| |
| |
| |
De dilemma's van het post-communisme
J. Pen
1
Er zal in de komende jaren heel wat afgepraat gaan worden worden met onze bevrijde tijdgenoten uit het oosten. Van toeristen tot regeringen, met alles daar tussen in, zal er over politiek worden gesproken. Dat kan nog de nodige misverstanden opleveren. Vooral als het over economische onderwerpen gaat dreigt enige spraakverwarring. We hebben weinig ervaring met zulke conversaties. In het oude oostblok bestaan weinig economen van het westerse type. Toch wisten sommigen van ons heel effectieve gesprekspartners te vinden. Zo is Klaassen uit Rotterdam goed thuis in Polen en hij heeft daar veel academische contacten; zijn specialisme (transport, stedebouw, regionale economie) staat nogal los van de ideologie, dus dat helpt. Ik ben altijd erg voor zulke contacten geweest, zolang ik zelf niet hoef (dit geldt voor veel dingen). Ik heb er geen slag van en ontmoet ook te veel harde communisten. Een uitzondering op de regel liep slecht af om een subtielere reden. De uitzondering was van het vrouwelijk geslacht, wat mij een stuk toleranter maakt, en ze sprak een verstaanbaar mengsel van Frans en Engels. Ze kwam uit Polen. We ontmoetten elkaar in 1975 op een conferentie in Nice, van het Internationaal Instituut voor Openbare Financiën. Dat is een instelling die sinds de oorlog bijeenkomsten organiseert waar ook de oostbloklanden afgevaardigden heen sturen. Ze leende een handdoek van me, want de organisatoren hadden hun gasten ondergebracht in een studentenflat, comfortabel maar zonder het gebruikelijke textiel in de collectieve wasruimten. Later hebben we nog een paar handdoeken gekocht in een supermarkt die juist een spitsuur beleefde - vlugge Fransozen duwden zwaar beladen karretjes voor zich uit, waarbij vooral veel vlees werd meegenomen. Mijn Poolse collega sloeg het gebeuren met enige verbazing gade en vroeg aan mij wat voor soort mensen dit nu waren, klassegewijs. Ik heb toen gezegd dat dit de bedienden waren van de kapitalisten, bezig met het
doen van inkopen voor hun meesters, en dat de uitgebuite massa zelf het vlees koopt in kleine charcuterieën waar afval en afgekeurde worst over de toonbank gaan. Zulke grappen moet men liever niet maken, want elk land heeft zijn eigen zin voor gein en ongein - mijn bijdrage viel niet goed. Naderhand heeft ze feilloos bewezen dat het kapitalisme bezig was ten onder te gaan, niet zozeer vanwege Marx en Engels, maar vanwege Keynes. De besparingen vinden geen uitweg naar de investeringen, de werkloosheid slaat toe en de regeringen kunnen geen werkgelegenheidspolitiek voeren omdat de heersende klasse zich daar tegen zal verzetten. Dit sluitende betoog werd voorgedragen ten overstaan van een klein clubje geamuseerde toehoorders - Hans van der Kar? Robert Haveman? Bernard van Praag? - en was duidelijk bedoeld om mij op mijn plaats te zetten. Ik kwam er niet achter of haar verhaal ironisch bedoeld was of niet en had weinig weerwerk. Later bleek dat zij in Polen college gaf in de burgerlijke economie, op basis van een boekje Wspqlczesna Ekonomia, waar ze dan Marxistische kritiek bij leverde; het was geschreven door Jana Pena, want de Polen zetten af en toe letters achter iemands naam. Ze had een exemplaar meegebracht en vroeg mij er iets in te schrijven. Ik ben vergeten wat dat precies voor opdracht is geworden maar het kwam er op neer dat ik mijn verontschuldigingen aanbood voor hautain gedrag. Ik moet aan dit kleine voorval denken als ik me afvraag hoe de conversaties met de mensen in het oostblok zullen lopen. Het gevaar dreigt dat wij ze niet serieus gaan nemen op het moment dat hun oude ideologie de kop opsteekt. Bijvoorbeeld als ze meedelen dat ze de verworvenheden van het socialisme liever niet prijs willen geven. Ik denk dat de meesten van ons die verworvenheden niet zien zitten; wij vinden de oostbloklanden niet alleen onvrij, maar ook arm en slecht toegerust met sociale voorzieningen, dus over de ‘verworvenheden’ valt slechts
met ironie te discussiëren. Jawel, maar dat is een hautain standpunt.
