| |
| |
| |
De rechtszaak van de zwaluw en de mus
W.L. Idema
In het traditionele China was beschreven papier heilig en mocht het niet zonder meer weggeworpen worden. Tot op de dag van vandaag vindt men op Taiwan in tempels ovens waarin de gelovigen bedrukt of beschreven oud papier op gepaste wijze kunnen cremeren. Omstreeks het jaar 1900 werd in een van de lang verlaten grottempels bij Dunhuang (in het uiterste westen van de huidige provincie Gansu) een even na het jaar 1000 dichtgemetselde kamer ontdekt gevuld met duizenden manuscripten uit de zesde tot en met de tiende eeuw: hoogstwaarschijnlijk een vrome dump van oud papier. Maar juist daaraan ontleende deze vondst haar belang: naast talloze kopieën van overbekende werken, schrijfoefeningen, verlopen contracten en wat dies meer zij vond men ook verhalende teksten in verschilende genres, geschreven in de eigentijdse spreektaal van de Tang-dynastie (618-906). Het bestaan in die eeuwen van zo'n spreektaalliteratuur naast het proza en de poëzie in de klassieke schrijftaal had men tot de ontdekking van de Dunhuang-manuscripten zelfs niet vermoed.
Een van de te Dunhuang ontdekte teksten is het Dicht van de zwaluw, dat het verhaal vertelt van de rechtszaak tussen de zwaluw en de mus nadat de laatste het pasgebouwde nestje van de eerste had gekraakt. Het moet een populair werk zijn geweest want men heeft zeven verschillende manuscripten aangetroffen. De tekst is waarschijnlijk in de eerste helft van de achtste eeuw geschreven, na de uitvaardiging in 721 van een verordening waarbij alle personen die buiten hun district van registratie vertoefden werd bevolen daarheen binnen honderd dagen terug te keren. Onder de verhalende teksten is het Dicht van de zwaluw niet alleen opmerkelijk door zijn inhoud (de andere teksten ontlenen hun stof aan de Chinese geschiedenis of boeddhistische legenden) maar ook door de vorm. De andere teksten maken gebruik van de versregel van vijf of zeven syllaben, deze tekst is geschreven in de vorm van een fu (dicht), zodat de regels overwegend vier of zes syllaben tellen. In de klassieke literatuur wordt de fu uitsluitend benut voor beschrijvende en getuigende teksten, de ontdekking dat deze vorm in de spreektaalliteratuur ook voor narratieve doeleinden was gebruikt was dan ook een verrassing.
De dierfabel is in de Chinese literatuur zeer oud maar heeft zich in de klassieke literatuur door de afkeer van iedere vorm van fictie nooit tot een eigen genre ontwikkeld. Wel tonen de Chinese schrijvers al vroeg een uitgesproken voorkeur voor vogels als allegorische figuren. Ook kent de klassieke literatuur een aantal fu waarin afzonderlijke vogels beschreven worden als emblemen van deugden. Zo schreef de dichter Zhang Hua (232-300) bijvoorbeeld een Dicht van de snijdersvogel, waarin dit diertje wordt gekenschetst als het ideaalbeeld van de kluizenaar omdat hij de ene tak waarop hij nestelt niet zou verlaten. Voorbeelden van langere gedichten waarin verschillende vogels samen handelend optreden ontbreken echter geheel tot het verschijnen van het Dicht van de zwaluw.
Omdat het Dicht van de zwaluw ongetwijfeld bedoeld was om voorgedragen te worden voor een groot publiek, vergt de tekst in vertaling slechts weinig toelichting. ‘De Generaal’, ‘het Grote Jaar’ en ‘de Panterstaart’ zijn drie kwade gesternten die bepaalde richtingen en dagen beheersen. De oude wikkels van medicijnen werden door armen wel gebruikt ter vervanging van de oorspronkelijke inhoud in de hoop dat iets van de kracht van het medicijn in het papier zou zijn getrokken. De Prajna-soetra of Hart-soetra is een zeer kort tractaat; het Boek van Berg en Zee is een oude mythische kosmografie, die de wereld buiten China bevolkt met buitenissige monsters. Het negentiende jaar van Kuise Schouwing (Zhenguan) is 645; de oorlog tegen Korea uit dat jaar heeft een diepe indruk achtergelaten op de volksverbeelding in China en zou uiteindelijk aanleiding geven tot het ontstaan van de legende van Xue Rengui, die van gewoon soldaat opklom tot generaal door zijn ver- | |
| |
diensten tijdens de Koreaanse campagnes als ruiter en boogschutter.
