| |
| |
| |
Gezegden over zichtbaarheden (2)
P. Zimmerman
17
Er is geen brug tussen (taal)denken en beeldend vermogen, maar afstand. Ofwel: het visualiseerbare is niet tenvolle (be)denkbaar en het (be)denkbare evenmin overtuigend visualiseerbaar. Met woorden is nu eenmaal onvoldoende zichtbaar te maken van wat, eenmaal zichtbaar gemaakt, te weinig kennis onthult.
Einstein zei: ‘Voorzover de wetten van de mathematica betrekking hebben op de werkelijkheid, zijn ze niet zeker en voor zover ze zeker zijn, hebben ze geen betrekking op de werkelijkheid.’
| |
18
De werkelijkheidszin van de oude Grieken is de kiem geweest van het individualiseringsproces, dat in uiterste consequentie tot desintegratie (of tot onverdraagzaamheid) kan leiden. Individualisering is de lekkerste vorm van specialisatie. Onze deskundigen zijn het dan ook binnen de kortste keren een beslissende nuance met elkaar oneens.
Realisme, werkelijkheidszin is de ware voedster van en strengste opvoedster tot beeldend individualisme. Met andere woorden: superieure figuratieve beeldende kunst is behalve herkenbaar... herkenbaar. In het beste geval is de maker dan zomin epigoon als anonymus. Een epigoon is - voor ons - iemand die zijn voorbeeld niet evenaart en dus bederft; meer is hem eigenlijk niet te verwijten.
Sterke persoonlijkheden geven hun visie op wat iedereen al dacht te hebben gezien. Neem Vuillard. Hij kon in zijn schilderijen behangsel wel eens prachtig en geloofwaardig weergeven. Maar als je gevraagd wordt het dessin te reconstrueren dat hij voor zich gehad heeft, weet je soms niet eens een begin te maken.
| |
19
Omdat de beeldende kunstenaar zijn eigen eerste vervalser in de zin van bederver is, kan de problematiek van het vals of echt zich beter concentreren op de kwaliteit van het werkstuk dan op de vraag wie er met zijn vingers aan gezeten heeft. Nog duidelijker gezegd: de beste vervalsingen kunnen beter zijn dan de slechtste originelen van kunstenaars.
De door deskundigen uit Rembrandts oeuvre als niet authentiek afgevoerde werken zullen in handelswaarde dalen. Dat mag voor de bezitters een teleurstelling zijn, een ramp is het niet. De schilderijen veranderen er niet wezenlijk door. Het zou alleen jammer zijn als men die schilderijen nu ineens (op gezag van anderen) veel minder goed ging vinden. En nog erger: als we ze voortaan volledig als niet van Rembrandt zouden willen zien. Een goede niet-authentieke ‘Rembrandt’ kan best met kop en schouders uitsteken boven een authentieke. In ieder geval kon zo'n werkstuk zonder Rembrandt niet ontstaan. Zomin als Rembrandt zonder alleen al Titiaan kon bestaan.
| |
20
Omdat objectieve weergave van het geziene, zoal mogelijk, artistiek oninteressant is, veroordeelt het tekenen naar de waarneming de tekenaar in feite tot de keuze tussen het trompe-l'oeil en het individuele kunstenaarschap. Beeldende vormgevers in spé zijn daarom intuïtief geneigd het model- en portrettekenen als een belangrijke, zoniet de strengste toets voor beeldende potentie te beschouwen. De teleurstellingen die zij bij het tekenen naar de waarneming onder vinden, kunnen hun belangstelling voor bestaande kunst verdiepen. Zij kunnen er door leren van afkijken beter te worden en gaan begrijpen waarom kunst van kunst komt en stijl van stijl. Sedert het kopiëren van superieure werkstukken als voornaamste didactiek in onbruik raakte, is het tekenen naar de waarneming waarschijnlijk de beste manier om te ervaren dat originaliteit niet met de moedermelk ingegeven is en nog altijd neerkomt op het verwerken van invloeden.
Het is een genot onder invloed te zijn.
| |
| |
| |
21
Wie iets wil laten zien, heeft allicht iets gezien. Als mensen die van het Kubisme niet veel begrepen hebben en alleen met passer en lineaal kunnen tekenen, wraak nemen op de Jugendstil, krijg je al gauw Art Déco.
| |
22
De effectvolle collage - door Braque en Picasso wel eens terwille van een verrassende contrastwerking in een kubistisch schilderij geplakt stukje krant of behang - is door toedoen van dadaïsten, kunstpedagogen en andere gemakzuchtigen te snel van een voor het oog waardeerbaar, ondergeschikt Fremdkörper gedegenereerd tot een compositorisch ofwel stilistisch lapmiddel, een fopspeen voor naieven, die in de-collage-die-niet-uit-de-collage-is en al vanuit de trein als zodanig herkenbaar, warempel een toereikend vervangingsmiddel meenden te zien voor historische vermogens samenhang op te leggen aan een veelheid van delen. Cézanne zou er van opgekeken hebben. Hij had het zich lang niet zo eenvoudig voorgesteld.
