Nadja
Karina Ploos van Amstel
Uit Moskou kreeg ik bericht dan Nadja - die ik ruim achttien jaar geleden voor 't laatst gezien had - naar Holland kwam.
Twintig december sta ik op het Centraal Station in Amsterdam. Het is een koude, sombere dag. Motregen en wind. Ik verheug me over haar komst, waarin ik niet echt geloof.
De Informatie heeft me al meegedeeld dat de trein die om tien uur binnen had moeten zijn met anderhalf uur vertraging in Utrecht aankomt.
Meer dan een uur loop ik van de perrons vier en vijf naar de perrons zeven en acht, waar treinen uit Utrecht binnenrollen.
Om ongeveer één uur informeer ik opnieuw. De Noord-West expres is inderdaad anderhalf uur geleden aangekomen.
Er moet iets misgegaan zijn. Misschien heeft ze met overstappen een fout gemaakt?
‘Ga je ook naar Haarlem?’ Een meisje van een jaar of tien zet haar tas naast mij neer.
‘Ik wacht op iemand. Daarna ga ik naar Haarlem.’
‘Ik ga met je mee’, zegt ze.
Ik schud mijn hoofd. ‘Dat kan niet. Het zal nog wel even duren voordat ik weg kan.’
‘Ik heb vakantie. Ik kan best wachten.’
‘Ik moet nu weer naar een ander perron’, zeg ik.
‘Ik wacht op een trein uit Utrecht.’
Het meisje pakt haar tas weer op en loopt met mij de trap af.
‘Word je niet afgehaald? Wacht er niemand op je in Haarlem?’
‘Nee, ik ga naar mijn vader. Dat doe ik altijd alleen.’
Ze blijft bij me. Als de trein binnen is en we gewacht hebben tot de laatste passagier is uitgestapt, haasten we ons terug naar het vorige perron.
Na enige malen zo heen en weer klimmen of rollen zeg ik: ‘Ik geef het op. Ik wacht op iemand uit Moskou. Russen zijn altijd te laat. Of ze komen helemaal niet.’
‘Waarom?’, vraag het kind.
‘Omdat ze zo'n massa papieren in orde moeten laten maken voordat ze weg kunnen. Er is altijd wel een formulier bij dat moeilijkheden oplevert.’
‘Maar nu is toch alles veranderd in Rusland?’
‘Dat zie je’, zeg ik verbitterd door het wachten.
‘Ik hoopte dat ze nu wel op tijd zou zijn. Het was stom om dat te denken. Daar is de trein naar Haarlem. Ga je mee?’
Ze maakt een nestje naast me. Aan de ene kant een jack en aan de andere kant de tas. Het is een leuk kind. Ze vertelt me dat ze op de Vrije School is. De verwarmde trein en haar gebabbel helpen me het urenlange wachten in de kou te vergeten.
Ik zeg: ‘Ik heb wel eens een uitvoering van “Die Forelle” van Schubert gezien. Door een groep leerlingen van een Vrije School die uit Zwitserland kwam. Het is al lang geleden, maar als iets echt mooi is, vergeet je het niet. De muziek, de kleuren, het ballet - alles was prachtig.’
‘Euritmie - daar hou ik nou juist niet van.’
‘Waar hou je wel van?’
‘Van tekenen en blokfluit.’
‘Dat lijkt me ook leuk. Je kan niet van alles houden. Ga je elke week naar Haarlem?’
‘Nee, ik heb nu toch vakantie. Ik mag met mijn vader mee naar Rotterdam. Hij woont op een boot.’
‘En je moeder?’
(Dat is een stommiteit. Ik heb direct spijt van mijn vraag.)
Ik kijk opzij. Ze staart strak voor zich uit. Haar mond een smalle streep. Na een korte pauze zegt ze: ‘Mijn moeder houdt niet van op een boot wonen.’
Ik lees op haar gezicht: hiermee is het onderwerp vader-moeder afgesloten - daar heb je niks mee te maken. Je begrijpt er toch niets van. Anders had je dit niet gevraagd.
‘Ken je veel Russen?’
‘Nee, eigenlijk niet meer dan twee.’
‘Waarom zeg je dan dat alle Russen altijd te laat komen?’
‘Omdat ik dat ook van anderen gehoord heb. En als je uit je humeur bent van het wachten, overdrijf je wel eens.’