Bosman - een pamflet
F.F. Foelkel
Een
Ik heb altijd een merkwaardig gevoel als ik uit mijn geboortegebied terugkom. Merkwaardig? - Laat ik het zo zeggen: een gevoel dat niet past bij het leven van de stad.
Een stadsmens zou mijn gevoel ‘grotesk’ noemen, misschien zelfs puberaal. Doortrokken van een jankerigheid die de volwassene niet past. Met conclusies die te simpel zijn, te goedkoop, te krap doordacht. ‘Simpel’ is wel het juiste woord om te omschrijven wat ik zo'n dag heb meegemaakt. (Ik ben net terug, ik heb het dus vandaag meegemaakt.)
Maar met een koppige overtuiging kies ik voor die simpelheid - althans, gedurende de tijd dat ik daar wandel. Voor een stadsmens is dat iets nieuws: je eigen overtuiging beschouwen als het enige waar het om gaat. De mening van andere mensen kan je gestolen worden. Toch betekent dat niet, dat je die andere mensen niet ziet en respecteert (in dat bos waar we dan met zijn allen lopen te wandelen - maar alleen met de omschrijving ‘bos’ zijn we er niet, zie later.) Hun aanwezigheid maakt me blij, we zijn met zijn allen de vrijheid van de natuur aan het genieten. Het zijn mijn kompanen. Mijn medeplichtigen.
Maar ik stel me eenvoudigweg niet voor dat er gedachten in hun hoofd kunnen voorkomen. Dat ze meningen kunnen hebben. Voor zover ze die hebben, heb ik er even weinig mee te maken als met hun uitwerpselen.
Ik ben dus geen democraat, daar in dat bos. Ik voel hoe ik de macht opzuig, en een ballon van macht wordt, van autoriteit. Hoe ik, en ik alleen, beslis over leven en dood.
Maar ik heb niet de behoefte om te doden, daar in het bos. Ik wil het bos veroveren door er doorheen te stappen. Zoveel mogelijk ervan hebben doorkruist voor de zon ondergaat. - Wel een veldtocht dus.
Tot voor enkele jaren kwam ik in het bos als bewoner van een zomerhuisje. Dat grensde aan het bos, en werd door enkele van mijn familieleden in stand gehouden juist met het doel het bos bereikbaar te maken. - Niet als eindpunt van een treinreis of een autotocht; maar zoals wanneer je een zwembad voor je huis hebt, waar je elk moment in kunt plonzen.
De relatie met het bos was van bijna huishoudelijke aard. Een kast openen, of het bos in gaan, maakte als huishoudelijke handeling niet zo veel verschil. Je deed die dingen allemaal in één moeite door, als een koortsachtig bezigzijn met jezelf. Zo drinkt iemand water die versmacht is: zich bijna verslikkend, maar met een grote wil.
Weg met alle lariekoek van het denken over het doen. Je doet gewoon wie je bent.
Misschien komt wel daar de autoriteit uit voort waarmee ik door het bos wandel: niemand houdt me tegen in het zijn van mezelf. Voor het behoud van die conditie zou ik me met recht mogen doodvechten.
Kennen we dat, in de stad: de doorgang eisen voor wie je bent? Nee, in de stad wordt het karakter van een mens verondersteld bepaald te worden door de mogelijkheden die er zijn. Je aanpassen aan het feit dat je er met zo veel bent.
Dat ken ik dus niet in het bos. En dat maakt het leven er van een Middeleeuwse mystiek.