| |
| |
Hoe zit het eigenlijk met de continuïteit die we die landen moeten toewensen? Hebben ze iets opgebouwd dat ze kunnen houden of moeten we hopen dat ze het hele west-europese systeem zullen overnemen? Hebben wij iets dat zij beter niet kunnen krijgen? De verkeerscongestie natuurlijk, en de drugs, maar mankeert er ook iets aan onze ‘economische orde’? Het antwoord op zulke vragen beïnvloedt in sterke mate de gesprekken die er zullen komen.
| |
2
Vast staat, dat de meeste oostbloklanden het particuliere initiatief in ere willen herstellen, in de eerste plaats op het gebied van de politiek. Op het politieke terrein zijn de eerste stappen makkelijk: schaf de monopoliepositie van de communisten af, stuur de politieke politie de laan uit, laat iedereen zeggen en schrijven wat hij of zij wil, politieke partijen mogen naar hartelust worden opgericht, kranten mogen worden uitgegeven door wie dat wil, radio en tv gaan open voor de oppositie. De volgende politieke stappen zijn moeilijker, want het zal blijken dat er veel stemmen door elkaar gaan klinken en dat onoverzichtelijke organisaties opduiken. Daar zit een boel lelijks tussen - oude nazi's en oude communisten, maar het hoort bij de democratie dat ze zich mogen uiten. Er komt niet één oppositie maar iets menigvuldigs. Het politieke debat zal in de meeste landen behoorlijk chaotisch gaan worden. Dat geeft niet, maar het gevolg kan zijn dat de politieke macht versnipperd raakt en dat het dagelijks bestuur daarvan schade ondervindt. Een verworvenheid van het communisme is dat de bureaucratie, hoewel traag en onbillijk, herkenbaar is. Bestuurlijke chaos is niet prettig voor de mensen. Hoe ze dat moeten voorkomen zou ik niet weten en het is mijn vak ook niet.
Wat de economische bevrijding betreft liggen de mogelijke scenario's nog een stuk ingewikkelder, maar hier hebben we althans goed omschreven blauwdrukken waar de oostbloklanden naar toe kunnen werken. Die blauwdrukken zijn ontworpen door mensen die goed bekend waren met de werking van een markteconomie, terwijl ze toch Marxistische idealen koesterden. Ik denk vooral aan de Pool Oskar Lange, die al in 1938 een boek schreef On the Economic Theory of Socialism (samen met F.M. Taylor). Het is voor alles een pleidooi voor socialistische evenwichtsprijzen, die de schaarste weerspiegelen, de juiste prikkels geven voor de produktie, en er voor zorgen dat de consumenten de spullen kunnen kopen die ze graag willen hebben. Lange wil dus precies wat nu ook vanuit het westen wordt geadviseerd: een markteconomie in plaats van een bevelseconomie. Typerend is overigens dat hij in 1945 vanuit Amerika, waar hij werkte, naar Warschau is teruggekeerd, daar directeur van het planbureau is geworden en zelfs vice-president van Polen, maar dat hij al spoedig in ongenade is gevallen en ook verder geheel verdwenen - één van de teleurstellingen in mijn conversaties met mijn Poolse collega was dat ze, in 1975, de naam van Lange niet kende. Uitgewist dus, maar het heeft zin nog eens aan hem te denken.
