Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)
(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||
Naar een juridisch utopia
| |||||||
IIDe filosoof-criticus heeft altijd gelijk. De utopist maakt het hem gemakkelijk zijn gelijk te halen. De criticus is gehecht aan zijn onvolmaakt bestaan, maar daarom niet minder aan de utopie als filosofisch genre. Vergelijken wij de criticus die zijn tanden stuk moet bijten op de behavioristische | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
theorieën van Gilbert Ryle met zijn fortuinlijker collega die zich mag amuseren met Burrhus F. Skinners utopia Walden Two. Het behaviorisme à la Ryle: Er waren eens twee simpele, doodgoeie landbouwers, er was een grote stoommachine die op volle toeren werkte en er was een pastoor die zich geroepen voelde zijn parochianen uit te leggen hoe zo'n stoommachine functioneerde. De boeren keken de geestelijke na zijn preek over het moderne leven vriendelijk aan en spraken ‘Ja meneer pastoor, maar eigenlijk zit er een paard in die machine, nietwaar?’ Waarop de pastoor zijn kerkgangers een kijkje liet nemen in het binnenste van de stoommachine. Ook dit stukje aanschouwelijk onderricht vermocht de boeren niet te overtuigen. Als er geen echt paard te zien was zou er wel een onzichtbaar spookpaard huizen in het binnenste van de machine, veronderstelden zij. Precies zo is het gesteld met de theorieën over lichaam en geest, concludeert Gilbert Ryle na deze kleine parabel. Er is nog nooit iemand geweest die ‘de geest’, ‘het gevoel’, ‘de gedachte’ of ‘de ziel’ met het blote oog heeft waargenomen en desalniettemin blijft de mensheid hardnekkig geloven in ‘the ghost in the machine’, in metafysische onzin. Ryle raadt ons aan deze hersenschim uit te bannen. Wij hebben een materieel leven dat bestaat uit concrete handelingen en waarneembaar gedrag; er is geen enkele reden om daar nog een immaterieel niet waarneembaar tweede leven bij te verzinnen.Ga naar eind1.) Voor een gemiddeld criticus (wij nemen ons zelf maar) valt deze passie niet mee. De lezer zal zonder twijfel naar behoren geïmponeerd zijn door Ryles gelijkenis en een tegenstander zal flink zijn best moeten doen om desondanks het bestaan van een zieleleven aannemelijk te maken (niet alleen voor zijn lezers maar ook voor zichzelf want de redenering van Ryle lijkt lang niet onverstandig). Stel daar tegenover de man die zijn opstel mag beginnen met de volgende dramatische introductie over Walden Two: ‘Hoe zou u het vinden, lezer, om in het vervolg te worden behandeld als een muis in een proefkooi, als een conditioneerbaar organisme, wiens gedrag kan worden beschreven in termen van voorspelbare reflexen op positieve en negatieve prikkels. Dat mensbeeld staat ons volgens B.F. Skinner, die zijn mededelingen met onmiskenbare opgewektheid presenteert, te wachten in het behavioristisch paradijs.’ Valide bewijsvoering ten faveure van het onzichtbare geestelijk leven heeft deze criticus niet eens nodig; hij kan volstaan met een parafrase van de inhoud van Skinners literaire utopie. De lezer is het met de criticus eens: wil niet, kan niet, mag niet. De utopie van Skinner heeft de aantrekkelijkheid van een nachtmerrie.
De utopie die de lezer-criticus aantreft in Plato's Politeia is heel wat moeilijker te discrediteren. De Politeia vangt aan met de weergave van Plato's gedachten over principes van staatsinrichting sec en mondt uit in de beschrijving van een in de geest van deze principes opgebouwde samenleving. Ontdaan van alle imaginaire franje klinkt Plato's pleidooi voor aristocratie in plaats van democratie op z'n minst redelijk: ‘Moeten we dan wél een schoenmaker beletten zich naast zijn werk als schoenmaker nog bezig te houden met het bebouwen van een stuk land, het maken van kleding of het bouwen van een huis - om te zorgen dat de kwaliteit van de schoenen in elk geval niets te wensen overlaat -, en moeten we zo wél alle andere leden van de gemeenschap de taak toewijzen waarvoor ze van nature aanleg hebben [... maar als het gaat om regeren] en alles wat daarmee in verband staat is het [dan opeens] niet meer belangrijk dat er vakwerk wordt geleverd?’Ga naar eind2.)