Deze Nederlandse vertaling is gebaseerd op de geannoteerde tekstuitgave en Zhou Shaoliang ed., Dunhuang wenxue zuopin xuan (Peking: Zhonghua shuju, 1987), pp. 294-313. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van de aantekeningen in Zhang Hongxun ed., Dunhuang jiangchang wenxue zuopin xuanzhu (Lanzhou: Gansu Renmin chubanshe, 1987), pp. 44-62. Het Dicht van de zwaluw werd in het Engels vertaald door Arthur Waley als ‘The Swallow and the Sparrow’ in zijn Ballads and Stories from Tun-huang (London: George Allen and Unwin, 1960), pp. 11-24. Een andere, kortere bewerking van het thema, dat bijna geheel bestaat uit een twistgesprek tussen de zwaluw en de mus, is vertaald door Yang Xianyi en Gladys Yang in Chinese Literature (Summer, 1986), pp. 153-61, eveneens onder de titel ‘The Swallow and the Sparrow’.
| |
Dicht van de zwaluw
Anoniem
Het was de tweede lentemaand,
een zwaluwpaar kwam aangevlogen.
Ze wilden zich een woning bouwen -
de echtgenoten overlegden:
Van oost naar west de maat genomen,
van zuid naar noord een plek gezocht.
De Generaal vermeden en het Grote Jaar:
natuurlijk bracht dat voorspoed en vermeed het onheil!
Zij kozen zich een hoge post
en voegden zich uit leem een hol
dat kwam te hangen aan de nokbalk -
van strootjes maakten zij zich banken.
Zij duchten, veilig, geen gevaar:
zij nestelden niet op gordijnen!
ze vestigden na rijp beraad
zich aan een bontgeverfde balk.
Zodra het huis was ingericht,
begaven zij zich naar een vijver.
Nu was er ook een bruine mus,
zijn spitse kop was zeer geslepen,
Langs alle straten van de buurt
gedroeg hij zich als potentaat:
De zwaluw was nog niet vertrokken,
of hij kwam binnen om te stelen!
Hij zag hoe rein en net de woning was geworden
en nam meteen de kans te baat om haar te kraken:
Zijn huisvrouw en zijn zoons en dochters,
die waren allen opgetogen!
Hij pochte op zijn vindingrijkheid
waardoor hij zich dit bouwsel nam:
‘“Al mag de akkerman een haasje vangen,
toch eet de hereboer de hazepeper.”
Het spreekwoord zegt het zonneklaar
en wordt weer duidelijk bewezen!
en opgestroopt de mouwen:
Zodra de zwaluw binnenkomt,
dan raak ik met een paal zijn poten!
| |
| |
Hij kwam hier moederziel alleen -
dus wat zou hij ons kunnen maken?
En als jij wat te zeggen hebben zou,
dan zeik ik jou van top tot tenen onder!’
Nog voor hij uitgesproken was,
was ook de zwaluw weergekeerd.
Op zijn gestampvoet en geschreeuw
kwam onze mus naar buiten
En zonder boe of bah te zeggen
begon hij er op los te meppen:
Hij duwde links en stootte rechts,
trok aan een oor, sloeg in 't gezicht.
De kind'ren hingen aan de benen,
de vrouw ging krabben en zelfs bijten!
Het zwaluwpaar werd zwaar mishandeld,
ze waren niet om aan te zien:
Het hoofd konden ze niet verheffen,
hun ogen zaten dichtgetimmerd.
Ze zochten bij elkander troost
en klaagden snikkende hun lot:
‘We hebben steeds de Panterstaart vermeden,
waarom treft ons dan plotseling dit onheil?’
Daarop begaven zij zich naar de feniks
en dienden er een aanklacht in:
‘Wij zwaluwen zijn zwak en arm
en hadden ons een huis gebouwd
Maar door de mus is het ons met geweld ontstolen
en bovendien probeerde hij ons bang te maken.
Hij zei: “Het reizend volk wordt opgepakt,
het staat geschreven in de wet!
Je hebt je ginds aan je verplichtingen onttrokken,
ik heb je hier nooit herediensten zien vervullen:
Ik zal je door de ambtenaar geselen laten
en dan verbannen naar het diepe Zuiden met zijn ziekten!”
Hij zei: “De ekster is de vader van mijn vrouw,
de spreeuw, dat is mijn vaders oudste broer,
De magistraat en de prefect
zijn allemaal aan mij verwant:
Als jij een aanklacht tegen mij durft in te dienen,
dan ben ik bang dat dat je niet zal baten.