Want wat in het socialistische systeem van Lange blijft bestaan is de publieke eigendom van het kapitaal. De fabrieken zijn niet van de kapitalisten, en toch werkt de wet van vraag en aanbod. De zetbazen van de centrale plancommissie, die de bedrijven besturen, krijgen als opdracht mee dat er zoveel moet worden geproduceerd als de markt vraagt, onder de conditie dat de prijzen gelijk zijn aan de marginale kosten. Ze krijgen zoveel grondstoffen als ze kunnen betalen (dat is nu niet zo). Deze regel, gelijkheid van prijzen en marginale kosten, zal beoefenaren van de westerse welvaartseconomie vertrouwd in de oren klinken - het is exact deze regel die zorgt voor maximale efficiency en optimale allocatie, en het mooie is dat de westelijke winstmaximerende ondernemers, onder volkomen concurrentie, op de gelijkheid aansturen. Ze doen dat spontaan. Wat Lange dus wil is de socialistische voordelen van collectief kapitaalbezit combineren met de voordelen van de markt. Lange toont aan dat zo'n evenwicht mogelijk is, zelfs al zijn de managers in de planeconomie geen vertegenwoordigers van het kapitaal maar van de overheid. De managers zijn ook tamelijk vrij in het ontwerpen van nieuwe technieken, het aantrekken van arbeid, het zoeken naar nieuwe markten. Ze moeten goed kunnen boekhouden, want ze kunnen de inspecteurs van de centrale plancommissie op hun dak krijgen die komen kijken of de regel, dat prijzen en marginale kosten gelijk zijn, wel secuur is toegepast. Een moeilijkheid in het systeem van Lange is dat de ondernemingen kapitaal nodig hebben voor de uitbreiding van hun machinepark - daarvoor komen ze terecht bij een centrale bank, die uiteindelijk toch een dikke centralistische vinger in de pap heeft. Maar ook daar kan de markt worden nagebootst.
De gedachtengang van Oskar Lange is, in verschillende varianten, overgenomen door diverse auteurs, waaronder de Keynesiaan
| |
| |
Abba Lerner. In het oostblok werd er weinig meer over deze blauwdrukken vernomen - het officiële leerboek Politische Ökonomie (uitgave 1960) van de Sovjet Akademie van Wetenschappen vermeldt er niets over. In het westen daarentegen kwam het probleem automatisch terecht in de omvangrijke en zeer technische literatuur over de prijzen van overheidsdiensten, electriciteitsbedrijven, spoortarieven en dergelijke. In Nederland is C.J. Oort, bekend belastinghervormer, er nog op gepromoveerd; de vraag was bij hem welke prijs de beste is ingeval de kosten, bij stijgende produktie, dalen. Over de juiste prijsstelling kan verschillend worden gedacht al was het maar omdat verschillend kan worden gedacht over de meest gewenste winst die zo'n overheidsbedrijf moet maken. Maar bij ons is duidelijk gebleken: publieke eigendom en marktconforme prijzen gaan desgewenst goed samen. Dat zouden we onze gesprekspartners kunnen vertellen.