De moderne variant van deze ‘Schoenmaker, houd je bij je leest’ filosofie gaat als volgt: Hoe zou u het vinden als het ziekenhuis waar u met acute appendicitis werd opgenomen democratische beginselen in acht nam, zodat de chirug, de operatie-assistent, de receptioniste en de schoonmaker op voet van gelijkheid zouden mogen meebeslissen over de verwijdering van uw blindedarm?Ga naar eind3.) Kort gezegd: een ieder dient datgene te doen waarvoor hij of zij het meest geschikt is en regeren is een zaak voor bestuurs-deskundigen. Binnen een democratische rechtsstaat is dit bepaald een verdachte opmerking, maar het is geen evidente kletskoek en de stelling dat een zo gewichtige aangelegenheid als het besturen en beschermen van de staat moet worden overgelaten aan ter zake uiterst kundigen is niet zo maar even te weerleggen. Plato schetst na deze plausibele argumentatie evenwel een volledig utopia waar ons onder de bezielende leiding van filosoof-koningen (wier leven overigens ook geen vreugd op vreugd zal zijn) een zeer sober bestaan te wachten staat. Dat nooit, denkt de geschrokken Platolezer; als het op zich niet onredelijke principe van doelmatige arbeidsdeling culmineert in een dergelijke griezelige wereld (lec- | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
tuur wordt met zorg geselecteerd, de eerste en de tweede stand moeten het stellen zonder privé eigendom, ten aanzien van sexueel divertissement en uitbundig gelach wordt een ontmoedigingsbeleid gevoerd), dan is er iets mis met dat principe. Wat er precies schort aan Plato en zijn Politeia kan men vervolgens uitvoerig nalezen in het eerste deel van Karl Poppers The Open Society and Its Enemies (waarop, goddank, óók wel weer een en ander aan te merken valt).
Het is geen toeval dat er vrijwel geen pogingen in het werk zijn gesteld om literaire utopia's gestalte te geven binnen de alledaagse werkelijkheid. Northrop Frye in een artikel over literaire utopia's: ‘There have been one or two attempts to take utopian constructions literally by trying to set them up as actual communities but the histories of these communities make melancholy reading. Life imitates literature up to a point, but hardly up to that point.’Ga naar eind4.) Een WNW die men op grote schaal gemeend heeft te moeten uitproberen is de communistische heilstaat van Marx en Engels. Maar met die utopie is iets raars aan de hand. Dat utopia is door Marx en Engels aangekondigd en aanbevolen, maar niet - in literaire vorm - ingericht en dus niet ‘na te bouwen’. Marx en Engels passen niet in de lijst van utopisten-architecten; hun ‘utopia’ is eschatologie.
Terug naar de openingszin van dit betoog. Het is jammer dat rechtsfilosofen hun theorieën niet presenteren in de vorm van literaire utopia's. Spreekt hier een gemakzuchtig criticus die zich liever ophoudt met het ridiculiseren van andermans luchtkastelen dan met het ontrafelen van degelijk filosofisch denkwerk? Zeker, maar dat is slechts de helft van het verhaal. De andere helft van het verhaal moet beginnen met een beknopte samenvatting van de rechtsfilosofische theorie van Robert Nozick, zoals uiteengezet in Anarchy, State, and Utopia;Ga naar eind5.) (ondanks de titel géén literair utopia; deel 3 van het boek (Utopia) is een voortgaande kritiek op de ‘end state theorists’.Ga naar eind6.) Over die zogenaamde ‘end state theorists’ straks meer.) Anarchy, State, and Utopia verscheen in 1974 en kan worden beschouwd als een scherpe aanval op de fundamenten van de verzorgingsstaat. Nozick is in Nederland om die reden vrijwel direkt terzijde geschoven. Ten onrechte. Filosofisch-technisch is de ‘entitlement theory’ een wonder van logische eenvoud. Voor veel critici is Anarchy, State, and Utopia een boek om moedeloos van te worden. | |||||||
