Stukjes en beetjes (12)
Charlotte Mutsaers
De geschiedenis van de kitsch is de geschiedenis van het verzekeringswezen.
Ole Bouman
(Uit: Kitsch in drievoud, Raster 46)
Vijftien jaar terug maakte ik een tekening getiteld Haas op zijn koord en ik wist niet waarom. Vijftien jaar later wist ik heel goed waarom, maar toen wou mijn hand ineens niet meer tekenen. Daarom schreef ik een boek: Ik in deze arm. Wat zag die haas in het koord? Precies hetzelfde als ik in die arm: glinsterende wurgkracht. Mijn inhoud is kennelijk weinig veranderd. Haas: koord = ik: arm. Maar laten we nu eerst eens een kijkje nemen in het circus. Een balanceur (of is het een balanceuse?) in een hazepak trotseert het scherp van de snede. Goedgemutst en vastberaden zet hij zijn passen in het ongewisse. Hij heeft alles te verliezen en toch is hij niet bang. Integendeel, de rol van wandelend Memento Mori is hem op het vege lijf geschreven. Hoe dat komt? Vraag het de sekte van Jachtlust. Daar gaat hij dan. Stapje voor stapje. Elk stapje steekt de draak met prognoses, profylaxes en levensverzekeringen en elk stapje drukt de toeschouwer even met zijn neus op gene zijde, want vanzelfsprekend is er nergens zoiets verachtelijks als een vangnet opgehangen, ook niet buiten het kader van het papier (een leeuwentemmer trekt immers ook geen harnas aan vooraleer hij de kooi betreedt?). Maar stel dat zich nu ineens een rellerige bemoeial uit het hooggeëerd publiek losmaakt, zo'n schreeuwlelijk die in de verste verten niet door heeft dat het klinkklare kunst is wat hier geboden wordt, zo eentje die de wereld alleen maar bekijkt onder het aspect van goed of fout en bijgevolg geen enkel oog heeft voor mooi en lelijk. ‘Ik klaag aan! J'accuse! Protest!’, piept hij met zijn kopstem tegen de baas van het spul (voor wie dit een oud liedje is). ‘Wij vragen er niet om dat ons de stuipen op het lijf worden gejaagd en zeker niet in zo'n raar pak. Als er niet onmiddellijk een opvangnet komt, dan staat er morgen een stuk in de krant van jewelste, want zoals hier wordt omgesprongen met de gevoelens en het geestelijk goed van
mensen, dat is jereinste fascisme!’
Stel dat zoiets gebeuren zou, wat dan? Helemaal niets. Hier is geen kruid tegen gewassen. Het gebeurt immers dagelijks? De balanceur, die als de dood is voor deze mensenvrienden, kan er maar een ding tegenover stellen: rustig voortgaan op de ingeslagen weg (niet naar beneden kijken, niet achterom kijken, niet uit zijn evenwicht raken).
Ooit brak ik een lans voor Napoleon, met name voor de vent zijn vorm (zie Zeehapper, p. 36-52). Meteen daarop werden de eerste kleingeestige vlagen al voelbaar van een naderend onweer. Toch had ik nooit beweerd dat deze zwarte kaasstolp een zegen voor de mensheid was. Maar kan ík er iets aan doen dat hij oneindig veel meer tot mijn verbeelding spreekt dan de witte baard van de eerste de beste kerstman? Waarom voer ik hem hier opnieuw op? Omdat ik wederom een formidabel punt in zijn voordeel heb ontdekt: hij was stapelgek op koorddanseressen. Dat betekent volgens mij dat hij precies begrepen moet hebben welk idee door hen belichaamd werd. Hij moet hun blik op oneindig juist hebben getaxeerd. Hij moet hun angstvallige brutaliteit hebben doorzien. En hij moet hun verachting voor het vangnet hebben toegejuicht. Kortom hun levensgevaarlijke act zal hem een lieftallige schok der herkenning hebben bezorgd. Hij heeft zich dan ook enorm uitgesloofd om dag en nacht van hun gezelschap verzekerd te zijn. En hij heeft Madame Sequi, een van de eerste echte glamoursterren op dit gebied, zelfs zo ver weten te krijgen dat ze meereisde met de bivakken van de keizerlijke garde. Fourage voor het soldatenhart! Balancerend in haar jurkje van gouden lovertjes en struisveren daagde zij avond aan avond de zwaartekracht uit voor een stel kerels die de dag daarop misschien arm, been of erger zouden moeten achterlaten op het slagveld. Wat maakt het ook uit, moeten zij bij haar stralende aanblik gedacht hebben; zíj in haar lovertjes, wíj in onze wapenrusting, zíj op haar koord, wíj