grens van een van de akkers, zodat het leek of de piloot met zijn teen de struiken had kunnen aanraken.
Vandaar gromde hij over het hellende terrein naar de bovengrens met een wolk insecticide achter zich aan; keerde, en kwam enige meters naar rechts terug, weer met een wolk; en op, en neer, tot het hele land besproeid was.
Ik had het niet eerder gezien, alleen de sproeiwagentjes op hoge poten waarmee ze tussen de struiken doorrijden. De druppelschermen uit de lucht zien er dodelijker uit; ik hoop dat ze niet naar voren dringen in de herinnering als over een jaar of tien iemand zo gul is om een Vosne-Romanée te schenken.
Laat de herinnering zich liever richten op de sproeihelicopter als een ding in een droom van verontrustende inhoud. Vliegende monsters laag over het land; ronkende monsters; wij wisten niet waar ze voor kwamen, en konden ons niet verweren.
Jullie wisten heel goed waar ze voor kwamen! Jawel, in een bepaald opzicht; maar ik zette de auto af en staarde naar twee gedaanten van de werkelijkheid.
Op een landje met schaduwrijke bomen aan de Rhône tegenover Vienne kwam een sportieve grijze man in zwembroek aanlopen die ‘Bonjour’ zei, aarzelde tussen drie grote stenen aan de oever en van de meest geschikte de rivier indook.
Een meter of vijf van de kant lag aan een boei gemeerd de motorboot van de plaatselijke waterskiclub. Daar zwom hij heen, greep twee uitsteeksels aan de achtersteven en hees zich omhoog.
Nee, hij hees zich niet omhoog. Het ging niet. Hij probeerde een andere greep, aan andere uitstekende punten, en weer andere, en nog eens. De boot zakte telkens even opzij of naar achteren, en bleef onbemand.
De voorsteven stak hoger uit het water en leek moeilijker te beklimmen, maar daar richtte hij zich in de tweede plaats toch op, van links en van rechts en pal van voren. Misschien zou het midden aan een zijboord beter gaan? Dat lukte evenmin, niet aan onze kant en blijkbaar ook niet aan de andere, waar hij onzichtbaar was op af en toe een hand na.
Toen bleef het een tijdje stil. Was hij vermoeid of erger: uitgeput? Er staat een sterke stroming in de Rhône, en de mistral woei mee in dezelfde richting. De baignade is er interdite, niet voor niets.
Was er geen beweging meer; of wel weer?
Eindelijk werden de pogingen hervat, en nu lukte het. Of toch niet? Nog één ruk; en jawel, hij was aan boord. Hij nam het kontaktsleuteltje dat aan zijn halssnoer hing, en de motor startte meteen.
Een aardig vak, de hele dag in zwembroek, op en neer over de Rhône in de wind en de zon, met gespannen meisjes achter je aan.
Een aardig vak, inderdaad; maar niet zo makkelijk als de leek soms denkt.
L. is, nog niet oud, overleden aan een hartaanval een maand of zes geleden. Wij kenden elkaar ternauwernood; hij had geloof ik weinig waardering voor mijn werk, en ik nam zelden de moeite om het zijne te lezen.
Ik dacht aan hem aan het eind van de middag in de auto rijdend op de slingerende weg hier door het dal in Frankrijk, waar het rook naar zon en brem en de boodschappen op de achterbank. Hij was een dieper gewortelde francofiel dan ik, maar nu is hij dood en ruikt niets meer. Wat heb ik voor recht om van berg en dal te genieten en aan hem te denken als hij verstomd is! Overleven heeft geen waarde. Allerlei derderangs figuren hebben langer bestaan dan de besten.
Zo zal het nog een tijdje doorgaan. Steeds meer vrienden en bijfiguren verdwijnen uit het landschap, terwijl ik voortrijd in het avondlicht. Het enige wat eraan gedaan zou kunnen worden is ze terugroepen in een autobiografie. ‘Wij kenden elkaar ternauwernood; hij had geloof ik weinig waardering voor mijn...’ Daar onderscheidt de lezer dan een man met een bijzondere smaak.
Hier blijft alles altijd hetzelfde, zei de agent voor de Mutuelles du Mans, eenzaam in het achterkantoortje achter zijn voorkantoortje. Hij zal tegen de veertig lopen; hij beweegt zich alsof hij een heel leven voor zich heeft, en lacht welgemoed.
‘Kansen voor verzekeringsagenten zijn er eigenlijk niet. Ik zou mij misschien kunnen associëren, maar men maakt geen contacten in zo'n klein stadje, en ik ken haast geen collega's! Nee, ik zie nergens uitkomst. Ik kan een cursus volgen, maar dat kost geld en wanneer vind ik er de tijd voor? Ik zou een vervanging moeten regelen, dat is ook niet eenvoudig. En ik ken geen talen. Als ik Engels leerde zouden zich meer mogelijkheden openen, maar het is niets voor mij, daar heb ik geen zin in. Ach nee, ik heb weinig hoop. Voor jongeren tegenwoordig, weet u, is er niets te vinden. En ik heb zeer onbevredigend werk! In zo'n klein gat, ik weet alles allang.’
Als wij konden regelen dat het huis waar wij logeren afbrandt van de winter, zou dat leven brengen? vroeg ik.
‘Nee, daar heb ik als agent niets aan! Wij