IIIAnarchy, State, and Utopia begint vrij onschuldig. In deel 1 (Anarchy) schetst Nozick het ontstaan van een minimale staat - de klassieke liberale nachtwakerstaat - vanuit een hypothetische natuurtoestand, vanuit een samenleving zonder staat, zoals die in een grijs verleden zou hebben kunnen bestaan. Dit is bepaald geen nieuwe constructie. Denkers als Hobbes, Locke en Rousseau hebben lang voor Nozick hun visies op de natuurstaat beschreven. Nozick's ‘state of nature’ is zelfs in veel opzichten niet meer dan een uitwerking van die van John Locke. De mensen zijn er over het algemeen weldenkend en geneigd te zoeken naar redelijke oplossingen voor de problemen zoals die zich aandienen in een pre-statelijke gemeenschap: Wat te doen met de zakenpartner die zijn contractuele verplichtingen niet nakomt? Wat aan te vangen met de medemens die inbreuk maakt op andermans eigendomsrechten? Eigen rechter spelen? Zelf de strafmaat vaststellen? Noch voor Locke, noch voor Nozick is eigenrichting een duurzame oplossing. Locke wees op het gevaar van eindeloze vendetta's als de amateurrechters, door wraakzucht bevangen, verder zouden gaan dan het (Lockiaanse) natuurrecht (ruwweg: oog om oog, tand om tand) hun toestond.Ga naar eind7.). Nozick besteedt meer aandacht aan de praktische problemen: mensen die genoodzaakt zijn hun eigen rechten metterdaad te handhaven zullen nauwelijks tijd over houden voor nuttiger of plezieriger zaken. Er is behoefte aan een objectieve, onpartijdige rechterlijke instantie, schreef Locke. Arbeidsdeling lijkt een logische stap, concludeert Nozick. Ofschoon beide denkers uiteindelijk een minimale staat construeren bestaat er een essentieel verschil tussen hun respectievelijke oplossingen. Locke beweerde dat de leden van politieke gemeenschap in spe na ampel overleg een contract zouden sluiten. Zij roepen daarmee bewust en weloverwogen een staat in het leven; anders gezegd, de staat komt volgens Locke tot stand door een wilsverklaring van de kant van de burgers. In Nozicks theorie is van collectieve wilsverklaringen geen sprake. ‘How to back into a state without really trying’ is de ondertitel van deel 1. Het proces van staatsvorming voltrekt zich volgens Nozick langs lijnen van geleidelijkheid. Groepjes mensen in de natuurstaat zullen spontaan rechtsprekende organisaties (buurtcomité's, burgerwachten?) vormen. Er ontstaat vervolgens felle concurrentie tussen deze rechtsbeschermende instanties om de gunsten van nieuwe cliënten en uitein- | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
delijk zal één van de ‘protective agencies’ zich een monopoliepositie verwerven. Ziedaar de staat. Als vanzelf gegroeid, tot stand gekomen door een onzichtbare-hand-mechanisme, en eigenlijk in aanleg reeds aanwezig in de natuurstaat. Is het nu zo, dat zich uit deze minimale staat ook als vanzelf in de loop der tijden een verzorgingsstaat zal ontwikkelen? Deze vraag behandelt Nozick in deel 2 van het boek (State) en zijn antwoord luidt: Nee. Dat wil zeggen de minimale staat kan tot een verzorgingsstaat uitgroeien. Maar het mag niet. Niet omdat de verzorgingsstaat onbetaalbaar is, of omdat het systeem van subsidies en uitkeringen initiatiefloze mensen genereert die geen belangstelling meer tonen voor de arbeidsmarkt, maar simpelweg omdat de verzorgingsstaat volstrekt onrechtvaardig is. Elke staat die uitgebreider is dan de nachtwakerstaat maakt volgens Nozick inbreuk op de rechten van zijn burgers. Nozick onderscheidt twee soorten theorieën over verdelende rechtvaardigheid. Er is enerzijds rechtvaardigheid in de zin van wat Nozick eindsituatie-theorieën (‘end state theories’) noemt, en er is anderzijds de rechtvaardigheid volgens de ‘entitlement’ theorie (in het Nederlands zou dat iets moeten worden als: rechtvaardigheid volgens het principe van ‘historische verkrijging’). Eindsituatie-theorieën gaan uit van de (waan)gedachte dat men de rechtvaardigheid van een gegeven verdeling zou kunnen beoordelen aan de hand van uit de lucht gegrepen, zogenaamd objectieve criteria. De eindsituatie-theoreticus constateert dat het bezit van meneer A een X aantal malen kleiner is dan het vermogen van meneer B en acht deze situatie intrinsiek verwerpelijk, omdat hij - bijvoorbeeld - van mening is dat rechtvaardigheid vermogensgelijkheid inhoudt of dat geld zou moeten worden verdeeld naar rato van 's mensen morele verdiensten. In scherp contrast hiermee ziet de entitlement-theorie niet naar wat men heeft, zij vraagt slechts hoe men het heeft verkregen. Waar B zijn kapitaal rechtmatig - zonder moord, diefstal, contractbreuk of bedrog - heeft verworven zit er voor A niets anders op dan mokkend akkoord gaan met de scheve verdeling. De entitlement-theoreticus hanteert drie, met elkaar samenhangende rechtvaardigheidscriteria:
