetin? Vladimir Boekovski, die al een jaar of vijf geleden het uiteenvallen van de Sovjet-Unie voorspelde, voorziet het ontstaan van een soort Libanon of een soort Ethiopië, maar dan met duizenden atoomwapens.
Bij de toeschouwer rijst naast de vraag ‘waar moet dat heen?’ ook als vanzelf de naïeve maar toch ook wel redelijke vraag: hoe is dat zo gekomen? Er moet toch een proces van verval zijn geweest, waarvan de huidige ontwikkeling het vervolg is. Of nog anders gezegd: er moet iets geweest zijn dat het hele zaakje zeventig jaar lang bijeen heeft gehouden en dat nu aan het verdwijnen is.
Wat is dat geheimzinnige iets? Het zoeken ernaar heeft natuurlijk iets naïefs. Het doet denken aan de Nederlandse historicus Jan Romein, die in zijn inaugurele rede in Amsterdam op zoek ging naar de ‘oorzaken’ van de opstand tegen Spanje. Was het allemaal religionis ergo geweest of juist libertatis ergo? Hij wilde met alle geweld die opstand onder een of andere vlag brengen, een formule vinden waaronder die opstand gevangen kon worden. Toen hem dat niet lukte stelde hij zelfs voor een hele tak van wetenschap op te richten, de theoretische geschiedenis, die ten doel had dat soort toverformules te vinden.
Ik heb dat altijd een beetje onnozel gevonden, maar nu ben ik op mijn oude dag zelf een beetje onnozel geworden, en vraag ik mij af: wat is het geheimzinnige iets, dat in 1917 aan de macht is gekomen en dat nu die macht aan het kwijtraken is? En waarom is het die macht kwijtgeraakt?
Volgens het regime zelf is in 1917 de arbeidersklasse, ook wel proletariaat genaamd, aan de macht gekomen, in combinatie met, of, zoals het officieel heet, in bondgenootschap met de boeren. Dat is een verklaring waar we ons niet serieus mee bezig hoeven te
| |
| |
houden. Vooral die er met de haren bijgesleepte boeren maken wel een heel bespottelijke indruk: het regime heeft immers juist een belangrijk deel van de boerenstand uitgeroeid. En wat de arbeiders betreft is het wel duidelijk, dat die bevolkingsgroep onder een communistisch bewind uiterst weinig te zeggen heeft, veel minder, in ieder geval, dan onder Nicolaas II of onder Lubbers en Kok.
(Lenin, die bij hoog en bij laag volhield dat in de sovjetrepubliek de arbeiders aan de macht waren - zij het dan onder leiding van de communistische partij, wat een vreemd soort macht is: je bent de baas onder leiding van iemand anders - heeft ook een keer beweerd dat het land vóór de arbeiders aan de macht kwamen geregeerd werd door grootgrondbezitters, terwijl uit de stukken toch eigenlijk wel blijkt dat die grootgrondbezitters niet zo heel veel te vertellen hadden onder het tsarenregime.)
Maar goed. Als het de arbeidersklasse niet geweest is die zich in 1917 van de macht meester maakte, wie was het dan? Een stelletje gekken, georganiseerd in de bolsjewistische vleugel van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij? Daar ziet het inderdaad naar uit. Maar dan rijst weer de vraag, hoe een stelletje gekken opeens de macht in een groot land kan veroveren en vasthouden. Je kunt er dan op wijzen dat zij dat deden tijdens een revolutie, dus tijdens het bestaan van een machtsvacuum, waar iedereen die dat wilde in kon stappen. Er was tenslotte, naar een bekende uitspraak uit dat jaar, geen andere politieke partij die bereid was de macht in handen te nemen. Maar daar staat dan weer tegenover dat de bolsjewistische partij die macht niet alleen in handen genomen heeft, maar haar ook in een burgeroorlog verdedigd en gehandhaafd heeft.
