Hollands Maandblad. Jaargang 1990 (506-517)
(1990)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[508]
De kruisiging
| |
[pagina 4]
| |
Aan weerszijden van Jezus wordt een rover gekruisigd. Om drie uur geeft Jezus de geest (Matteüs, Marcus, Lucas), misschien iets later, maar wel geruime tijd voor zonsondergang (Johannes). Hij heeft dan tussen de drie en zes uur aan het kruis gehangen. Ik ben er van overtuigd dat hij toen flauw viel en bewusteloos raakte, zoals een soldaat in een parade kan flauw vallen of iemand die een hele dag niets gegeten of gedronken heeft. Van beneden af is het heel moeilijk in zo'n geval de dood te constateren. Een flauwgevallene ziet zeer bleek (lijkwit) en haalt oppervlakkig, bijna onzichtbaar adem. Als hij rechtop blijft staan kan het wel een half uur of langer duren voor hij uiteindelijk spontaan weer bijkomt. Er is geen aannemelijke reden waarom Jezus zo snel al gestorven zou zijn. Hij was niet ziek, niet oud, niet uitgehongerd. Zijn omstandigheden waren niet slechter dan die van de twee mannen naast hem, of van de duizenden slaven langs de Via Appia. De volgende dag is een belangrijke Sabbath en de opperpriesters staan niet toe dat de gekruisigden na zonsondergang, dus aan het begin van de Sabbath, nog aan de kruisen hangen: zij moeten vòòr die tijd dood zijn. Zij vragen daarom aan Pilatus toestemming om de benen van de gekruisigden te breken. Dat leidt tot een snelle dood omdat het lichaam dan de steun van de benen mist, zodat de ademhaling wordt belemmerd: de gekruisigde stikt. Het is duidelijk dat dit een bekend feit was voor de opperpriesters en Pilatus. Pilatus geeft zijn toestemming. Maar dan worden alleen de benen van de twee rovers gebroken, niet die van Jezus! De soldaten menen dat hij toch al dood is. Maar als zij vervolgens met een speer in zijn zij steken komt er bloed te voorschijn. Bloed en water, maar in elk geval ook bloed. Het is dus geen bewijs dat hij al dood is. Dan verschijnt Jozef van Arimatea op het toneel, een belangrijk man, een raadsheer van het Sanhedrin en ook een volgeling of vriend van Jezus. Hij gaat naar Pilatus en vraagt of hij het lichaam van Jezus van het kruis mag nemen. Volgens Marcus bevreemdt het Pilatus dat Jezus al gestorven is. Pilatus weet immers hoe lang de dood aan het kruis op zich laat wachten, en hij heeft Jezus die ochtend nog gezien: hij had niet verwacht dat die gevangene zo snel zou sterven, ook al is hij misschien in zijn bijzijn gegeseld. In de Evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas komt het verzoek van de opperpriesters aan Pilatus om de benen van de gekruisigden te breken, en het niet breken van de benen van Jezus, niet voor. Ik vind het een waarachtig aandoend detail en kan mij niet voorstellen dat Johannes of iemand anders dit later heeft verzonnen. Het is bovendien zo'n duidelijke vingerwijzing dat ik wel eens denk dat Johannes, in tegenstelling tot de andere drie evangelisten, eigenlijk wel wist wat er precies is gebeurd. Ik denk dat Jozef van Arimatea heeft gezien dat Jezus aan het kruis nog leefde. En misschien heeft hij wel - hij was een rijk man (Matteüs) - de soldaten omgekocht, die dat ook zagen, om zijn benen niet te breken. En heeft hij daarom aan Pilatus gevraagd of hij zelf het lichaam van Jezus van het kruis mocht nemen. Pilatus geeft zijn toestemming en Jozef neemt, misschien met hulp van Nikodemus, een lid van