Heeft men zijn bezit in het zweet zijns aanschijns (maar in dolce far niente mag ook) rechtmatig verkregen, dan heeft niemand het recht er iets van af te nemen. Deze bepaling geldt zowel voor medeburgers als voor de overheid; redeneringen in de inkomensherverdelingssfeer (‘Wij gebruiken uw belastinggeld om minder bedeelde medeburgers een menswaardig bestaan te bezorgen’) worden niet gehonoreerd. Heeft zich daarentegen ergens in de lijn van overdrachtstransacties iets voorgedaan wat strikt genomen niet door de beugel kan, dan dient er te worden gerectificeerd. Tot zover, in het kort, Robert Nozick. De kritiek op Anarchy, State, and Utopia laat zich grofweg classificeren in vier categorieën. Drie categorieën met speciale, in het bijzonder op de ideeën van Nozick gerichte kritiek, en een categorie generale kritiek: kritiek op het genus ‘entitlement theory’. Deze vierde categorie voert ons ook terug naar de utopia's uit het begin van dit verhaal. | |||||||
Categorie 1: VergrootglascommentaarDaar zijn allereerst de nauwkeurig analytisch studerende lezers, die relevante manko's of kleine schoonheidsfoutjes ontdekken in andermans theorie, en die er in slagen deze detailgebreken op te kloppen tot respectabele tegenargumenten. Een geliefde methode is het construeren van een gecompliceerde voorbeeldcasus, waarin nu juist deze, door Nozick gemiste nuances van eminent belang zijn. Zo ontwierp politiek filosoof Michael Davis een Robinson Crusoe-achtige geschiedenis over twee waterputbezitters op een overigens onbewoond eiland, die men van begin tot eind geboeid uitleest zonder dat de link met de entitlement theorie echt uit de verf komt.Ga naar eind8.) | |||||||
Categorie 2: Scrooge-op-kerstavond-taktiekenIndachtig de ervaringen rond Dickens' vrek en Tiny Tim (laat de snoodaard zien hoe men lijdt onder zijn gierigheid en welk lot hem wacht in een genadeloos hiernamaals) trachten de critici uit deze categorie Nozick te confronteren met de onvermijdelijke consequenties van de entitlement-theorie. Zij wijzen hem op - er is een onuitputtelijke reeks voorbeelden denkbaar - laten we zeggen, het tragische geval van jonkheer F en zijn trouwe tuinman G. Jonkheer F. werd geboren in een milieu van gouden wiegjes en gespreide bedjes. Zijn vader liet hem villa, land en kapitaal na en F plukt hier, zonder noemenswaardige | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
inspanning, nog altijd zoete vruchten van. G was minder gelukkig. Geboren in een armetierige arbeiderswoning, met weinig briljante, schoon nijvere ouders, is zijn kans op ooit een renteniersbestaan minimaal. Binnen de entitlement-theorie is deze situatie - aangenomen dat de voorzaten van jonkheer F hun vermogen niet middels roof en plunder vergaard hebben - volmaakt rechtvaardig. De ‘consequentionalistische’ criticus presenteert deze situatie als een wantoestand die men onmogelijk zal kunnen accepteren, ongeacht de filosofische zuiverheid van Nozick's argumenten. Hij tracht aan te tonen dat Nozick in wezen ‘from the lofty heights of a professorial chair (Nozick is hoogleraar in Harvard), is proposing to starve or humiliate ten percent or so of his fellow citizens [...] by eliminating all transfer payments through the state, leaving the sick, the old, the disabled, the mothers with young children and no breadwinner, and so on, to the tender mercies of private charity, given at the whim and pleasure of the donors and on any terms they choose to impose.’Ga naar eind9.) De impliciete vooronderstelling (beter misschien, de stilzwijgende hoop) van de consequentionalistische criticus is dat de auteur van de aangevallen theorie zich de mogelijke gevolgen van zijn harde rechtlijnigheid niet in alle hevigheid heeft gerealiseerd. De criticus bouwt, zou men kunnen zeggen, met de aangereikte filosofische principes het niet bijgeleverde utopia en laat zich bij zijn commentaar inspireren door de wereld die het gevolg zou zijn van een op het eerste gezicht zo redelijk lijkende theorie. Als in alle utopia's ontbreekt ook in deze, ditmaal door de criticus uitgewerkte WNW een wezenlijk element van het volle leven. De Nozickiaanse wereld mist een door de overheid gespannen vangnet, mist een van staatswege ingestelde springplank voor achtergestelde groeperingen, mist iedere vorm van geïnstitutionaliseerd mededogen. Anarchy, State, and Utopia mist kortom elke notie van het begrip eerlijkheid (‘fairness’). Waar rechtvaardigheid à la Nozick een eenduidig ja/nee begrip is (situaties kunnen binnen de entitlement-theorie standaard | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