De term ‘collage’ staat tegenwoordig voor allerlei artistieke probeersels die alvast aan het publiek geoffreerd worden, maar waarop nog niet serieus kritiek mag worden gegeven. Terecht overigens. Collages zijn als ze niet uit de collage zijn - en dus meestal - ‘ongare’ composities die niet te vervolmaken zijn.
| |
23
Sedert de ready-made zijn intrede deed, is de aaseter een vertrouwde verschijning geworden onder de beeldende kunstenaars.
| |
24
Het feit dat verreweg de meeste beeldende kunstwerken geen geluiden maken, zou ons al sceptisch moeten doen staan tegenover de vertaalbare betekenis er van. Want wat goed gelezen kan worden, laat zich in regel ook heel bevredigend voorlezen. Het ‘lezend’ begrijpen van beeldende hoedanigheid, die geen kik geeft en geen vin verroert - een geduldwerk dat iconografen enige, zij het zelden diepzinnige uitspraken oplevert - zou wel eens ver achter kunnen blijven bij wat doofstommen met hun vingertaal kenbaar kunnen maken.
Zou ik nu eigenlijk te lui zijn of te verstandig of allebei, om de kunstgeleerden te benijden die bereid zijn de minst lezenswaardige teksten te lezen en te onthouden om staande voor een zeventiende-eeuwse Hollands schilderij te kunnen prevelen dat alle begin moeilijk of bescheidenheid een deugd is. Dat er in ons land toen zo veel ‘realistische’ schilderijen vol min of meer verborgen scheur kalenderwijsheden gemaakt en gekocht werden, zal wel een gevolg geweest zijn van een te schokkende overgang van Rooms-Katholiek naar Calvinistisch gedrag. De Moederkerk had ter compensatie van de hoorbare aspecten van de Katholieke ritus altijd royaal voor aantrekkelijk kijkvoer gezorgd. Maar daar was in de van hun beelden beroofde, witgesausde kerkgebouwen weinig van over gebleven. Ononderdrukbare behoeften willen nu eenmaal bevredigd worden.
Als het ‘werkelijkheids’ gehalte van beeldende kunst doorslaggevend is, zijn iconografen even onmisbaar als overbodig. Een fraaier evenwicht tussen autonome disciplines als zichtbaar makend vermogen en (taal)denken is niet voor te stellen.
| |
25
Omdat met woorden niets daadwerkelijk voor ogen gesteld wordt, heeft de iconologie niet kunnen verduidelijken waarom de ‘realistische’ Hollandse schilderkunst in de zeventiende eeuw wel eens grote kunst kon zijn.
| |
26
De zogenaamde polyinterpretabiliteit van beeldende kunst verraadt eerder dat de makers niet dan dat ze wel interpreteren. Omdat beeldende kunstenaars niet interpreteren maar verwerkelijken, zullen ze vaak verkeerd begrepen worden door mensen die met alle geweld willen weten wat ze zien. Als wij overgemaakte zienlijkheid mooi of lelijk, gelukt of mislukt achten, verzuchten wij al gauw: je weet niet wat je ziet. Je gelooft maar dat je weet wat je ziet.
| |
27
Wie leest, ziet niet (scherp) en wie kijkt, leest niet (goed). Luisteren en zien vormen gescheiden circuits, die zich perfect laten synchroniseren. Probeer toch maar eens je het gezicht voor te stellen van iemand van wie je alleen de stem vertrouwd is.
| |
| |
| |
28
Je kunt je goed indenken hoe een kubus of een bol er uit behoort te zien, maar niet zeker weten hoe een menselijk gezicht zich aan je voor zal doen. Daarom mogen ken-theoretici er zich over verheugen dat beeldende kunstenaars overtuigende, zij het onderling verschillende portretten kunnen maken van één en het zelfde model. Het portret is het geweten van de beeldende kunst. En het geweten van het portret is het stil leven.
Beeldend vermogen verschaft geen kennis maar schenkt Augenweide.
| |
29
Kunstenaars beproeven het medium waarvan zij zich bedienen graag op zijn onontgonnen mogelijkheden en daarmee op zijn rekbaarheid. Schrijvende surrealisten tasten de symboolwaarden van bestaande woorden aan, zo zij al geen nieuwe woorden creëren. Omdat symbolen berusten op afspraken en afspraken niet helemaal gehouden hoeven te worden, beschikt de surrealistische dichter over geloofwaardige mogelijkheden. Hij is een heel eind te volgen.