Dus donder op hier voor mijn deur
want anders zul je er van lusten!”
Ik legde mij er niet bij neer
en eiste wat mij rechtens hoorde.
Daarop begon de mus meteen aan mij te sjorren,
aan mij te rukken, er op los te slaan,
Mij met zijn lieve vuisten te bewerken,
in 't wilde weg me af te rossen!
De vader en de kinderschare -
de hele meute sloeg en schopte!
We werden zo door hen mishandeld
dat onze veren zijn gebroken,
We bleven liggen waar we lagen
en bijna kostte het ons leven!
Wij smeken om een onderzoek:
bewijzen tonen onze wonden!
Groot onrecht werd ons aangedaan -
o Majesteit, wil hem bestraffen!’
| |
| |
‘De zwaluw dient een aanklacht in
en hij staat zeker in zijn recht,
Het bruut geweld van deze mus
is werkelijk te erg voor woorden!
Maar nodig blijft het dat zij beiden
tezamen voor 't gerecht verschijnen.
Pas als ik alle feiten ken,
eerst dan kan ik een vonnis wijzen’.
Hij droeg de trap op de mus te gaan arresteren.
Zodra de trap zijn opdracht had ontvangen,
waagde hij niet te talmen of te dralen:
Half hollende, half rennende,
nog sneller dan een ster die valt!
Maar aangekomen voor de deur
bleef hij er lange tijd staan luist'ren
En hoorde zo wat onze mus
daarbinnen in het hol wel zei!
‘Ik had vannacht een kwade droom,
vanochtend knipperden mijn ogen:
Betekent dat geen vechtpartij,
dan word ik door 't gerecht ontboden.
De allerlaatste herediensten
heb ik volledig afbetaald -
Het is dus vast dat zwaluwpaar,
dat heeft een aanklacht ingediend!
Knechten en meiden, luister goed:
doe niemand maar ook niemand open!
Als iemand naar me vragen mocht,
zeg dan dat ik ben uitgegaan’.
De trap riep buiten voor de deur:
‘Probeer maar niet je te verbergen!
Wat jij zoeven zei heb ik best kunnen horen,
dus kom naar buiten om met mij te overleggen!
Waarom moest jij de woning van een ander stelen
en bovendien hem ook nog eens tot bloedens slaan?
De feniks droeg mij op om jou te arresteren
want voor je eigen daden zul je moeten boeten.
Je zit hier in de val en je kunt niet ontsnappen
al zou je daarvoor duizend plannen willen smeden!’
Zijn vrouw, zijn kind'ren, groot en klein,
zij allen raakten in paniek!
Daarop kwam hij naar buiten, knielde voor de trap
en onderdanig richtte hij tot hem het woord:
‘U bent van ver gekomen bij dit hete weer,
komt u toch even binnen zitten voor de koelte.
Een goede gast als u komt nimmer ongelegen,
ik breng u in een ogenblik dan wat te eten!’
| |
| |
‘Jij schurk bent werkelijk onnozel!
Heb jij dan echt geen grein verstand?
Ik ben je even wat ter wille
of jij probeert weer tijd te winnen!
Begin me niet van rijst en voedsel
want ik heb helemaal geen honger.
We moeten als de weerlicht gaan,
we komen anders nog te laat!’
Ons musje zat in zak en as,
hij moest de tijd nu zien te rekken.
Door het vertrek steeds uit te stellen
hoopte hij toch nog te ontkomen.
Met loze woorden, valse taal
smeekte hij honderd, duizend keren:
‘Wees toch zo goed tot morgenvroeg te willen wachten
en voor uw moeite zal ik u dan graag belonen!’
De trap ontstak daarop in woede
en greep het musje bij zijn middel.
Hoe kwaad ons musje dan ook was,
het waagde zelfs nog niet te fronsen!
Gevank'lijk werd hij afgevoerd
en dad'lijk was hij in de hoofdstad.
De feniks zag hem al van verre
en vroeg hem wie hij wel mocht zijn.
Het hoofd gebogen, neergeknield
sprak hij: ‘Uw onderdaan de mus
Werd vals beschuldigd van het stelen van een huis,
daarom ben ik door Uwe Majesteit ontboden.
In alle haast ben ik gekomen -
hoe zou ik wagen om te talmen?
De aanklacht door het zwaluwpaar
is van begin tot eind gelogen!