Dat stelletje gekken was, en dat is geloof ik hier niet van belang ontbloot, niet zo maar een stelletje gekken, maar een stelletje gekken, bezeten van een idee (je kunt misschien in het algemeen zeggen dat wat gekken van andere mensen onderscheidt het feit is dat zij een idee koesteren). Die idee, die idée fixe zou je kunnen zeggen, was een variant van het marxisme, zoals dat in de Duitse en Russiche sociaaldemocratische beweging werd aangehangen. Ik wil die idee hier niet nader uiteenzetten. Wel is het van belang op te merken, dat die idee - de idee dat de ontwikkeling van de menselijke samenleving noodzakelijkerwijs zou leiden tot een socialistische heilstaat - niet deugde. Een ontwikkeling van de maatschappij zoals de leer zegt dat heeft plaatsgevonden, heeft zoals bekend in werkelijkheid niet plaatsgevonden. Het socialistische economische systeem blijkt bijvoorbeeld aanzienlijk slechter te zijn dan het kapitalistische. Al was het maar door een zelden ter sprake gebracht onderdeel van de leer, een onderdeel dat trouwens ook in de leer zelve weinig of nooit genoemd wordt, namelijk het handelsverbod. Het kopen van iets met het oogmerk dat iets met winst te verkopen wordt door de aanhangers van de leer als iets buitengewoon verwerpelijks en verderfelijks gezien. Het artikel in de ‘Ugolovnyj kodeks RSFSR’ waarin deze handeling strafbaar gesteld wordt is voor zover ik weet officieel nog steeds van kracht. Dit tot wetsartikel geworden geloofspunt leidt, zoals bekend, tot een grote goederenschaarste, tot een gigantische verspilling van menselijke en natuurlijke energie, een verspilling die buiten het socialisme alleen bij natuurrampen en oorlogen voorkomt.
Hoe is het nu mogelijk geweest dat een macht, gebaseerd op of althans sterk verbonden met een niet te verwezenlijken idee, zich zeventig jaar heeft weten te handhaven? De machthebbers hebben dat, lijkt mij, op twee manieren gedaan. Enerzijds zijn zij onmiddellijk zeer energiek in het offensief gegaan, anderzijds hebben zij vrij spoedig bakzeil gehaald en de aftocht geblazen. Hun offensief bestond hierin, dat zij vrijwel direct nadat zij aan de macht gekomen zijn een terreur hebben ingesteld, zoals de wereld tot nu toe eigenlijk niet gekend had. Wij zijn op dit gebied verwend door Stalin en Hitler en Mao en Pol Pot, maar wat Lenin op dit gebied presteerde loog er ook niet om en was voor die tijd iets ongehoords.
| |
| |
Tot 1917 werd het Russische tsarisme beschouwd als het meest repressieve regime dat Europa kende. Maar onder Nicolaas II was het voor een intellectueel van enige standing bon ton om tot de oppositie te behoren, ondergronds of bovengronds. Zolang je je niet met terrorisme bezighield was aan zulk een oppositionele houding nauwelijks risico verbonden. Werd je onverhoopt gearresteerd, bijvoorbeeld wegens het verspreiden van verboden teksten (zulke teksten waren er overigens betrekkelijk weinig) dan werd je naar Siberië verbannen, met een overheidsuitkering om in je onderhoud te voorzien, en als je genoeg had van Siberië verdween je, eventueel met valse papieren die de overheid veinsde niet te zien, naar het buitenland.
Lenin deed dat heel anders. Hij roeide gewoon beide opposities uit. Er was geen andere pers dan de bolsjewistische, geen andere partij. Wie zijn mond opendeed werd doodgeschoten. En ook menigeen die zijn mond helemaal niet opendeed werd voor alle zekerheid doodgeschoten. Afgezien trouwens van de terreur had een intellectueel de keuze om bij de nieuwe machthebbers in dienst te treden of van honger om te komen. Kortom, het was al gauw helemaal geen bon ton meer om tot de oppositie te behoren. Integendeel, het werd bon ton om tot de collaborateurs te behoren.