worden aangemerkt als al dan niet rechtvaardig; zij kunnen nooit ‘weliswaar een beetje rechtvaardig, maar toch niet helemaal’ zijn) is eerlijkheid een vaag begrip dat een continuüm suggereert. Teruggrijpend op het eerder aangehaalde voorbeeld: het lijkt niet eerlijk dat jonkheer F nooit heeft moeten werken voor zijn brood, maar zou het eerlijk geweest zijn zijn vader te verplichten zijn vermogen te verdelen tussen zijn eigen zoon en het kind van de tuinman? Alle nadelen ten spijt is eerlijkheid evenwel een maatstaf waar in het volle leven zeer vaak mee wordt gemeten, en het is de vraag, zo betoogt de categorie 2 criticus, of men zich thuis zou kunnen voelen in een maatschappij waarin dit warrige beginsel is vervangen door Nozicks kraakheldere rechtvaardigheid. Nu is het zeer wel denkbaar dat de criticus hiermee een groot aantal Nozicklezers voor zijn standpunt weet te winnen (‘Als dat rechtvaardigheid is dan hoef ik geen rechtvaardigheid, ik wil geen enkele reis utopia.’), maar hij brengt Nozick zelf op deze wijze niet tot inkeer. Natuurlijk bestaan er filosofen die zich, geconfronteerd met de mogelijke gevolgen van hun uitgangspunt, gaan beraden op de houdbaarheid van hun theorie. Nozick hoort evenwel niet tot dezulken.Ga naar eind10.) Hij heeft de resultaten van zijn principes in toto ingecalculeerd en op voorhand aanvaard. Om Nozick tot andere gedachten te brengen zal de criticus fouten moeten vinden in de entitlement-theorie zelf. Scrooge taktieken baten hem niet. | |||||||
Categorie 3: Geef de Indianen hun land terugGa naar eind11.)Rechtvaardige verkrijging, rechtvaardige overdracht en rectificatie. Het derde, schijnbaar onschuldig toegevoegde criterium in de entitlement-theorie blijkt een principe met een niet te limiteren nasleep. Neem een willekeurige ranchbezitter ergens in het midden van de V.S., wiens land hem is nagelaten door een hele reeks deugdzame voorvaderen, maar die uiteindelijk afstamt van een kolonist/cowboy/pionier die de grond, buiten kijf onrechtmatig, heeft veroverd op een Indianenstam. De laatste afstammeling van de stam in kwestie slaat zich moeizaam door het leven in een nabijgelegen reservaat. Wat moet zo'n man? Dient hij met Nozick in de hand zijn huissleutel af te staan aan zijn Indiaanse buurman (rectificatie, correctie en genoegdoening)? Nozicks belangrijkste verwijt aan de eindsituatie-theorieën (het rechtvaardigheidsgehalte van een gegeven situatie moet worden beoordeeld aan de hand van willekeurige ‘absolute’ criteria; beloning naar inzet, beloning naar behoefte, ieder evenveel) is dat eindsituaties, indien al haalbaar, intrinsiek onhoudbaar en dus de facto niet bereikbaar zijn. Nozicks illustratie op dit punt is het zo langzaam aan berucht geworden Wilt Chamberlain verhaal.Ga naar eind12.) Stel u voor dat uw favoriete eindtoestand - zeg: volkomen inkomensgelijkheid - op een mooie dag gerealiseerd is. U bevindt zich in een naar uw mening rechtvaardige samenleving waarin alle burgers evenveel verdienen. Nu verschijnt er in uw idyllische gemeenschap een bijzonder capabele basketbalspeler. Deze Wilt Chamberlain sluit een contract met de plaatselijke sportclub. Mensen die hem willen zien spelen moeten, naast hun entreekaartje, een gulden extra betalen en deze guldens komen terecht in een speciale Houd Wilt Chamberlain In De Club doos. De sportclub accepteert Chamberlains voorwaarden, het publiek heeft de gulden extra er graag voor over en stroomt massaal toe en de slimme sportman verdient een paar ton meer dan de bedoeling was in uw rechtvaardige eindtoestand. Wat nu? Kennelijk, concludeert Nozick terecht, kunnen eindsituaties slechts worden gehandhaafd door voortdurend bijsturen van bovenaf. Men zou er ‘capitalist acts between consenting adults’Ga naar eind13.) botweg moeten verbieden en streng toezicht moeten houden op de naleving van deze bepaling. Echte eindpunten bestaan niet, besluit Nozick. Vreemd genoeg is het bezwaar dat men tegen Nozicks eigen entitlement-theorie in zou kunnen brengen spiegelbeeldig: de entitlement-theorie mist een natuurlijk beginpunt. Een staat die niet ontstaan is via de door Nozick in deel 1 van zijn boek beschreven ontwikkeling (en die heet niet voor niets een hypothetische ontstaansgeschiedenis; geen enkele staat is op Nozickiaanse wijze tot stand gekomen) zal buitengewoon veel (beter nog: onmogelijk veel) moeite hebben met het overschakelen op entitlement beginselen. Tot waar dient men terug te gaan met rectificeren, tot aan de eerste kolonisten in de Verenigde Staten? En dan is Amerika nog een land met een in zekere zin ‘begonnen’ geschiedenis. Waar ligt het startpunt voor Nederland? Bij koning Willem I? Bij Willem van Oranje en de Unie van Utrecht? Bij ‘de Germanen zakken bij Lobith de Rijn af?’ Dit bezwaar gaat verder dan louter een aantal sceptische vraagtekens bij de praktische uitvoerbaarheid van de entitlement-theorie (zo'n gedoe, dat land nu nog terug te geven aan uitgestorven indianenstammen); | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