het Sanhedrin, (Johannes), Jezus van het kruis af, wikkelt hem in linnen en legt hem in een nieuw graf, niet ver van Golgota. Hij wentelt een steen voor het graf. Alleen de twee Maria's en enkele andere vrouwen zijn - misschien - bij de graflegging aanwezig. Maar geen Romeinen of opperpriesters of discipelen. De volgende dag pas wordt er, op verzoek van de opperpriesters een wacht bij het graf geplaatst en wordt de steen verzegeld (Matteüs). Maar er staat niet dat de wachten ook werkelijk het lichaam van Jezus in het graf hebben aangetroffen. Ik denk dat Jozef, kort na de graflegging, alleen, of met Nikodemus, naar het graf is teruggegaan en Jezus heeft weggehaald en naar zijn huis heeft gebracht. Hij heeft dat uiteraard in het grootste geheim gedaan, én om de woede van de opperpriesters en andere raadsheren niet op zijn hals te halen, én om Jezus niet opnieuw gevangen en ter dood veroordeeld te laten worden. Hij heeft het zelfs niet aan de discipelen verteld: hij wist waarschijnlijk al hoe weinig betrouwbaar sommigen van hen waren, en hoe ver zij zich van de kruisiging van hun leraar hadden gehouden. Jezus is natuurlijk gewond en uitgeput na de kruisiging, en misschien ook verbijsterd als hij weer bij bewustzijn komt en ontdekt dat hij nog leeft. Het is zeer wel mogelijk dat hij dan zèlf gelooft in zijn opstanding uit de dood. De twee Maria's zijn blijkbaar niet op de hoogte gebracht door Jozef (hoe zou hij er zeker van kunnen zijn dat zij niet meteen rond zouden vertellen dat Jezus nog leefde?). Zij gaan op de eerste dag van de week, anderhalve dag na de graflegging, naar het graf om het lichaam van Jezus te zalven. Zij vinden het graf leeg. De steen die voor het graf | |
[pagina 5]
| |
lag is weggerold. Ik weet niet wie die steen heeft weggerold. Jozef van Arimatea, toen hij Jezus meenam uit het graf naar zijn huis? Maar ik zou denken dat hij de steen weer had teruggerold. De wachten, die alleen door Matteüs worden vermeld? Zij zouden het ontbreken van het lichaam van Jezus aan de opperpriesters hebben gemeld, zoals ook in Matteüs beschreven staat.Ga naar voetnoot* Of de twee Maria's zelf? Zij moesten, als zij het lichaam wilden zalven, in elk geval de steen opzij rollen. Wellicht was hun verbazing zo groot dat zij meenden dat zij engelen zagen. Een ding is zeker: toen de twee Maria's op de dag na de Sabbath bij het graf kwamen was het graf leeg. Zij vonden er slechts de windselen waarin Jozef van Arimatea Jezus na de kruisafname had gewikkeld. Op diezelfde dag verschijnt Jezus weer onder zijn discipelen (ik denk: tegen het advies van Jozef in) en bewijst hun dat hij het werkelijk is: hij toont hun de wonden in zijn handen en in zijn zij (Johannes). Volgens Lucas zien twee discipelen hem die dag in Emmaüs, niet ver van Jeruzalem. Zij kunnen hun ogen niet geloven. Later die dag vertoont hij zich aan de andere discipelen. Zij zijn even ongelovig, verbijsterd. ‘Betast mij’, zegt Jezus, ‘en ziet dat een geest geen vlees en beenderen heeft zoals ge ziet dat ik het heb’. Hij is het echt. Hij toont hun zijn handen en voeten. Zelfs dan kunnen zij hem nauwelijks geloven. Want wie heeft er ooit gehoord dat een door de Romeinen gekruisigde het er levend heeft afgebracht? Er moet dus sprake zijn van een geestesverschijning (maar dat probeert Jezus hen uit hun hoofd te praten) of een daad van God, | |
[pagina 6]
| |