Dit wat betreft het ‘offensief’ van de nieuwe machthebbers. Nu wat ik hun ‘terugtocht’ genoemd heb. Zulk een terugtocht was natuurlijk allereerst Lenins ‘Nieuwe economische politiek’, de NEP: het herinvoeren van een kapitalistische economie. Maar dat is de weg geweest, die de Sovjetstaat tenslotte toch niet gegaan is: Stalin maakte aan die NEP een einde. Je kunt er over speculeren wat er gebeurd zou zijn als men met de NEP door zou zijn gegaan. Maar men is er niet mee doorgegaan.
Daarom bedoel ik met ‘terugtocht’ eigenlijk een aantal andere dingen. Ik bedoel daarmee het min of meer prijsgeven van een aantal ‘socialistische’ doelstellingen en principes: het invoeren van loonverschillen, van rangen, standen en uniformen, eretekenen en ridderordes en titels, terugkeer naar een ‘burgerlijk’ onderwijssysteem. Terugkeer naar de neuriebare muziek en de figuratieve kunst. Het loslaten van de marxistische stelling dat alle kunst klassekunst is. Het niet langer geloven aan een ‘proletarische cultuur’. Terugkeer naar vaderlandsliefde, verwerping van de marxistische leuze, dat de arbeiders geen vaderland hebben of dat het huwelijk een burgerlijk vooroordeel is. Kortom, het prijsgeven van een aantal marxistische geloofspunten. Je zou de grondwet
van 1936 ook een onderdeel van die terugtocht kunnen noemen: na het invoeren van die grondwet leek de staatsinrichting van de USSR formeel meer op die van een kapitalistisch land dan tevoren. Die terugtocht is uitvoerig beschreven in een omstreeks 1950 verschenen boek van ene Timasheff, dat ‘The great retreat’ heet. Op het gebied van de literatuurbeschouwing heb ik die terugtocht beschreven in mijn proefschrift.
Je zou kunnen zeggen dat het sovjetbewind omstreeks 1950 op twee dingen steunde: op terreur en op aanpassing, op het prijsgeven van een aantal leerstelligheden, met handhaving van het handelsverbod, met handhaving van het overheidsbezit der produktiemiddelen.
Na de dood van Stalin in 1953 maakte Chroestsjov een einde aan de terreur. Daarmee verdween het belangrijkste steunpunt van het regime, en daarmee, ben ik nu een beetje geneigd te zeggen, was de zaak eigenlijk bekeken. Het régime leefde nog geruime tijd voort. De dichter Tjoettsjev vergeleek het voortbestaan van het ancien régime na de nederlaag van de Krim-oorlog en de dood van Nicolaas I met het doorgroeien van nagels en haren van een overledene. Zo is de autocratie blijven voortleven van 1855 tot 1905 of als men wil tot 1917. Zo is het sovjetbewind blijven voortleven van 1953 tot vandaag. Als de terreur die men aangewend heeft maar erg genoeg geweest is kan men heel lang blijven teren op de herinnering aan die terreur. Vijftien eeuwen lang werd in de christelijke wereld iemand die openlijk verklaarde dat hij
| |
| |
ongelovig was op gruwelijke wijze door de christenen vermoord. Sinds ongeveer 1700, of misschien is het voorzichtiger te zeggen sinds ongeveer 1750 kun je atheïstische uitlatingen doen zonder dat je leven gevaar loopt. Maar het wordt heel weinig gedaan - dank zij, geloof ik, de herinnering aan die vijftien eeuwen.
Niettemin, na het wegvallen van de terreur, na verzachting van het regime ontstaat er onder een dictatuur de situatie dat de openbare mening niet langer op de hand van de overheid is. Ik moet hierbij denken aan Stiva Oblonski, die, aan het begin van ‘Anna Karenina’, en dat is volgens Vladimir Nabokov op vrijdag 23 februari 1872 (nieuwe stijl), met grote instemming het hoofdartikel leest van de liberale krant waarop hij geabonneerd is. De liberale partij - de partij van de meerderheid, zegt Tolstoj - beweert onder meer dat in Rusland alles beroerd is, dat het huwelijk een verouderde instelling is, en dat de religie alleen maar een middel is om de ruwe instincten van de massa in toom te houden. In het hoofdartikel dat Stiva met instemming leest wordt beweerd dat Rusland helemaal geen gevaar dreigt van de kant van de ‘revolutionaire hydra’, maar dat het gevaar juist ligt in de conservatieve regeringsmaatregelen die de vooruitgang remmen.