| |
3
De huidige prijsvorming in de oostbloklanden is zonderling, en mag geen socialistische verworvenheid worden genoemd. Prijzen worden gedicteerd door centrale organen en kloppen niet met de kosten. Vaak leiden ze tot enorme verliezen terwijl aan de vraag niet kan worden voldaan. Net als het monopolie van de communistische partij zou men dit starre systeem best los kunnen laten, en de regel van Lange toepassen. Maar dat heeft wel een consequentie. De huidige prijzen van levensmiddelen zullen stijgen. Het lijkt alsof daaruit voortvloeit dat het reële inkomen van de mensen daalt, maar dat is een misverstand. Het reële inkomen wordt bepaald door de produktie-omvang van een land, en zolang de produktie doorgaat blijft de koopkracht van de mensen dezelfde. Vrije prijzen hoeven de produktie niet te storen, maar dat geldt alleen zolang de centrale overheid bereid is, de verliesgevende produktie in stand te houden. Dat gebeurt nu op grote schaal door subsidies en het is, als men het zo wil noemen, een verworvenheid. Want die subsidies geven rust - een vorm van rust die weliswaar slecht is voor de economische groei, maar men kan er op rekenen dat de fabriek blijft draaien. Onder een stelsel van vrije prijzen bestaat die garantie niet, en dan blijkt opeens dat bedrijven failliet kunnen gaan. Het dilemma lijkt een beetje op wat zich bij ons voordoet met de ziekenhuizen: die worden gefinancierd via subsidies en vastgestelde verpleegprijzen, en verliezen leiden niet tot brute bedrijfssluitingen. Laten we deze bedrijven volledig aan de markt over dan kan het gebeuren dat er ziekenhuizen gesloten worden, wat voor de patiënten niet prettig is. Ik denk dus dat de regeringen van de voormalige communistische landen er goed aan doen, de subsidies aan verliesgevende bedrijven met grote voorzichtigheid af te bouwen. Anders daalt de produktie en dus het reële inkomen. De berichten uit Polen zijn op dit punt verontrustend - we horen geruchten over opzettelijk
reducties van het reële inkomen, opzettelijke werkloosheid - ik zou zeggen: niet doen!
Intussen kan men rustig nieuwe bedrijven laten ontstaan. Net als de opkomst van nieuwe politieke groeperingen kan de vrije vestiging van ondernemingen leiden tot een zekere turbulentie, maar dat is een kleine prijs die men moet betalen - het vermijden van turbulentie in de markt is geen groot goed dat behouden dient te worden. De nieuwe economische verworvenheid, die bestaat in de vrijheid van vestiging zal voorlopig wel een zaak zijn van kleine bedrijfjes. In al die landen zijn daarvoor aanzetten aanwezig - in de Sovjet Unie en in de DDR minder dan in Hongarije en Polen, maar overal zijn wel cooperaties of winkeltjes of ambachtslieden, al dan niet in het grijze circuit, aanwezig. Maar 't is piepklein. In Tsjecho-Slowakije werkt 98% van de mensen in de bedrijven met 500 of meer werknemers; in Polen 85% (in Nederland ruim 40%). Het zal niet meevallen om uit randverschijnselen een nieuwe bedrijfscultuur op te bouwen, en de tegenwerking van de regeringsorganen zal enorm zijn, maar toch ligt hier de kans voor de nieuwe economische activiteiten. Wat is er tegen? Nu, in elk geval dat één verworvenheid van het communisme zal moeten worden opgegeven en dat is de afwezigheid van in vrijheid ontstane inkomens, die best eens hoog kunnen uitvallen. Sterker, als er iets te voorspellen valt dan is het dat de nieuwe politiek in de voormalige oostbloklanden zal leiden tot de aanwezigheid van een aantal nieuwe rijken.