het is volstrekt ondenkbaar dat er ooit overeenstemming zou kunnen ontstaan over een natuurlijk historisch beginpunt en dit is een gemis in Anarchy, State, and Utopia dat zich reeds doet voelen op abstract theoretisch niveau. | |||||||
Categorie 4: Het utopisch karakter van de Nozickiaanse rechtsfilosofieDe Engelse filosoof Bernard Williams eindigt zijn essay over Nozicks boek met de opmerking dat de entitlement-theorie geen rechtvaardiging vormt van het bestaande kapitalisme.Ga naar eind14.) Het huidige kapitalisme is immers grotendeels een van staatswege in stand gehouden systeem, het laissez faire liberalisme dat Nozick wenst te propageren is zelfs in Amerika niet meer te vinden. Dit lijkt een constatering die met een luchtig ‘en wat dan nog’ kan worden gepareerd. Is een filosoof soms geroepen tot legitimering van de status quo? Een beetje theoreticus zal, geconfronteerd met deze, in wijsgerig-waarheidslievende kringen ketterse gedachtengang, direkt losbarsten in een tirade over de ‘naturalistic fallacy’, ‘the view that one cannot logically derive an ought from an is.’Ga naar eind15.) Ethische normen kunnen niet worden afgeleid uit feitelijke toestanden. ‘Zijn’ valt niet samen met ‘behoren’ of ‘zou moeten’. Op het gebied van de rechtsfilosofie is dit standpunt echter minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Er zijn uiteraard wetten die in flagrante strijd schijnen met hetgeen natuurrechtelijk voorgeschreven, ethisch juist of filosofisch gesproken recht zou moeten zijn. De meest schrijnende voorbeelden van discrepanties tussen geldend recht en ethisch recht zijn te vinden in niet democratisch geregeerde landen (de apartheidsbeweging in Zuid-Afrika, om maar iets te noemen). Er bestaan evenwel ook fenomenen in het geldend recht die intuïtief juist, eerlijk, terecht lijken en die desalniettemin een rechts-filosofisch/natuurrechtelijke grondslag ontberen. Een van deze verschijnselen is het leerstuk (de juridische dogmatiek spreekt van leerstukken) der verjaring. In de statige bewoordingen van het Commentaar op het Nederlands Burgerlijk Wetboek wordt het leerstuk van de verjaring als volgt ingeleid: ‘Het recht wijkt op den langen duur voor den feitelijken toestand, het recht geeft op den langen duur aan den feitelijken toestand toe, het neemt den feitelijken toestand in bescherming. [...] Het onrecht van gisteren wordt het recht van morgen, mits maar de gerechtigde van gisteren zich enigen tijd niet tegen den nieuwen toestand verzet. [...] Want het gaat niet aan dat de grondeigenaar vijftig of honderd jaar lang den indringer en diens nakomelingen ongemoeid laat en hen dan plotseling zou kunnen verdrijven.’Ga naar eind16.)
Het leerstuk van de verjaring is op geen enkele wijze inpasbaar binnen een natuurrechtelijke theorie als die van Nozick, al was het maar omdat verjaringstermijnen onvermijdelijk worden vastgesteld met een zekere willekeur. Rechten en aanspraken die rechtsfilosofisch gezien vaststaan kunnen binnen dat filosofische kader onmogelijk op zekere dag hun gelding verliezen omdat ze ‘te oud’ zouden zijn geworden. Wandaden kunnen zich ten eeuwigen dage keren tegen generaties nakomelingen (rechtsopvolgers) van de oorspronkelijke daders. De rechtsfilosofie stelt zich niet op als hoedster of beschermheer van de concreet gegeven situatie, het positieve recht doet dat uitdrukkelijk wel. Waarom doet het positieve recht dit? Omdat het recht in laatste instantie opportunistisch is, oppert het juridische handboek bescheiden. ‘Dat wat is verdient bescherming. De maatschappelijke orde eist dit.’Ga naar eind16.) De oorzaak van de discrepantie tussen natuurrecht en geschreven geldend recht zou men ook kunnen zoeken, niet in het al te realistische karakter van het feitelijk recht maar in het utopische karakter van de rechtsfilosofie. Rechtsfilosofieën als die van Nozick zijn geschreven voor een wereld waarin de dingen nooit zomaar voorbijgaan, omdat alles tot op de