Die Stiva is een edelman, een betrekkelijk welgestelde grondbezitter, een hoge ambtenaar, en hij is het van harte eens met een krant die, net als alle kennissen van Stiva, beweert dat Rusland niet deugt en dat de Russische overheid al helemaal niet deugt. Die Russische overheid heeft geen aanhangers bij het publiek. In het hele boek komt eigenlijk niemand voor die op de hand van de regering is.
Ik heb nog een tweede citaat om die toestand te illustreren. Na de dood van Dostojevski schreef de bekende journalist en latere vriend van Tsjechov Soevorin een stuk, waarin hij vertelde dat hij een keer met Dostojevski voor de etalage van een winkel stond. Dostojevski zei toen opeens: stel dat er nu een revolutionair voorbij zou komen die tegen een andere revolutionair zou zeggen: ‘de bom onder het Winterpaleis is afgesteld. Over enkele uren vliegt de tsaar de lucht in’. Zou jij dan naar de politie lopen om te waarschuwen? Nee, zei Soevorin. Ik ook niet, zei Dostojevski. Let wel, we hebben hier te maken met zowat de twee enige publicisten van enig formaat in het Rusland van de jaren tachtig die eerder voor dan tegen het regime waren.
Iets dergelijks merkte ik toen ik in 1967-1968 correspondent van Het Parool in Moskou was. Ik merkte dat er onder de intellectuelen haast geen aanhangers van het marxisme-leninisme meer waren. Ik vermeldde dat in een stuk in de Internationale Spectator, in 1969. Ik herinner me dat die mededeling destijds enig opzien baarde. Martin van den Heuvel schreef erover, trok mijn bewering in twijfel en vroeg: ‘Hoe weet hij dat?’ Ik wist dat, omdat ik met een stuk of zes, acht intellectuelen gesproken had. Later werd het een Binsenwahrheit, dat de leer in de Sovjetunie geen aanhangers meer had, maar soms denk ik dat ik de eerste geweest ben die dat geschreven heeft. Ik houd me in ieder geval aanbevolen voor citaten van die strekking van voor 1969.
In de jaren na Stalins dood trok het regime zich uit steeds meer gebieden terug. Reeds onder Stalin zelf had de terugtocht plaats uit de taalwetenschap. De marxistische taalwetenschap werd afgeschaft. Taal was niet langer de taal van een heersende of onderdrukte klasse. Andere wetenschappen volgden na Stalins dood. De leer trok zich terug uit de natuurkunde. Men accepteerde bijvoorbeeld de coördinatenloze ruimte. De relativiteitstheorie van Einstein, hoewel in strijd met de geniale uitspraken van Friedrich Engels over natuurkunde, werd niet langer beschouwd als zionistisch bedrog, maar geaccepteerd als een zeer belangrijke theorie. De leer, en daarmee de overheid, trok zich terug uit de biologie, uit de genetica. De leer trok zich zelfs voor een belangrijk deel terug uit de geschiedwetenschap - dit terwijl het marxisme van huis uit juist een geschiedbeschouwing was. Je kunt in betrekkelijk recente sovjet-uitgaven een zeer uitvoerige commentaar op de verzamelde brieven van Dostojevski of de verzamelde brieven van Tsjechov lezen zonder dat je enige marxistische verklaring tegenkomt - dit terwijl het marxisme juist de wereldbeschouwing was die alles of bijna alles historischmaterialistisch kon ‘verklaren’.
Deze terugtocht schijnt langzamerhand ontaard te zijn in een ordeloze vlucht. Je zou kunnen zeggen, dat de overheid zich helemaal uit de ‘intelligentsia’ heeft teruggetrokken. Vroeger werd iedere intellectueel geacht een loyaal aanhanger van het sovjetbewind te zijn. En omdat het levensgevaarlijk was om te laten merken dat je geen aanhanger was, was iedereen een aanhanger. Maar nu ontstond een situatie ten aanzien van de intellectuelen waarbij de autoriteiten stilzwijgend zeiden: als jullie ons met rust laten, dan laten wij jullie met rust.
