| |
| |
| |
Altijd Commentaar
Paul van Capelleveen
Verklaring afgelegd in een Tram
Ik ga hem gek maken, dat jochie.
Ik blaas mezelf uit. Alles stopt. En ik sterk
het verwensen van de wens. De herinnering
wordt strak als vernietiging aanschuift
en alles splitst: niets mag, niets moet, niets hoeft.
De droom wordt niet een deel van wat ik denk.
Als je zwaar rosé, ik kan dat precies,
daar heb ik ook een week gewerkt, nee,
we zijn er al voorbij. Ik moet dat niet,
die bejaardensilo van beton,
met die ramen, zusterloos, de hoop,
exact en blauw. Ik voel me overvol.
Ik moet liever denken aan wat ik niet ken.
Mijn tendens in het passieve te rollen
wordt door een opgejaagd voorbeeld uitgeloot.
Wat kapot wil, wordt gedroomd. Kijk,
d'r staat een vent in die keuken. Mooooi.
Daarom draag ik nooit een trainingsbroek,
ik loop geheid voor paal. Ik moet er uit.
Het beste is onzin, het mooist zijn de mond
en de oksel. Ik houd van film. Ik ken
de greep van het weerwoord, de status
van een standpunt, de broeierige pose.
Ik wil niemand zo bemachtigen.
Wat ik beheers moet ik bevrijden, wegdoen.
Ik ben het liefst mijn eigen achtergrond.
Wanneer ik iets verklaar is dat uit wraak.
Wat er ook gebeurt, ik bemoei me niet
meer met mezelf, behalve als ik ouwehoer.
Ik ga gewoon niet naar mijn werk, jongen.
Ik heb het heus niet tegen jou. Ik ken je wel.
Wat doe ik volgend jaar? Vergeten wat ik doe.
| |
| |
| |
Niederdodenleben
Als je me verkracht, vermoord ik je.
Lazer op! Geef mij maar porno. Wie mij
aanraakt, wordt een ding of een idee.
Ervaring is niet iets wat ik ervaar.
En wat ik ook beleef, ik zou me maar
verklaren, niets reikt minder ver dan dat.
Ik verlies me weer in hagelsprake.
Ik steven niet af op het scherper examen.
Toon mij niet meer dan een teken van geilheid.
En niet van filosofie of van afschuw. En
niet meer dan een teken. Eéntje maar.
Ik ben verknocht aan vorken, knoflook
en waterkers, plakband, zwemvesten,
niet aan de geur of het voorwerp zelf,
maar aan de omgeving ervan, een slootkant
of een keukenkast, een zak waaruit het plotseling
te voorschijn hikt en eigenlijk niet
eens aan de ontdekking van die plaats,
maar aan het toeval, de gebeurtenis
die evengoed verborgen kan blijven,
de hartelijkste indiscretie van de eeuw,
hoewel, maar dan - hoe leg ik het niet uit -
niet de première, nooit de eerste keer,
maar de tweede, de derde is te laat.
Een déjà-vu mag het niet zijn.
Ik werk niet mee aan de geschiedenis.
We kunnen ons behoeden voor conclusies,
overzichten, eendagsvliegen, lijkgezang.
Of moeten we vernemen wat daarginds gebeurt?
Wat kunnen we van onze buren weten?
Zijn gegiechel (als zij wil) en hun gepuzzel
op de, ook voor mij bedoelde, plee: griekse
letters zijn niet ingevuld, de afstandsmaat
is hopeloos onaf. Ik ken alleen hun gat.
Jammer blijft het dat de leukste mensen
op hun mooiste deel gaan zitten om je
boven tafel steeds hun rubberbek te laten zien.
Mogen we nog denken aan het denken zelf,
moeten we drukdoen over het ondoenlijke?
Een jaar is het geleden, volgens hem, dat hij
met mij ‘gebroken’ heeft. Zolang alweer?
Alleen: was ik het niet die brak met hem?
Het abstraheren gaat altijd te makkelijk.
Hij draait op zijn computer mijn bezwaren uit.
Alsof ik voelen moet. - Nooit wordt het meer ‘aan’.
Drama! En de koningin moet weg!
| |
| |
| |
Een slapend schimmenrijk
Jouw apocalyps is de mijne niet.
Dat het ons ontbreekt aan idealen
is niet bijzonder - en ik ken nog blauwe
haren, zwarte ogen, verlangen genoeg.
Ik heb jou, met je blonde koppie en
je dicht oog. Slaap je al? Mijn dromen
zijn de jouwe niet. Je buik staat strak.
Te deftig pink je een verklaring weg,
civilisatie isgelijkteken gezeur over
kloven, chaos, uiteindelijke dans.
Je woelt. Nee, echt, je smakt.
Je weet - nu niet natuurlijk, maar je weet:
ik haat geluid. Ik zal je goed instoppen,
dan hoor je zeker niet meer wat ik zeg.
Te vaak moet ik horen: je bent gemeen
en op het uiterlijke toegespitst. Ze bekijken
mijn gezicht te goed en wat jij ziet maar slecht.
Je hangt aan je verleden. Zó, dat je
het verguizen moet of idealiseren.
En daarin slaag je niet, wat je ontkent.
Kun je niet meer van de toekomst houden?
Het heden ligt nu buiten je bereik. Je slaapt.
Wat komen moet hoeft niemand te verkleuren.
Die stilte maakt je helderder en rustig.
Vooral na dat gegrabbel in het schimmenrijk.
De vervaldatum van je theorieën
staat op je mond, een streepje-streepje tand.
Principes liggen in het middelpunt
van je heelal en zijn plat, heb je verteld.
Wij draaien, maar we blijven buitenaards.
Ik denk soms dat mijn hoofd een eigen
leven leidt, nou ja, mijn mond vooral.
Steeds volmaakter idealen braak ik uit.
Verdomd, je luistert niet. Normaal,
als ik bezweer dat iemand op me let,
ga ik op zijn tenen staan. Ik zal je aaien,
wildeman. Wat een barre dromen heb je niet?
Wat vind je van mijn hertereet? Ik wil
je sperma onderzoeken. Hoe gevaarlijk
seks ook is er is geen reden, lijkt me,
om je brein in een condoom te proppen.
| |
| |
Mijn ideaal, een anarchie veroverd
op de anarchisten: een jongen met kloten
maar zonder kapsonen. Hij zegt me wat
ik doe en onze wereld draait en draait.
De sluipwegen van mijn enthousiasme
lopen via de weerzin en de wanhoop.
Ik heb een gruwelijke hekel aan een beeld
dat klopt. Harten moeten kloppen.
Beeldspraak moet jeuken. Daarom ben ik
dol op idealen: schever is de toekomst
Ik heb het laatste woord. Dat klagen ze.
Ik snap dat niet. Jij slaapt, ik antwoord jou.
Ik heb per definitie dus ons laatste woord.
Goed dat iemand nog de conversatie stevig sluit!
Wordt er niet gestolen bij het leven?
Hoe meer mensen, hoe minder ideeën.
Hoe minder idee, hoe meer wetten.
Mijn huisregels zijn er om naar de maan
te janken, niet om naar te luisteren.
|
|