Ja, ze bedriegen hoog en laag -
u brengt de waarheid aan het licht!’
‘Jij schurk bent onverbeterlijk!
Je ogen zijn vervuld van gif!
Nee, dit is onvergefelijk
Hoe jij probeert me om de tuin te leiden!
Leg open nu zijn ruggegraat
En ruk zijn linkerpootje uit
En licht daarna zijn schedeldak!’
De mus bestierf het door die woorden haast van angst
En smeekte onophoudelijk nu om genade,
Hij vroeg de zwaluw op te roepen te getuigen.
Hoe zelfverzekerd trad de zwaluw nu naar voren
en hij verweerde zich als volgt:
‘De mus heeft mij het huis ontstolen
waar hij nu woont op zijn gemak,
De mij door hem geslagen wonden -
geen woord dat daarvan is verzonnen!
De feiten zijn toch onweerlegbaar:
geen letter werd door mij gelogen!’
| |
| |
De mus probeerde weer de feniks te misleiden -
hij had tenslotte zijn doortrapte boeventronie.
Hij vroeg een eed te mogen zweren
en bloemrijk was zijn taalgebruik:
‘Indien ik echt de woning van de zwaluw stal.
mag ik in ieder leven kou en armoe lijden,
De valk mag mij des ochtends grijpen,
de uil mag mij des avonds schaden,
Het net verstrikt me waar ik ga,
de kogel raakt me waar ik zit,
Geen nering zal me ooit gelukken,
geen woonstee zal me vrede schenken,
Ik zal er daaglijks één begraven
tot niemand rest van mijn gezin!’
Ook al herhaalde hij zijn eed nog honderd keren,
de feniks liet zich desondanks zo niet bedotten!
‘“Een mens in nood gaat wierook branden,
een hond in nood klimt op de schutting.”
Wanneer je onder zweren zit en etterende schurft,
dan zullen we je gore lijk begraven!
Je zweert die eden enkel voor de schone schijn
en hoopt zo Zijne Majesteit hier te bedriegen!’
De feniks was nu zeer vertoornd
en dadelijk wees hij het vonnis:
staat buiten elke twijfel.
Al zijn de feiten ook gebleken,
toch toont hij zich nog steeds halsstarrig.
Veroordeeld wordt hij daarom tot vijfhonderd slagen,
een houtblok om zijn nek in het gevang als straf!’
De zwaluw liet zijn vreugde blijken.
hij was voldaan, hij was vertroost:
‘Je had het huis van mij gestolen
en had me ook nog eens mishandeld,
Je dacht dat je geluk zou duren tot het einde
en meende dat de Hemel zulks niet zou vergelden.
Maar nu zit jij dan eens een keer in de penarie:
de eerste vijf - die slagen zijn nog maar de opmaat!’
Op dat moment was ook de wurger daar aanwezig,
de wurger is een van de broeders van de mus.
Diens droeve lot vervulde hem met medelijden,
hij stond hem bij en nimmer week hij van zijn zijde.
Zodra hij zag hoe blij de zwaluw zich betoonde,
stapte hij op hem toe om hem daarvoor te gispen:
‘Mijn goede broer wekte de woede van de rechter,
die schande is voor ons een reden ons te schamen.
Het spreekwoord luidt: “De vis die sterft bedroeft de haas
want ieder treurt om eigen soort” -
Binnen de zeeën zijn wij allen immers broeders,
en zeker als wij reuk en smaak daarbij nog delen!
Je hebt vandaag je eigen zaak hier mogen pleiten,
laat het gerecht dan nu de schuldige bestraffen.
“Je richt je kogels nogmaals op een dode mus”:
het heeft geen nut hem achteraf nog te verwensen!’
| |
| |
Zodra ze hoorde dat de mus was afgeranseld,
verloor zijn vrouw terstond de zinnen van verdriet.
Ze wist niet anders dan zich op de borst te beuken
en met loshangend haar maar ach en wee te roepen!
Ze haastte zich met stappen eens zo groot als anders
hollende naar 't gevang om hem daar op te zoeken.
Ze vond haar man de mus daar liggen op de grond,
de kleur van zijn gelaat was even grauw als as.
Zijn hele rug was met gezwellen geborduurd
die wel een meter leken op te willen rijzen!
Toen zij haar man de mus in die ellende zag,
stortten de tranen uit haar ogen als een regen.
Zij goot meteen hem wat urine in de mond
en oude wikkels plakte zij hem op de zweren,
‘Ik heb destijds je toch nadrukkelijk gewaarschuwd
maar tegendraads heb jij nog nooit naar mij geluisterd!