Ook hier zou ik mijn stelling met een klein historisch voorbeeld willen illustreren, namelijk met het einde van de jarenlange vriendschap tussen de bekende poesjkinist
| |
| |
Julian Oksman en de bekende ‘formalist’ Viktor Sjklovski. Beider verachting voor het regime was grenzeloos. Oksman nam nergens en nooit een blad voor de mond en getuigde openlijk van die verachting. De overheid - ik spreek nu van de jaren zestig - antwoordde met een huiszoeking en een publicatieverbod. Sjklovski trachtte te bemiddelen. Hij stelde, min of meer namens de overheid, een wapenstilstand voor: als Oksman zou beloven dat hij zich verder van antisovjet-uitspraken zou onthouden - met name tegen buitenlanders - dan zou dat publicatieverbod worden opgeheven. Oksman beschouwde het aangaan van een zodanig compromis als eerloos en verbrak zijn langjarige vriendschap met Sjklovski. Tekenend is hier dat in de jaren zestig de autoriteiten niet langer van een bekende intellectueel eisen dat hij zich pro het regime uitspreekt: men is al tevreden en bereid hem verder met rust te laten als hij zich van anti-uitspraken onthoudt.
De gedachte dringt zich op, dat als de overheid zich uit steeds meer levensgebieden terugtrekt, dat dan het terrein waarop men zich nog handhaaft steeds kleiner wordt, en dat het steeds moeilijker wordt om zich op dat steeds kleiner wordende terrein te handhaven. De verwachting lijkt dan niet ongegrond, dat men zich tenslotte ook uit de politiek zal moeten terugtrekken. Je ziet dat aan het zich opheffen van communistische partijen in Oosteuropa, en in Italië, eenvoudig omdat die partijen politiek en ideologisch geen been meer hebben om op te staan. Paradox gezegd: om te kunnen blijven bestaan moeten zij zich opheffen.
Ook in het land zelf besefte men hier en daar, dat de hierboven beschreven terugtocht, en met name de liberalisatie na de dood van Stalin, het regime zelf in gevaar bracht. In 1968 noteede ik het volgende puntdicht, dat in Moskou circuleerde:
Vse chorošo, vse chorošo:
Iz mavzoleja Stalin vygnan.
Pokazan 1 judjam Pikasso.
V Goslitizdate Bunin izdan.
Cvetam razrešeno cvesti.
Zapreščeno rugat'sja matom.
Vse eto možet privesti
K ves'ma pečal'nym rezul'tatam.
(Alles is goed, alles is goed: / Uit het mausoleum is Stalin verjaagd. / Picasso is aan de mensen getoond. / In de staatsuitgeverij is Boenin uitgegeven. / Aan bloemen is toegestaan te bloeien. / Het uitslaan van vuile taal is verboden. / Dit alles kan leiden / Tot uiterst bedroevende resultaten.)
In Oosteuropa vooral streefde de Sovjetunie er niet langer naar de leer uit te dragen en dingen tegen te gaan die in strijd waren met de Heilige Boeken. Integendeel, in de jaren zestig, zeventig en tachtig stond men in de wingewesten concessies aan het kapitalisme toe - publiceren in het buitenland, particuliere bedrijfjes en zo - die men in het eigen land niet duldde. Ik heb dat wel eens vergeleken met de toegeeflijkheid van de Nederlandse autoriteiten, die groter was in de koloniën dan in het moederland. Een burgemeester van een kleine Drentse gemeente kon geen inlandse vrouw in huis nemen en bij haar openlijk een stel half Drentse kindertjes verwekken, die in en om zijn ambtswoning vrij rondliepen. Een assistent-resident in Nederlands-Indië kon dat wel.
