goed laat rondcirkelen boven miljoenen mensen die vergaan van honger.
Hé, komen hier op een vreemde manier edele bedoelingen om de hoek kijken? Nee, ik kan mij niet herinneren in mijn leven meer dan laten we zeggen honderd gulden te hebben gestort voor medemensen in nood. Blijkbaar heb ik met mensen niet zoveel op.
Ook mijn (weinig spectaculaire) bijdragen aan organisaties als Greenpeace zijn in de eerste plaats tégen mensen bedoeld. Het bericht dat de zee zo vervuild is dat zeehonden moeten worden verbrand als chemisch afval, maakt mij vooral razend op de botte verkoper en zijn handlangers. Hoewel ik op een wandeling liever het op twee na laatste korhoen tegenkom dan de rally-crosstoeschouwer die het vorige week doodreed, staat de bedreigde zeeotter, die gespannen in de richting van zijn vernietigers kijkt, naar ik vrees vooral voor mijzelf.
Is het niet erg overdreven je bedreigd te voelen doordat je op een hoogvlakte onder de top van de Kyllini - waar Hermes is geboren, de god van de verkopers die de mensen begeleidt naar de dood - bij de enige bron wordt aangesproken door een herderszoon betrokken bij het openleggen van een naburig bos, die zegt wanneer hij om een sigaret vraagt: ‘Marlboro, an ine dhinaton’?
Liefst Marlboro.
Ja, die benauwdheid is ongetwijfeld abnormaal. Daarom ben ik in dit zaaltje ook niet op mijn plaats, en in geen enkele politieke discussie.
Even abnormaal zal het zijn dat mijn vreugde over het einde van een dictatuur wijkt voor mijn ergernis wanneer ik onder leiding van de zelfvoldane Kohl de nieuwe verkoperslegers van het volgevreten Westen, die met hun televisie als wapen de vrije markteconomie hebben doorgedrukt, het Oostblok zie binnenrukken om de zaak daar nu eens met behulp van EEG-geld ‘in cultuur te brengen’.
Maar hoe gek zijn de normalen? ‘Spinnen wir jetzt alle?’ schreef een lid van het Zwitserse parlement dat de Alpenmuur tussen Noord en Zuid beheert, waarin de verkoper steeds nieuwe gaten wil boren om stinkend en denderend door de dalen nog meer goederen nog sneller van hot naar her te kunnen verplaatsen. Het liefst zouden ze de Alpen helemaal afgraven, als ze die niet nodig hadden om er 's winters in gifkleurige kleding vanaf te razen.
Een meer abstracte, verder verwijderde bedreiging vormt voor mij het bericht dat wie hier in Nederland gedurende honderd dagen zijn auto laat staan, evenveel energie bespaart als een Indiër in tweeëndertig jaar verbruikt. Wat als de dappere eenling die nu in China even een rij tanks tot stilstand bracht, erin zal zijn geslaagd de weg te banen waarlangs de gewiekste westerling ook aan meer dan een miljard Chinezen de zegeningen van de vrijheid brengt?
Mijn egocentrische behoefte aan ruimte is zo groot dat ik me in het nauw voel gedreven door de opmars van de democratische verkoper, voor wie in het hart van de stad nu in plaats van een kerk een casino verrijst, de tempel van de proleet, om mij eraan te herinneren wiens waarden in mijn toekomst zullen gelden - om duidelijk te maken dat de bevoogding namens een hersenschim definitief heeft plaats gemaakt voor het onbegrensde graaien.
Leren wij dan nooit ons verstand gebruiken op een manier die - tja, op een manier die mij bevalt?
Van vrijwel stilstand in de vroege middeleeuwen zijn mensen na een rustige draf vanaf de veertiende eeuw in de steeds razender galop van de industrialisatie terechtgekomen die nu allang is overgegaan in een turbotempo dat toch alleen met een doodsklap kan eindigen?
We hebben de wereld zo klein als een knikker gemaakt: met één duimbeweging schieten we hem het héelal in.
Zijn dit niet meer dan retorische beelden, ‘afkomstig van een brein door koorts verhit’?
Hoe het ook zij, mijn belang wil: remmen, niet zo dynamisch aan alles voorbijgaan, de verkoper het stuur uit handen nemen, een eind maken aan de ongerichte en onevenredig over de wereld verdeelde economische groei, de bestaande kennis gebruiken om waar het nog kan kleinschalige landbouwsamenlevingen te scheppen of te steunen, niet ook de laatste regenwoudvolken tot krottenbewoners maken, miljarden mensen de ellendige omweg via stad, vervuiling en kaalslag besparen, elke schaalvergroting als kenmerkende wens van het internationale verkopersdom tegengaan - en dat alles om voor mijzelf van tijd tot tijd een stille plek in de natuur te vinden waar de wals van de vooruitgang mij niet kan vinden.
Stel dat ik voor dit abnormale belang toch langs politieke weg zou willen opkomen - want ik wacht op een initiatief van de overheid dat voor iedereen geldt, zo benepen ben ik wel - dan zijn er drie wegen.
De eerste is: onder de huidige politieke omstandigheden stemmen. Ik kan mij één partij in Nederland herinneren met een programma dat in grote lijnen bij mijn belang aan-