zijn, is meer waard dan tien Nederlanders bij elkaar - zolang wij hem als een Engelsman zien. Pas onder vier ogen komt zo iemand tot zijn recht als individu en wij ook, van de weeromstuit, wij worden ik...’
‘Het is waar en vaak genant om mee te maken,’ schrijft Krol, ‘hoe op vergaderingen ter wille van één die ons heel goed verstaat en zelfs heeft verzocht onze eigen taal te spreken, men, betoverd zo lijkt het wel door zijn aanwezigheid, niet eens meer goed uit eigen Nederlands komt en dan maar weer collectief overgaat op het Engels...’
Nog pijnlijker is zijn constatering: ‘...dat Nederlanders bij de minste aanleiding met het Engels klaarstaan, doen ze helemaal niet uit beleefdheid of onderworpenheid - nee, integendeel, hoe slechter het Engels, des te duidelijker hoor je de toon van botte superioriteit: eenmaal los van onze taal, zomaar verstaanbaar voor iedereen, zullen we ook laten zien wat we waard zijn en anderen vertellen wat ze moeten doen, volgens ons. Eenmaal ontstegen aan “ons kleine taalgebied”, ontpoppen we ons met geheven vinger als de schoolmeesters van de wereld.’
Met cultuur, ik bedoel niet in de etnologische betekenis maar in die van gecultiveerd, heeft deze kennis van het Engels niets te maken. Het Engels in deze betekenis, het KLM-Engels, is in Nederland eerder een Filistijnentaal, een taal voor semi-intellectuelen, zoals Krol het noemt. Hij heeft het over de Nederlander die ‘beweert dat hij net zo makkelijk Engels leest en dat hij “daarom geen Nederlands boek meer inkijkt”. Niet zelden heb je hier, omdat men dan wel Engelse boeken leest, maar waarschijnlijk geen bladzij Engels kan schrijven, te maken met een geval van eenrichtingsverkeer, met een semi-intellectueel’.
Krol concludeert niettemin dat het met de ondergang van het Nederlands zo'n vaart niet zal lopen. Dat is ook de conclusie van Charles Crombach, die met ‘Een taal die niet kan sterven’ de derde prijs van die ECI-competitie won. Maar het is wel frappant dat hij over het Engels ongeveer dezelfde opmerkingen maakt. Hij beschrijft dat zelfde type Nederlandse ‘zakenman met een mond vol Engels’: ‘Aan het Nederlands is voor hen weinig eer te behalen. Het is te klein. Wel aardig voor thuis en als couleur locale voor buitenlandse relaties die geamuseerd moeten worden, maar verder... De belangrijke termen van de internationale bedrijvigheid zijn natuurlijk in het Engels... Economie, marktkunde, public relations, informatietechnologie - gebieden die geen grenzen kennen - horen ook in die sfeer thuis. Idem: wetenschap en technologie, en ook kunst, vormgeving, architectuur, media, ‘de hele bovenbouw’ zoals een Leninist het zou formuleren. Sport, tourisme, vervoer...
Ook Crombach beschrijft het verschijnsel van het ‘KLM-Engels’: ‘Een flinke elitegroep, die naast het Nederlands een internationaal Engels met een beperkte woordenschat spreekt, heeft zich al gevormd. Het Nederlands zou voor deze groep binnenkort van ondergeschikt belang kunnen worden, een locale taal die je nodig hebt voor de familiecontacten met de oudere generatie en hen die nog in de provincie wonen. Een taal om moppen in te tappen...
Op de middelbare school wordt Engels belangrijker dan de moedertaal. De professionals lezen om aan hun vitale informatie te komen slechts Engelstalige kranten en tijdschriften, voor het locale nieuws bladeren ze smalend door een gratis advertentieblad...
Dat dit scenario minder vergezocht is dan het lijkt moge bijvoorbeeld blijken uit het feit dat veel beeldende kunstenaars in ons land hun werken Engelse titels geven. Opera's, de weinige die hier geschreven worden, hebben meestal een libretto in het Engels. Popmuziek bedient zich vrijwel niet van het Nederlands... De tragiek is dat veel van die Engelstalige teksten het buitenland nooit zullen bereiken. Ze zijn voor de gretige Nederlandse oren geschreven...’
Waaronder zelfs die van kleine Nederlandse kindertjes. Kijkend naar die Mini Playback Show vroeg ik me af wat je zou horen als inplaats van de obscene, overrijpe stem van de popzanger nu eens de geluiden hoorbaar werden gemaakt die in werkelijkheid door dat kind werden voortgebracht: dat namaak-Engels, met de nagebootste intonaties die er ongetwijfeld bij waren, maar zonder begeleiding, a capella - wat je dan zou horen; dat zou je met enig recht kunnen beschrijven als de toekomst van het Engels in Nederland.