Ik wil mij nu even begeven op het gebied van de economie, een gebied warop ik een volstrekte leek ben. De geschiedenis heeft bewezen - als ik ook eens een marxistischleninistische formule mag gebruiken - dat een socialistische economie bestaan kan. Mits er zeer grote corruptie en zwarte handel is, en mits men met zware straffen kan dreigen als de staatsdienaren er niet voor zorgen dat er althans in de grote steden geen al te groot gebrek is aan bepaalde fundamentele levensbehoeften zoals brood en aardappelen. Ik heb één keer in mijn leven een uitspraak gedaan over de sovjet-economie. Omstreeks 1965 heb ik een theorie gelanceerd, de theorie van het Grote Siberische Gat. Die theorie zei, dat er ergens midden in Siberië een zeer groot en zeer diep gat was, waarheen dag en nacht duizenden vrachtwagens en treinen op weg waren. Die wagens en treinen waren volgeladen met de produkten van de sovjetindustrie en de sovjetlandbouw, en als ze bij dat gat aangekomen waren stortten zij hun lading in dat gat.
Ik geloof niet dat er een econoom geweest is die deze theorie de aandacht geschonken heeft die zij verdiende. Ik ben daar nooit onder gebukt gegaan, maar ik was toch wel aangenaam verrast toen ik een jaar of wat geleden ergens las, dat naar schatting van Russische economen dertig procent van de industriële produktie en veertig procent van de agrarische produktie van de USSR nimmer de consument bereikt. Dat bevestigde, na een kwart eeuw, de juistheid van mijn theorie.
Het is mogelijk dat in de jaren tachtig de sovjet-economie nog beroerder is gaan functioneren dan tevoren. Of dat zo is geweest, en waarom, weet ik niet. Je zou je kunnen voorstellen dat wat je zou kunnen noemen de internationale technische vooruitgang een rol heeft gespeeld. Je zou zelfs een hele marxistische theorie kunnen opstellen: op een bepaald ogenblik bereiken de zogenaamde
| |
| |
produktiekrachten een zodanige graad van ontwikkeling dat de produktieverhoudingen met die produktiekrachten in conflict komen. Het oude marxisme geloofde daaraan en zei, dat binnen de kapitalistische maatschappij een situatie ontstaan was, waarbij de produktiekrachten in hun groei belemmerd werden door de produktieverhoudingen. Of zonder hocus-pocus in gewone mensentaal gezegd: waarbij de verdere technische ontwikkeling onmogelijk werd omdat de particuliere eigendom der produktiemiddelen dat niet langer toeliet. Eigenaardig daarbij was, dat die technische ontwikkeling juist in de tijd van Marx en Lenin en Stalin een geweldige vlucht nam - binnen dat kapitalisme. Eigenaardig was ook dat Marx nergens aantoont hoe die produktieverhoudingen die groei der produktiekrachten belemmeren. Die twee eigenaardigheden hebben niet verhinderd dat vele tienduizenden intellectuelen heilig in Marx geloofd hebben - en buiten de socialistische landen nog steeds geloven - zonder dat die twee eigenaardigheden ooit enige afbreuk gedaan hebben aan dat geloof.
Die theorie van Marx, niet toepasbaar op de kapitalistische economie, zou wel eens toepasbaar kunnen zijn op de socialistische economie: het betrekkelijk eenvoudige produktieapparaat van de twintigste eeuw kan, zij het met enorme verspilling, draaiende gehouden worden in een socialistisch systeem. Maar als de eenentwintigste eeuw nadert kan dat uiterst primitieve en trage socialistische besturingssysteem die steeds sneller veranderende produktiemachine niet langer besturen, en die bestuurders beginnen dat zelf in te zien.
Iets van dien aard, denk ik wel eens, zou omstreeks 1980 in de USSR gebeurd kunnen zijn en zou, niet alleen in kringen van deskundigen, maar ook in het Centraal Comité of in het Politburo geleid kunnen hebben tot de gedachte dat er ingrijpende hervormingen nodig waren om het sovjetsysteem te redden.