bodem uitgezocht, opgelost en netjes afgesloten dient te worden; voor een al te heldere wereld waar altijd genoegdoening plaats vindt, waar geen ruimte is voor gratuite vergeving, waarin claims onvergankelijk en rechten absoluut zijn. Het rechtsfilosofisch utopia mist de chaos, het gesjoemel en de comfortabele troebelheid van het alledaags bestaan in wat we voor het gemak maar ‘het volle leven’ blijven noemen. Men kan dus, als de consequentionalistische criticus uit categorie 2, uitgaande van de rechtsfilosofie een angstaanjagend utopia construeren, maar men kan de rechtsfilosoof ook rechtstreeks verwijten een intrinsiek utopische theorie te hebben bedacht. Nozicks theorie mist, als gezegd, een natuurlijk beginpunt,Ga naar eind17.) en dat heeft verregaande consequenties. Waar Nozick spreekt over ‘rectificatie’ maakt hij het zich te gemakkelijk. De samenleving anno nu is niet het produkt van een hypothetisch verleden. Vanaf de eerste niet-gerectificeerde rechtsschending (Nozicks variant van de zondeval?) is het misgegaan. Rechtsschending stapelt zich | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
sindsdien op rechtsschending. Reconstructie van het verleden en een ‘herverdeling’ van ‘entitlements’ onder de nu levende mensen is onmogelijk. Er zijn dikwijls geen ‘rechtsopvolgers’ meer aan wie men nog iets goed zou kunnen maken;Ga naar eind18.) sommigen onzer hebben hun fysieke bestaan ongetwijfeld te danken aan het onrecht (in Nozickiaanse zin) door hun voorouders begaan. De entitlement-theorie mist een in de theorie geïncorporeerde theorie over vergeving en/of verjaring. Kan een theorie over vergeving en verjaring die in de entitlement theorie kan worden opgenomen worden bedacht? Hoe kan die onrechtmatige verkrijging ooit een ‘title’ opleveren? Het positieve recht kent daarvoor een aantal figuren. Deze figuren lijken evenwel niet natuurrechtelijk te kunnen worden gefundeerd. Of kan dat misschien toch? Zou de ‘minimal state’ niet een regel kunnen uitvaardigen dat rectificatie uitsluitend tot, bijvoorbeeld, dertig jaar na de rechtsschending zal kunnen plaatsvinden? Als de eigenaar van het schilderij ‘Zeezicht met dame’ de dief die het ontvreemde schilderij nu thuis boven het dressoir heeft hangen niet binnen dertig jaar heeft opgespoord verkrijgt de dief ‘eigendomstitel’? Een stuk land dat de eigenaar niet binnen vijftig jaar als eigendom opeist valt in eigendom toe aan de usurpator? Na vijftig jaar ontstaat er een natuurrechtelijk eigendom op het gestolene? Of is alleen het abstractum ‘eigendom’ iets natuurrechtelijks, en is het concrete eigendomsrecht slechts positief recht? Het is toch voorstelbaar dat de burger in Nozicks samenleving zich, om praktische redenen, door de staat een beperking van zijn ‘recht op herstel’ laat opleggen? Voorstelbaar wel maar nooit legitiem in de zin van Nozick. Beperking van het recht op herstel betekent onverbiddelijk inbreuk op eigendomsrechten. De staat heeft volgens Nozick niet eens het recht (laat staan de plicht) de eigenaar van de enige nog resterende bron in het dorstende land A te dwingen water ter beschikking te stellen aan de van dorst stervenden (de staat kan de stervenden geen recht op water geven); de staat heeft dus al helemaal niet de bevoegdheid een eigendomsrecht toe te kennen aan de - zeer vermogende - dief van ‘Zeezicht met dame’. Als wij Nozick goed begrijpen dan kan in bezit nemen en gedurende een bepaalde periode in bezit houden nooit een rechtmatige (is ‘rechtvaardige’) wijze van eigendomsverkrijging zijn. Schendingen door de ‘more than minimal state’ van de rechten van individuen (zoals belastingheffing voor vermogens- en inkomensherverdeling) houden niet op schendingen te zijn doordat ze in de ‘more than minimal states’ die we in Amerika en Europa hebben nu al tientallen jaren worden gepleegd. Nozick wil die schendingen ook niet rechtvaardigen of legitimeren: hij wil dat er een einde aan wordt gemaakt omdat ze (met zijn entitlement theorie) niet zijn te legitimeren. Laten wij nu aannemen dat er - ergens in de nabije toekomst - wel een beginpunt voor de inwerkingtreding van Nozicks entitlement theorie zou kunnen worden gevonden. (Wij vragen u zich het onvoorstelbare voor te stellen.) Als we zouden kunnen beginnen, zijn dan de problemen opgelost? Krijgt (behoudt) Nozick dan de rechtvaardige samenleving die hij hebben wil? Nozick stelt dat zijn theorie geen blauwdruk voor een WNW