zijn haren, loopt handenwringend heen en weer, zucht, begraaft zijn hoofd in zijn kussen, maar hij weet dat het nergens op lijkt, en zeker niet op de wanhoop. Ik zal er wel nooit achterkomen, denkt hij.
Op een dag krijgt hij een brief van de overheid. Hij had die brief al lang verwacht. Er staat in dat iemand een afspraak met hem zal maken ‘binnen afzienbare tijd’ om met hem te spreken over zijn vertrek. Hij dient zich gereed te houden.
Lange tijd krijgt hij geen nader bericht.
Nn gaat naar zijn werk in overvolle bussen, trams, door straten vol vrouwen in bontmantels, dikke rode jassen, bloemetjesjapons, strakke rokken. Sommige op hoge hakken, anderen op lage rode schoenen, maar allen met rode lippen, alle kleuren rood ziet hij.
Op een dag zegt een klein meisje tegen hem, bij een tramhalte:
‘Doet dat geen pijn, zulke witte lippen?’
‘Nee hoor’, zegt Nn.
‘Mag ik ze eens voelen?’
Heel voorzichtig gaat zij met een wijsvinger langs de lippen van Nn. Er is niemand anders daar. Onder een afdakje. In de regen.
‘Ze zijn echt wit’, zegt het meisje.
‘Ja’, zegt Nn.
‘En van binnen?’
Nn doet zijn mond een klein beetje open. Het meisje voelt met haar vinger aan de binnenkant van zijn lippen. Zij staat op haar tenen, kijkt van heel dichtbij in Nn's mond. Zij ruikt naar seringen, of naar iets anders, in elk geval iets zoets.
‘Nee’, zegt zij. ‘De binnenkant is gewoon. En u hebt ook een gewone tong.’
Ze stapt achteruit, er verschijnt een rimpel op haar voorhoofd, ze kijkt Nn aan.
‘Hoe is dat mogelijk, zulke lippen?’ vraagt zij.
‘Ze zijn zo’, zegt Nn. Het meisje gaat met haar vingers langs haar eigen lippen.
‘Ze voelen net zo’, zegt zij. Dan wijst zij naar Nn's wangen.
‘En dat?’ vraagt zij. ‘Wat zijn dat?’
‘Dat zijn baardstoppels’, zegt Nn. ‘Mijn baardstoppels.’
De tram komt. Nn stapt in. Het meisje wuift hem na.
Enkele dagen later is hij op een verjaardagsfeest. Ongemakkelijk zit hij in een grote kring, eet een duister gebakje.
Tegenover hem wordt gefluisterd, naar hem gekeken.
Een jonge vrouw zegt:
‘U gaat vertrekken. Is dat zo?’
‘Ja’, zegt Nn. ‘Dat is zo’.
‘Hoe gaat u vertrekken?’
‘Daar moet ik het nog over hebben.’
‘Vindt u het erg?’
‘Ach...’, zegt Nn. ‘Erg, erg...’. Hij haalt zijn schouders op.
‘Misschien vindt u het zelfs wel prettig’, zegt iemand anders. ‘Ik kan me dat voorstellen.’
‘Ik weet het niet’, zegt Nn. Hij probeert zich te verschuilen achter het gebakje, en als dat niet lukt steekt hij het in één keer in zijn mond en stikt bijna.
Een van de vrouwen klopt hem op zijn schouders. Een ander maakt zijn das los, wuift hem lucht toe.
‘Ach’, zeggen zij, ‘wat afschuwelijk... u kunt wel stikken!’
Langzaam komt Nn weer op adem. Een jonge vrouw neemt hem mee naar de keuken, geeft hem een glas water.
‘Het kwam door die vragen, hè?’ zegt zij.
Nn knikt.
‘U houdt niet van vragen, hè?’
‘Nee’, zegt hij.
‘Is dat verlegenheid?’ vraagt zij. Zij kijkt hem nieuwsgierig aan. ‘Bent u verlegen? Klopt dat?’
‘Misschien wel’, mompelt Nn.
‘Ik heb nog nooit een verlegen iemand ontmoet’, zegt de vrouw met een brede glimlach op haar lippen. ‘Moet u er ook wel eens bij blozen?’
‘Soms’, zegt Nn.
‘O’, zegt de vrouw. Zij draait op haar hakken heen en weer.
Nn vermoedt dat zij wil vragen of hij nu, speciaal voor haar, wil blozen, maar dat niet goed durft.
‘Ik ga weer naar binnen’, zegt hij.
‘Ik heb nog nooit zien blozen’, zegt zij peinzend. ‘Nog nooit.’
Zij zoent hem op zijn wang. Nn pakt zijn zakdoek en maakt zijn wang schoon.
‘U moet zich nergens iets van aantrekken’, zegt zij plotseling heel gedecideerd.
‘Nee’, zegt Nn.
Weer enkele dagen later gaat hij naar de film. Tijdens een scène waarin een vrouw tevergeefs een muis probeert te vangen en een andere vrouw in een deuropening zegt dat zij niet meer kan, gaat Nn de zaal uit. In de hall bekijkt hij de foto's van de film en vangt een gesprek op tussen twee vrouwen.
‘Maar ik ben wèl voor semithanasie’, zegt de een.
‘Wat is dàt?’ zegt de ander verbaasd.
‘Nou ja, zo'n soort iets waardoor je toch fundamenteel verandert, dus niet meer in dit leven staat...’
‘Maar waar kom je dan terecht?’
‘Ook niet in de dood... ja, ik weet niet hoe ik dat moet zeggen, misschien is het ook geen goede term - parathanasie, dàt is beter,