Gorbatsjov zou dan de man zijn geweest, die met het uitvoeren van die hervormingen belast werd. Misschien kreeg hij die functie en die opdracht omdat hij tot nu toe keurig gedaan en gezegd had wat de baas wilde en zich nooit in enige richting had ‘geprofileerd’. Hij leidde zijn hervormingen in door een enorme perscampagne te ontketenen die in het teken stond van drie dingen: de in alle toonaarden herhaalde naam van Michail Sergejevitsj Gorbatsjov, gecombineerd met twee kreten, die ondertussen iedere krantenlezende wereldburger kent: ‘glasnost’ en ‘perestrojka’. Dat waren twee nogal onduidelijke termen. ‘Glasnost’ scheen zoiets te betekenen als ‘persvrijheid’, ‘opheffing van de censuur’, ‘vrijheid van meningsuiting’, maar het was al die dingen niet helemaal. Maar het was een feit, dat allerlei dingen die vroeger niet gezegd en gedrukt mochten worden nu wel gezegd en gedrukt werden. En de meeste mensen die voor het zeggen en schrijven en in het buitenland laten drukken van die dingen in kampen of gekkenhuizen zaten, werden vrijgelaten.
Kon men zich onder ‘glasnost’ nog iets voorstellen, was ‘glasnost’ nog iets dat iedereen met het blote oog kon zien, moeilijker was het met ‘perestrojka’. Las je het boek van die naam, geschreven door Gorbatsjov of althans op zijn naam staand, dan werd je niet veel wijzer. Hoe hij het politieke en economische systeem van de USSR wilde wijzigen vertelt hij in dat boek niet. Hij vertelt alleen steeds weer opnieuw dat dat systeem gewijzigd moet worden. Het is alsof een Nederlandse premier aankondigt dat we met zijn allen een eind aan de werkloosheid gaan maken, zonder enige concrete wet of maatregel aan te kondigen.
De twee dingen die Gorby predikte, glasnost en perestrojka, waren eigenlijk dingen die niet doorgevoerd konden worden zonder de sovjetstaat ten val te brengen, zonder de poten onder het sovjetbestel weg te zagen. Er was op de keper beschouwd maar een enkel gebied, waarop de hervormingen van Gorbatsjov doorgevoerd konden wor- | |
| |
den zonder al te kwade gevolgen, en dat was het gebied van de buitenlandse politiek. Het was zeer wel mogelijk om de koude oorlog af te blazen. Men hoefde eigenlijk alleen maar de Amerikaanse ontwapeningsvoorstellen aan te nemen en de koude oorlog was over. Dat heeft Gorbatsjov min of meer gedaan en dat heeft hem een enorme publiciteit en een enorme goodwill in het Westen bezorgd. Of hij van te voren heeft ingezien dat dit hem zijn gezag over de Oostereuropese satellietstaten zou gaan kosten weet ik niet.
In de economie werd de perestrojka, wat daarmee ook bedoeld moge zijn, een fiasco, zoals tal van sovjetgeleerden in allerlei publicaties uiteengezet hebben. Een ‘katastrojka’, zoals de filosoof Alexander Zinovjev het genoemd schijnt te hebben. Enerzijds zegt men voortdurend dat men een markteconomie wil invoeren, anderzijds zegt men voortdurend dat men het socialisme wil handhaven. Die twee dingen kun je niet tegelijk hebben. Om het in de woorden van een Russische publiciste te zeggen, wier naam ik vergeten ben: je kunt niet een beetje zwanger zijn. Wat Gorbatsjov hier voor ogen gestaan heeft is niet duidelijk. Ik betwijfel soms of hem eigenlijk wel iets voor ogen gestaan heeft.
Wat de glasnost betreft: ook hier is die uitspraak over de onmogelijkheid van een beetje zwangerschap van toepassing. Als ik terugkijk op mijn eigen reactie op de jaren van glasnost dan was mijn reactie voornamelijk ongeloof: ongeloof dat men die twee dingen: het sovjetregime en vrijheid van meningsuiting, met elkaar kon combineren. In het land zelf moet het publiek ongeveer hetzelfde hebben gedacht: van enige geestdrift over de nieuwe koers en over Gorbatsjov persoonlijk was eigenlijk geen sprake.