| |
4
Een gelijkmatige inkomensverdeling is, volgens velen, een sociale verworvenheid, maar hebben de communistische landen, onder het oude bestel, echt zo'n gelijkmatige verdeling? Het wordt wel eens betwijfeld. Eén van de meest grondige, zij het nogal oude, studies over het onderwerp is van Peter Wiles (Distribution of Income: East and West, 1974). Hij concludeert: the USSR is less equal than the UK. Wiles heeft niet de
| |
| |
geheime luxe van de communistische bazen in aanmerking genomen, want die was toen inderdaad nog geheim. Hij werkt met zeer veel gegevens over gewone mensen. Dat hij zo'n enorme ongelijkheid vindt komt doordat de Sovjet Unie schrijnende regionale verschillen heeft - massa's mensen leven in bittere armoede, speciaal in afgelegen streken, en dat beïnvloedt de maatstaven die Wiles gebruikt. Die maatstaven zijn gevoelig voor massaverschijnselen en ongevoelig voor grote verschillen aan de kleine top. Daar zit de kneep: de potentaten van het communisme werden geacht bescheiden vergoedingen te ontvangen, althans in geld. Dat ze ook over auto's en buitenhuizen beschikten, en over aparte winkels en medische voorzieningen, dt was allemaal allang bekend, maar de daaruit voortvloeiende consumptie blijkt toch een fractie van de inkomens van miljardairs in het westen. Die communistische fractie heeft weinig effect op de ongelijkheidsmaatstaven die Wiles gebruikt. Dat beeld verandert volgens mij niet wezenlijk nu men ontdekt heeft dat Honecker en consorten hele villa's tot hun beschikking hadden en jachtterreinen, en emmers kaviaar. Die ontdekkingen wijzen weliswaar op verrijking die lelijk in strijd is met wat de ideologen zelf belijden, maar hun burgermansvilla's steken mager af bij de somptueuze consumptie van een Onassis of een Getty. (Het kan zijn dat Ceauscescu een uitzondering is op de bescheidenheid van de communistische verrijking). Wie een egalitaire inkomensverdeling beschouwt als een belangrijk criterium om de maatschappij mee te beoordelen, moet vaststellen dat de communistische landen ernstig tekort schieten vanwege de bittere armoede die ze de arme mensen aandoen, maar niet omdat ze excessief hoge inkomens toelaten. Zo iemand als Bob Cosby, die hebben ze daar niet.
Dat laatste gaat nu dus veranderen. Economische liberalisering betekent dat er meer prestatielonen worden betaald, dat schaarse beroepen hogere salarissen ontvangen, maar vooral ook dat er winsten zullen opduiken. De turbulentie van de markt, het losbreken van de onderdrukte inflatie, de verschuivingen in de produktie, de nieuwe vormen van internationale handel en bovenal de transacties via losgemaakte wisselkoersen - dat gaat miljonairs kweken. Sommigen worden rijk door diensten te bewijzen aan de consumenten, anderen door speculatie en diefstal. Dat alles valt niet te voorkomen, en hooguit kunnen de regeringen proberen om de nieuwe rijken te pakken met behulp van de belastinginspecteur. Maar het fiscale wapen, dat bij ons al tamelijk machteloos is om kapitaalwinsten naar de schatkist over te hevelen, zal in de voormalig communistische landen niet goed werken. Ik ken hun belastingstelsels niet, maar ben er zeker van dat ze niet zijn ingericht op het belasten van hoge inkomens. Vooral winsten kunnen fiscaal alleen maar worden getraceerd als de bedrijven beschikken over boekhoudingen - en dat doen die bedrijven niet. De accountancy is ginder een ontbrekende subcultuur. De platte inkomensverdeling, voor zover die al bestond, zal dus verdwijnen. Wie de uitschieters niet accepteert, kan niet liberaliseren. Ik denk dat wij die eenvoudige waarheid onder het oog van onze oostelijke gesprekspartners moeten brengen. En ook kunnen we ze uitleggen dat zelfs bij ons de zeer rijken slechts een klein deel van het nationale inkomen vangen. De armen lijden materieel niet onder de rijken. Dat gegeven hoeft natuurlijk geen indruk te maken op echte egalitaristen.
| |
| |
| |
5
Belangrijker dan de inkomensverdeling lijkt mij echter de vermogensverdeling. Op dit punt is het verschil tussen west en oost natuurlijk zeer principieel. Zij hebben geen grote particuliere vermogens, bij ons zijn die op massieve schaal aanwezig, in de handen van zeer weinigen. Volgens Marx zit het verschil tussen beide systemen in de eigendom der produktiemiddelen. Wat hun politieke omwenteling op het stuk van de vermogensverhoudingen teweeg zal brengen valt absoluut niet te voorspellen. Wel kunnen er enkele scenario's worden beschreven.