die in hun geschiedenis wel vaker op wonderbaarlijke wijze heeft ingegrepen. Een week later is er nog één discipel, Tomas, die niet gelooft dat Jezus werkelijk nog leeft. Jezus laat hem de wonden in zijn handen en zijn zij, die dan al redelijk genezen zijn, zelf voelen. Wat er na de terugkeer van Jezus bij zijn discipelen verder is gebeurd is onduidelijk. Volgens Matteüs gaan alle discipelen naar Galilea en ontmoeten Jezus daar. Volgens Marcus verschijnt Jezus in Galilea aan zijn discipelen, spreekt hen toe en gaat dan naar de hemel. Misschien is hij toen echt gestorven - wat heel goed mogelijk is na de zware verwondingen van de kruisiging - of weggetrokken. Volgens Lucas verschijnt Jezus in Jeruzalem aan de discipelen, spreekt hen toe en geleidt hen naar Betanië, aan paar kilometer van Jeruzalem. Daar neemt hij afscheid van hen. De discipelen keren naar Jeruzalem terug. Misschien heeft hij hun toen gevraagd hem verder met rust te laten - de kruisiging zal hem immers zeer hebben aangegrepen - en is hij alleen teruggegaan naar Galilea. Wellicht heeft hij daar nog lang geleefd en zich nooit meer bezig gehouden met zijn leer. Soms denk ik dat het hem net zo is gegaan als Arthur Rimbaud, die na zijn eenentwintigste jaar geen poëzie meer schreef en ook nooit meer iets met zijn poëzie te maken wilde hebben. Alsof een ander, een onbekende, zijn gedichten had geschreven. Misschien is hij timmerman geworden, met littekens in zijn handen en voeten, met gruwelijke herinneringen aan zijn kruisiging en met onbegrip en verwondering over alles wat hij ooit verkondigd had. Volgens Johannes verschijnt Jezus in Galilea weer tussen de discipelen. Wat er verder gebeurt vermeldt Johannes niet. Volgens de Handelingen, waarschijnlijk door Lucas geschreven, blijft Jezus nog veertig dagen bij de discipelen, in Jeruzalem. Daarna is hij ten hemel gevaren. Vertrokken, met de nadrukkelijke opdracht hem niet langer te volgen? Of gestorven? Of in de war geraakt? Zo lees ik de ware geschiedenis van de kruisiging van Jezus van Nazareth. Als Jezus aan het kruis gestorven was, dan was het Christelijk geloof nooit ontstaan: daar ben ik van overtuigd. De discipelen hadden hem al verraden, verloochend en min of meer in de steek gelaten. Zij zouden zijn terug gegaan naar Galilea en niemand had nog veel langer over de leer van Jezus gepraat. Er waren vele predikers en evangelisten in de provincies van het Romeinse rijk. Als de discipelen en anderen hadden geweten dat Jezus niet aan het kruis was gestorven, maar slechts bewusteloos was geraakt, dan was het Christelijk geloof ook nooit ontstaan. Want dan had men niet van een opstanding uit de dood, maar van een gelukkig toeval of een geslaagde reddingspoging moeten spreken. Dan was het bijna reeds gedoofde vuur van de discipelen niet opnieuw aangewakkerd. Maar door het ingrijpen van één man én door zijn zwijgen is het Christelijk geloof wel ontstaan. Niet op Petrus rust de kerk, maar op Jozef van Arimatea die op een middag in het voorjaar in Jeruzalem, ten tijde van keizer Tiberius, door snel handelen, slimheid, mededogen en misschien ook door wat geld, Jezus van Nazareth van een zekere dood heeft gered. Als ik in grote neonletters ergens zie staan ‘Jezus leeft’, dan denk ik: doe toch uit dat licht, geloof het maar verkondig het toch niet! Straks komen de Romeinen er toch nog achter en kruisigen zij hem opnieuw, en niemand die hem dan nog zal kunnen redden. |
|