Er waren natuurlijk een aantal dingen die het regime kon toestaan zonder zichzelf in gevaar te brengen. Men kan onneuriebare muziek en abstracte schilderkunst en onbegrijpelijke gedichten best laten bestaan zonder dat het regime gevaar loopt. Maar men kan niet ‘Archipelag-Gulag’ publiceren en de standbeelden van Dzerzjinski en Lenin gewoon overeind laten staan. Je kunt niet de historici de vrijheid geven om te vertellen wat de KPSS in de loop der jaren zoal gedaan heeft en tegelijkertijd die partij laten voortbestaan. Dat wil zeggen je kunt dat wel doen, en men doet het tenslotte ook, want die standbeelden staan er nog steeds en die partij is er ook nog, maar je krijgt dan wel een enigszins schizofrene toestand. Ik geef weer een klein historisch voorbeeld.
Een paar jaar geleden is Pasternak ‘gerehabiliteerd’. Op zichzelf is dat al iets krankzinnigs, want Pasternak hoeft helemaal niet gerehabiliteerd te worden. Een stelletje boeven en hielenlikkers en broodschrijvers hebben hem in 1958 een schurk en een verrader en een zwijn genoemd en hem uit de schrijversbond geroyeerd. Dat pleit allemaal voor Pasternak. Maar nu wordt hem genadiglijk toegestaan om postuum weer lid te worden van dezelfde bond die hem geroyeerd heeft. Dat is krankzinnig. Het toejuichen van zulk soort maatregelen is zo mogelijk nog krankzinniger. Ik heb het een paar jaar geleden in een krantestukje vergeleken met een bekendmaking, in laat ons zeggen 1972, door het hoofdkwartier van de NSB aan de Maliebaan in Utrecht, dat de joodse leden van de NSB, die tijdens de oorlog geroyeerd zijn en daarna vermoord, nu ‘gerehabiliteerd’ zijn en posthuum weer toegelaten zijn als lid van de NSB. Was getekend: mevrouw Rost van Tonningen. Ik denk niet dat zulk een verklaring tot grote geestdrift zou hebben geleid bij de nabestaanden van die gerehabiliteerden, en tot grotere sympathie voor de NSB bij de Nederlandse bevolking.
Zo gaat het ook met de ‘rehabilitaties’ in de Sovjetunie: hoe meer rehabilitaties, hoe meer liberalisatie, hoe groter glasnost, des te groter de wrevel van het publiek ten aanzien van de overheid. Tenslotte blijft alleen het eigen regeerapparaat nog over, maar ook dat heeft de neiging ‘om’ te gaan als de rest van de bevolking eenmaal ‘om’ is, zoals we hebben gezien in Oost-Duitsland, Polen, Litouwen.
Aan het begin van dit betoog heb ik me afgevraagd wat dat geheimzinnige iets is geweest, dat het sovjetrijk zeventig jaar bijeen heeft gehouden en dat nu aan het verdwijnen is. Dat iets, lijkt mij, was ten eerste een ongehoorde terreur en een tot dusverre niet vertoonde macht van de staat (iedereen is bij de overheid in dienst, ieder copieerapparaat en iedere vrachtauto is staatseigendom), gecombineerd met het over boord gooien, nu eens in een langzaam, dan weer in een sneller tempo, van politieke, economische, culturele, ideologische ballast - totdat er van de hele lading niets meer over is. Er hebben daarbij twee voor het sovjetrijk catastrofale versnellingen plaatsgehad: de afschaffing van de terreur in de jaren 1953-1956 en de ‘katastrojka’ van de jaren 1985-1990.
Je zou het optreden van de sovjet-over-heid van 1917 tot nu kunnen vergelijken met het financiële beleid van de aan het begin van mijn verhaal optredende Stiva Oblonski. Hij is een landheer, en om zijn status van landheer te kunnen handhaven, verkoopt hij ieder jaar een stuk land. Op den duur ben je dan geen landheer meer.
|
|