is, geen blauwdruk zoals men die bij end state theoretici aantreft. Want, zegt hij, er is een grote diversiteit van samenlevingen denkbaar die (kunnen) voldoen aan de vereisten van rechtvaardigheid (rechtvaardigheid à la Nozick). Om maar iets te noemen: de rechtvaardige samenleving kan worden bevolkt door vrekken, maar ook door filantropen wie het schenken een plezier is. En ook de schenking is een rechtmatige (rechtvaardige) manier van eigendomsoverdracht. De rechtvaardige samenleving is, met andere woorden, een genotype, geen fenotype. Waar rechtvaardigheid de eerste eis is, en waar rechtvaardigheid wordt verengd tot rechtmatigheid (rechtmatige verkrijging à la Nozick) zullen echter al snel zeer grote - door Nozick onvoorziene - problemen ontstaan. Het geldende, positieve recht kan volgens Nozick niet worden gerechtvaardigd met ethische argumenten (wij heffen belasting van u om de minder bedeelden een wat aangenamer leven te bezorgen), noch met pragmatische argumenten (als wij geen belasting heffen om de armen te helpen dan zullen de armen straks optrekken naar uw woning en u van have en goed ontdoen). Alles hangt van de ‘title’ af. Wat nu als er iets (het hoeft maar een kleinigheid te zijn) misgaat bij de vaststelling van de ‘title’ (titel)? Het is bijvoorbeeld algemeen bekend dat er in aangiftebiljetten voortdurend fouten en foutjes worden gemaakt, soms opzettelijk, vaak onopzettelijk. Men betaalt voortdurend ‘eigenlijk te veel of eigenlijk te weinig’. Maar een keer honderd gulden te weinig betaald (of te veel) zorgt voor een accumulatie van valse titels. Met die honderd gulden te weinig behaalt de belastingplichtige rente-winst, hij kan er in drie jaar vijftig gulden mee verdienen op de beurs, of hij kan er mee gaan spelen in een loterij (een deel van de winst van de loterij-organisator bestaat | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
uit een deel van zijn bijdrage: heeft die organisator nu wel een titel?). Nu wordt er - denkt Nozick - in zijn rechtvaardige samenleving veel minder belasting geheven, want de overheidstaken zijn slechts gering. Dus, mag je veronderstellen, ook minder kans op fouten en foutjes. Maar niet alleen tussen overheid en burger worden fouten en foutjes gemaakt waardoor de titel (in Nozickiaanse zin) onduidelijk wordt. Dezelfde belastingplichtige leent vijfentwintig gulden uit aan een collega en vergeet het geld terug te vragen. Is dat erg? Nee, voor hem waarschijnlijk niet. Maar brengt dat Nozick in de problemen? Nozick zou misschien kunnen stellen, om zijn systeem op orde te houden, dat hier sprake is van ‘impliciete schenking’. Ook als degene aan wie die vijfentwintig gulden waren uitgeleend wèl had onthouden dat het geleend geld was doch zijn collega niet aan dat feit wilde herinneren? Levert die kwalijke zwijgzaamheid de schuldenaar een titel op? In het ‘echte leven’, in het positieve recht, wordt dikwijls gewerkt met assumpties. Zo neemt de rechter aan dat de schuldenaar eigenaar is van die vijfentwintig gulden | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
zolang zijn collega niet in staat is het tegendeel te bewijzen. Je wordt voortdurend gefopt en wij foppen voortdurend een ander; soms hebben wij recht (bijvoorbeeld eigendomsrecht) maar kunnen we niets bewijzen. Dat is vaak niet erg, soms is het een ramp. Maar in het Nozickiaanse entitlement-systeem wordt elke kleinigheid een verschrikking; niet per se een persoonlijk drama, maar een systematische verschrikking en de aantasting van alles wat een samenleving tot een gerechtvaardigde samenleving maakt. Doordat Nozick ‘title’ in zijn rechtsfilosofie en in zijn voorstelling van wat rechtvaardigheid in een samenleving inhoudt zo'n geëxalteerde status geeft geraakt hij - geraakt zijn rechtvaardige samenleving - in moeilijkheden. ‘Title’ mag geen geassumeerde ‘title’ zijn, maar moet echte ‘title’ zijn. Om het verschil tussen feitelijke titel en geassumeerde titel zo klein mogelijk te houden moet de titel ook zo duidelijk mogelijk zijn, moeten de bewoners van zijn rechtvaardige samenleving in staat zijn titel aan te tonen als zij titelhebben. Dat betekent dat titel moet worden geëxpliciteerd en geadministreerd om de samenleving - in Nozickiaanse zin - rechtvaardig te houden. Dat wordt dan een samenleving van Het Grootboek en het Alomvattend Kadaster; een samenleving waarin een ‘minimal state’ samen zou gaan met ‘maximal administration’. |
|