Onder het eerste scenario blijft de typische verworvenheid van vrijwel volledige publieke eigendom in beginsel bestaan. In feite wordt er aan geknabbeld. De grote bedrijven van het post-communisme zijn bij voortduring staatsbedrijven, maar de mensen met de hoge inkomens kunnen zelf bedrijven oprichten en financieren - dat begint als iets kleins, maar het vermogensbezit kan vrij snel accumuleren. Het blijft binnen een kleine club, maar er zitten puissant rijke lui tussen. Willen de regeringen dit tegengaan dan moet de één of andere fiscale blokkade worden opgeworpen - en dan ontmoet de fiscus dezelfde administratieve moeilijkheden als bij een inkomstenbelasting. De miljonairs zijn te glad. Natuurlijk kan de vererving worden belast, en waarschijnlijk bieden straffe successierechten nog de beste kansen om het vermogensbezit af te dempen. Dat wordt dan wel een belasting op onverwacht overlijden, want de mensen zullen bij een klimmende leeftijd steeds inventiever worden om hun vermogen aan hun kinderen of aan anderen over te dragen. Om zo'n systeem ook maar bij benadering sluitend te maken moeten de particuliere grondeigendom en het particuliere woningbezit worden beperkt - dit vergt een lastig te fabriceren en nog lastiger te handhaven complex van juridische regels. Die regels zijn bovendien strijdig met wat veel van die bevrijde boeren en burgers zelf willen. Toch zal men hier stevig de kurk op de champagnefles moeten houden, want anders wordt het onroerend goed in de oostelijke landen een eigenaardige bron van moeilijkheden. Als het vervreemd mag worden schuift het door de vermogensmarkt heen en belandt, wie weet, in buitenlandse handen. De DDR wordt bij een liberalisatie van deze markten helemaal West-Duits bezit, terwijl tegelijk een aantal burgers van de DDR over veel geld gaat beschikken. Die uitverkoop lost het deviezenprobleem op, maar tast wel een verworvenheid aan, namelijk dat kapitalisten geen macht mogen hebben. De buitenlanders zullen
macht gaan uitoefenen.
Het andere scenario is dat men de vermogensaccumulatie aanvaardt. De bevrijde regeringen zeggen: wij hebben veel te lang gezucht onder de dogmatiek van Marx en Lenin (in Polen: van Marksa en Lenina); wij hebben veel te lang gehoord dat eigendom slecht is zonder dat we begrepen waarom. Wat is er tegen dat mensen een deel van hun inkomen sparen en hun spaargeld uitlenen aan een ander, die er een bedrijf mee opzet? En die ons laat delen in de winst? Wat is er eigenlijk natuurlijker dan dat? Lijkt het verbod op vermogensbezit niet verdacht veel op het christelijke verbod op de sexualiteit? Wordt het geen tijd voor een werkelijke bevrijding?
Langs deze weg haalt men het echte kapitalisme binnen. Met spaarbanken, kredietbanken, aandelen, effectenbeurzen, institutionele beleggers, buitenlandse kapitaalverkeer, fusies, overnames. De oostbloklanden worden een onderdeel van het internationale financiële systeem, met de Japanners op de achtergrond. Wil men sommige van deze financiële arrangementen niet en andere wel, dan moeten er dammen worden opgeworpen in een stroom, die zich heel moeilijk van hogerhand laat kanaliseren. In sommige landen zal de financiële bevrijding waarschijnlijk niet plaatsvinden - de Sovjet Unie? In andere landen - Polen? - zal men een eind de kapitalistische kant op gaan. Stel dat westerse economen in gesprek raken met nieuwsgierige waarnemers uit het oosten, en stel dat zij ons vragen: wat is er eigenlijk tegen een financiële bevrijding? Welke verworvenheid gaat er eigenlijk verloren als de kameraden van weleer kapitalisten proberen te worden? Wat is er tegen aandelenbezit?