In de beeldende kunsten hebben de vormen schijnbaar een nog duidelijker, maar in feite onbetrouwbare ‘symbool’kracht. Want de beeldende vormgever ‘spreekt’ slechts in gelijkenissen, in ‘rijmen’. Hij vervormt zijn aanwijsbare modellen. Als hij nieuwe verschijningen verzint en daarbij verzuimt afspraken te maken, geeft hij onduidelijke tekens. Goede beeldende kunst schijnt wel eens meer dan ze is, maar surrealistische beelden willen altijd meer lijken dat ze zijn. Ze pretenderen heel wat. Daarom zijn geestige surrealistische schilders me liever dan geestelijke en heb ik een zwak voor Magritte. Surrealisten gaan in de literatuur en zeker in de beeldende kunsten al gauw te ver. Juist wie beseft zijn pretenties nooit helemaal waar te kunnen maken, moet onoverschrijdbare grenzen in acht nemen. Zou het Surrealisme, dat volgens Breton geen kunst wil zijn, toch maar artistieke bluf zijn? Of is het een soort humor ter compensatie van een verblekend religieus universum?
Definitie van een realist: iemand die bestaande zichtbaarheid serieus neemt. En van een hyperrealist: iemand die meer voelt voor de natuur van het leven dan voor de kunst. En van een surrealist: iemand die zichzelf te serieus neemt in een postreligieus bestaan.
| |
30
Genrekunst is allicht minder kunst naarmate
zij meer genre is. En omgekeerd. Adriaen Brouwer was meer kunstenaar dan genreschilder. Adriaen van Ostade andersom.
| |
31
In de beeldende kunsten is het individualiseringsproces, waaraan wij in het Westen al zo lang onderworpen zijn, ver genoeg gevorderd om te verraden dat het niet ieder individu gegeven is uit te groeien tot een markante persoonlijkheid. De meerderheid zal zijn heil blijven zoeken in een zo goed mogelijk gemiddelde. Omdat we daarbij natuurlijk rekening moeten houden met een kwalijk gemiddelde, doen we er goed aan ruimte te reserveren voor de als persoonlijkheid vermomde neo-anonymi. Het wemelt er tegenwoordig van in onze cultuur. Ze doen aan vrije expressie. Maar vrije expressie is te vrij om voor anderen expressief te zijn. Vrije expressie ontleent aan de ontuitputtelijke variabiliteit van het bestaande lichtzinnig het recht er handtastelijk nog een schepje op te leggen onder het motto: hoe meer variatie, hoe meer vreugd. Vrije expressie is ontspoorde beeldende potentie.
Het individualiseringsproces heeft in de beeldende kunsten geleid tot wat je als artfiction zou kunnen omschrijven. En art-fiction heeft zo veel of zo weinig van art als science-fiction van science. Of liever: artfiction heeft waarschijnlijk nog minder ge- | |
| |
meen met kunst dan science-fiction met wetenschap.
| |
32
Nu de levende beeldende kunstenaar overwegend selfmade man of vrouw is, doet het er niet veel meer toe of het kunstonderwijs goed of slecht genoemd wordt. Hoofdzaak is dat de nieuwkomers mogen afkijken bij hun voorgangers. Kunst komt immers nog altijd van kunst. Renoir zei: ‘Je besluit niet schilder te worden voor een mooi landschap of een knappe vrouw. Je besluit schilder te worden, staande voor een schilderij’. Vroeger berustte de ‘intellectuele’ verantwoording van beeldende kwaliteit, welbeschouwd, nog het meest op het kopiëren van superieur geachte werkstukken. Tegenwoordig mogen we er ons van afmaken door onze erflaters zogenaamd te citeren. Onze originaliteitshonger is niet altijd bij machte zijn flauwten te verbergen.
En sourdine: krachten, die zwakheden slechts kort goedmaken, zijn voorboden van het verval.
| |
33
Conceptual artists zijn het niet langer eens met de handtastelijke vormgevers die meer vertrouwen willen blijven stellen in aanwijsbare modellen dan in de bedenkbaarheid van beeldende hoedanigheid. Conceptualisten hebben natuurlijk het recht zich te vervelen bij het zien van beeldende kunst die heel wat meer gemaakt dan bedacht is - al was het omdat zij het zelf maken van wat zij bedachten al gauw vervelend of zelfs te moeilijk vinden. Ze mogen er zich echter niet over verbazen dat velen (waaronder ikzelf) het zien van hun resultaten in de regel net zo vervelend vinden als het met gesloten ogen vernemen wat zij bedachten.