| |
| |
| |
6
Het simpele antwoord op deze bange vraag luidt als volgt: als jullie de kapitalistische beschikkingsmacht in je land toelaten kan het gebeuren dat een arbeider opeens te horen krijgt dat er geen werk meer voor hem is. Want werk is een uitvloeisel van de markt voor goederen en diensten, en als die geliberaliseerd wordt zal de produktie in sommige bedrijven inkrimpen en in andere bedrijven groeien. Als het winstmotief doorslaggevend wordt en de belangen van de beslissingen gaan domineren zal een inkrimpende produktie leiden tot ontslagen. Dat kan wel eens onaangename vormen aannemen. Ik zou tot economen uit die landen zeggen: jullie hebben tot nu weinig ervaring met werkloosheid, maar dat zal onder het nieuwe stelsel veranderen. Dat zit hem niet alleen in de overheersing door de kapitalisten, want een prijsvorming in de geest van Oskar Lange, waarbij de produktiemiddelen vast in de handen van de staat blijven, zal ook tot verschuivingen leiden die arbeiders overbodig maken. Maar onder het systeem van staatseigendom kan ontslag tijdelijk worden voorkomen door subsidiëring van verliesgevende bedrijven - in feite is dat de reden waarom het oosten officieel geen werkloosheid kent. Het is een aanbodseconomie, waar alles verkocht wordt wat de bedrijven kunnen maken, de prijzen zijn kunstmatig laag, er hangt een zware wolk van inflatoire koopkracht boven de markt en dan krijg je een soort van volledige werkgelegenheid. Niemand wordt ontslagen, al doen veel arbeiders onproduktief werk. Dat is een armoedige toestand, maar rustig is het wel. Vast werk is één van de verworvenheden van het communisme die men zal moeten opofferen. Zelfs al zouden de bedrijven staatseigendom blijven zullen er banen teloor gaan - maar naarmate de particuliere aandeelhouders het voor het zeggen krijgen, en naarmate de overheid minder bereid is verliezen bij te passen, zal het gevaar van werkloosheid toenemen.
Want dat is de waarschuwing die westerse economen behoren te richten aan hun oostelijke collega's: volledige werkgelegenheid en vrije markten zijn twee dingen die met elkaar op gespannen voet staan. Marxisten hebben dat altijd al gezegd, maar op verkeerde gronden. Het gevaar bestaat dat in de post-communistische samenleving het Marxistische dogma van het industriële reserveleger overboord wordt gezet zonder dat er een juiste, want Keynesiaanse, diagnose voor in de plaats komt. Marxisten zeggen dat kapitalisten belang hebben bij massawerkloosheid; dat is ongeloofwaardig, want werklozen zijn armoedige klanten en kapitalisten hebben belang bij een hoog peil van de koopkrachtige vraag. Keynesianen beweren dat kapitalisten en arbeiders gezamenlijk verzeild raken in een wantoestand, waar ze geen van allen belang bij hebben, en die wantoestand heet onderbesteding, depressie, conjuncturele inzinking, tekortschietende vraag, of welke woorden men ook maar gebruiken wil. Het systeem van de markten is niet stabiel en de post-communistische burgers zullen dat merken als er werkloosheid opduikt.