Conceptualisten hebben terecht opgemerkt dat in het handtastelijk stilistisch vermogen van beeldende vormgevers tegenwoordig de klad zit. Het getuigt van nuchter inzicht dat zij maar liever afzagen van bezigheden die in hun ogen meer therapeutische dan artistieke waarde hebben. Maar als zij verwachten als (be)denkers de doeners achter en onder zich te kunnen laten, zoals indertijd de kunstschilders de huis- en de wagenschilders, vergeten zij dat de kunstschilders altijd nog zelf maakten wat anderen met en voor hen ‘bedachten’ en dat zij, de makers, daarmee het niveau van hun resultaten voor de waarnemer bepaalden.
‘Conceptuele’ beeldende kunst lijkt een,
overigens vrij onschuldige, intellectuele perversie, uitgelokt door de buitensporige pretenties van het taal- en wiskundig gedisciplineerd denken, de artistieke indifferentie van het technologisch vermogen en - niet het minst - de stilistische impotentie van het beeldend vermogen. Het is het vergulden van een pil zonder geneeskracht. Meer dan tijdelijk met esthetiek verzoende verveling is er niet van te verwachten. Superieure beeldende kunst is nochtans, als ze betrekking heeft op de werkelijkheid, te goed en te slecht voor pure esthetiek.
| |
34
Het onderscheid tussen uit het hoofd schilderen en naar de waarneming is interessanter dan het antwoord op de vraag of de schilder op zijn geheugen vertrouwt of zijn model, al doende, voor zich heeft.
Cézanne schilderde het liefst en soms heel goed uit zijn hoofd met het model voor zich. Daumier kon het doen in vertrouwen op zijn uitstekend eidetisch vermogen.
| |
35
Het verschil tussen picturaal en fotografisch realisme is, zij het vaak klein, waarneembaar. Realistische schilderijen worden althans, ook in fotografische reproductie gezien, zelden of nooit verward met foto's. Hoewel fotografische en zelfs filmische hoe- | |
| |
danigheid al veel eerder met behulp van de camera obscura te zien was, is er pas na circa 1840, als de beelden gefixeerd kunnen worden, sprake van allerlei beïnvloeding van het picturaal realisme door de fotografie. Tot de minder gewaardeerde varianten rekenen velen het zogenaamd fotorealistisch schilderen. Dat leidde tot resultaten die, zeker in fotomechanische reproductie gezien, (haast) niet te onderscheiden zijn van foto's. In de zeventiger jaren van onze eeuw heeft dit fotorealistisch schilderen veel aanhangers gehad. Er zijn echter al in de tweede helft van de vorige eeuw schilderijen gemaakt met behulp van fotografische negatieven en een op linnen aangebrachte lichtgevoelige laag. De makers van die eerste generatie fotorealistische schilderijen meenden wellicht een gat in de markt gevonden te hebben in de jaren tussen de uitvinding van de zwart-wit en de kleurenfotografie. In ieder geval verraden fotorealistische schilderijen dat het schilders altijd nog wat beter lukt foto's te imiteren dan dat het fotografen gegeven is schilderkunstige hoedanigheid aan het licht te brengen.
Hiermee is natuurlijk niets gezegd over het al of niet kunst zijn van foto's. Of de realist genoemde scheppers van zichtbare kwaliteit hun aanwijsbare modellen nu ‘masseren’ met verf en penselen of met behulp van lenzen en lichtgevoelig materiaal, ze zullen altijd pretenderen iets vergankelijks te verduurzamen. Daar zijn ze kunstenaar voor. Het is alleen jammer dat zo veel (waaronder deskundig geachte) beoordelaars het picturaal realisme van voor en na de late bevestiging in de negentiende eeuw van de uitvinding der fotografie, te makkelijk als fotografisch bestempelen. Het verschil tussen schilderkunstig en fotografisch realisme is, hoe gering ook, altijd te belangrijk om niet opgemerkt te worden. Wie verzuimt kleine verschillen naar grote waarde te schatten, is als beoordelaar van beeldende kwaliteit ten zeerste te wantrouwen.
| |
36
Een goede foto bespaart mij een wandeling, zij het geen wandeling alleen. Het model fotografeert altijd nog meer dan de fotograaf en de camera samen. Als het niet fotogeniek is, zegt het dan ook: ‘Ik fotografeer toch zo slecht’.
Filmregisseurs zijn terecht geneigd hun acteurs pas na het maken van proefopnamen te contracteren, liever dan op grond van hun reputatie.
(wordt vervolgd)
|
|