Als wij een eerlijk gesprek voeren met onze collega's uit de voormalige oostbloklanden zullen we op dat gevaar moeten wijzen. De komende overgangsjaren zullen inflatie opleveren, dat weten ze daar heel goed, en hier en daar werkloosheid - maar ik vraag me af of ze wel begrijpen dat uit de chaotische toestanden makkelijk een depressie kan voortkomen. Als zij dat willen kunnen we ze uitleggen hoe zo'n depressie ontstaat. Als zij daar om vragen kunnen we ook adviezen geven over wat er tegen massawerkloosheid te doen valt. Elementaire lessen in Keynesiaanse economie horen daar zeker bij, met een waarschuwing dat een Keynesiaanse bestedingspolitiek geen wondermiddel is; zelfs in combinatie met de monetaire politiek en de wisselkoerspolitiek slagen de westerse lan- | |
| |
den er niet in, de door iedereen ongewenste werkloosheidscijfers terug te dringen tot een beschaafd peil. Daarom moet het Keynesiaanse advies op de voet worden gevolgd door een ander: zorg ervoor dat werklozen een inkomen krijgen. Daaraan schort het in de oostbloklanden in hoge mate. Ze hebben officieel geen werklozen en dus ook geen werklozenuitkeringen; wie niet werkt is verdacht en moet eigenlijk naar een kamp. Zulke ideeën behoren tot de zeer negatieve verworvenheden van het communisme. Als wij iets te adviseren hebben in Polen, de DDR, Hongarije, Tsjecho-Slovakije, Roemenië en andere bevrijde landen dan is het dit: zorg voor de opbouw van een systeem van sociale vangnetten, voor en alleer jullie de markten losgooien, de kapitaalsaccumulatie toelaten, de buitenlanders binnenhalen, de commercie verwelkomen. Vergeet niet dat de meest uitgesproken verdedigers van de liberale markteconomie, zoals Milton Friedman en Friedrich Hayek, nog altijd voorstanders zijn van bepaalde sociale uitkeringen, in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting of iets anders. Niemand in het westen wil naar een toestand waarbij werklozen volledig rechteloos zijn.
| |
7
Vijftien jaar geleden voerde ik, zie hiervoor, een mislukte conversatie met een Poolse collega. Zij was enigszins perplex door de aanblik van een Franse supermarkt - al die hectische consumptie, moet dat. Ik reageerde op haar verbazing met een verwijzing naar het Marxistische uitbuitingsbegrip, om een ironisch puntje te scoren. Zij kwam terug met een verwijzing naar de Franse werkloosheid, ontleend aan de theorie van Keynes - doen die werklozen ook zoveel boodschappen? Ik had niet in de gaten dat die slag voor haar was. Zo praatten we langs elkaar heen. De les die ik hier, enigszins verlaat, uit trek is deze: economische systemen hebben hun gebreken, en het is niet makkelijk om een systeem te bedenken dat alleen maar voordelen heeft. Als de post-communistische landen van ons de politieke vrijheid overnemen staat hun waarschijnlijk vrij veel rommeligheid te wachten. Als ze de vrije markt overnemen zal dat misschien leiden tot meer spullen in de winkels, maar tegelijk ontstaan vormen van economische onzekerheid waar ze van zullen schrikken. Ze hebben nu rust - de rust van de kazerne en het overheidskantoor, maar als je er eenmaal aan gewend bent heeft dat iets van een verworvenheid. De inkomensverdeling zal minder aantrekkelijke kanten gaan vertonen - opzichtige rijkdom bijvoorbeeld. De vermogensmarkt, een essentieel onderdeel van ons systeem, zal zich gaan gedragen op een manier die niemand kan voorspellen maar die stellig voor onaangename verrassingen zal zorgen, alle juridische afweer ten spijt. Het ergste dilemma zit bij de arbeidsmarkt. Wie het westelijke systeem aanvaardt, moet rekenen op werkloosheid, die wel eens als een sneeuwbal kan doorrollen. Men doet er dus goed aan van te voren regelingen te maken die de werklozen aan een inkomen helpen. Als ik dat gesprek uit 1975 over zou moeten doen zou ik vooral wijzen op die laatste complicatie. Wij kunnen onze bevrijde tijdgenoten weinig raad geven, maar we kunnen ze wel wijzen op een paar vervelende dilemma's
waar wij, in het westen, al sinds jaar en dag mee worden geconfronteerd en die we niet tot eigen tevredenheid hebben opgelost.
|
|