Nee, zonder reden moest meneer weer stennis maken,
hij moest en zou de zaak beslechten voor 't gerecht!
Nu zit je opgesloten in de houten boeien -
wat ben je daar nu zelf wel beter van geworden?
Je hebt jezelf dit onheil op de hals gehaald
en niemand anders kun je daar de schuld van geven!’
De mus gaf zich nog niet gewonnen
en in het wilde weg had hij het hoogste woord:
‘Een kerel die een man wil wezen,
zal soms ook wel een misstap maken.
Zijn rug wordt dan misschien geschuurd -
wat heeft hij verder wel te vrezen?
Je leven zal zich niet herhalen,
de dood hoef je maar eens te sterven.
“Beter de strijd met negen tijgers of tien wolven
dan door de woede van een dwaas vervolgd te worden.”
Dat ik dit keer zo'n geseling heb ondergaan
is allemaal te wijten aan die zwerver in het zwart.
Al zit ik nu in het gevang -
nog liever sterven dan verliezen!
en haal me hier de spreeuw,
Hij heeft een spitse kop,
hij moet maar iets verzinnen!
Hij kan de hoge heren vragen
om bij de feniks een goed woord voor mij te doen.
Zolang ik maar nog niet een keer word afgeranseld,
zal ik hem daarvoor graag een goede bundel geven!’
Nadat de mus een weekje opgesloten had gezeten,
vroeg hij aan de cipier zijn boeien los te maken.
Dat werd door de cipier herhaaldelijk geweigerd,
de mus zocht hem met zoete woorden te vermurwen:
‘“Wat officieel verboden heet is daaglijkse praktijk” -
ik smeek u om ze los te maken tot de avondzitting!
Wat is het nut om met geweld me zo te willen kwellen?
wanneer mijn vrouw het eten brengt geeft zij u wel een spang.’
| |
| |
‘Jij bent tot op van vandaag nog niet van blaam gezuiverd
en daarom zit je opgesloten in de kerker.
Vandaag kwam mijn bevordering tot hoofdbewaarder,
ik accepteer geen giften meer in ruil voor gunsten -
Als Zijne Majesteit zoiets ter ore kwam,
dan werd ik zondermeer tot sesamzaad verpulverd!
U zult dus even met uw kwelling moeten leven,
u mag mij niet uw houten boeien laten slaken!’
De mus zei met een zucht:
‘Ooit werd een staatsraad afgeblaft door de cipier -
vandaag heb ik dat aan den lijve ondervonden.
Ik kan alleen de naam van Boeddha reciteren
en de gelofte doen dat ik,
Gesteld dat ik de rechtszaak toch zou overleven,
de Prajna-soetra eigenhandig af zal schrijven!’
Vervolgens ging hij bed'len bij de dienstdoend klerk,
hij hoopte hem nog om te praten:
‘In dit bureau, van hoog tot laag,
roemt iedereen uw kwaliteiten!
Daarom durf ik vandaag dan ook
u nederig te vragen mij te willen sparen.
Ik zal u voor die paperassen goed betalen,
denk niet dat ik me ooit ondankbaar zal bewijzen!’
De dienstdoend klerk sprak:
‘Wil jij opnieuw de boel verzieken
of eindelijk je eens gedragen?
Je stal de woning van een ander -
geen notie van bescheidenheid!
Je nam je toevlucht tot geweld
en sloeg hen beiden in elkaar:
In termen van de wet ben jij een stuk geboefte!
De feniks droeg mij op om jou te ondervragen
En morgen op de ochtendzitting dient jouw zaakje,
dan krijg je nog een keer er met de lat van langs!
Tien slagen en je bent de Hemelpoort al binnen,
het scheelt geen halve duim of daaraan zul je sterven!
Hou dus je ruggegraat gereed voor dat pak slaag,
het heeft geen zin om honingzoet te blijven zeuren.’
De mus werd hierdoor zo verschrikt
dat hem de keel werd toegeknepen,
Toen hij de lijst met vragen kreeg,
werd het hem eens zo droef te moede!
De zwaluw had een huis gebouwd
en hoopte daarin zelf te wonen.
Hoe kon dan jij met bruut geweld
het wagen het van hem te stelen?
| |
| |
‘Ik deze mus werd om mijn klare ogen
door kraaien achtervolgd, in 't nauw gedreven
En zonder oog voor elk gevaar
vluchtte ik in het eerste gat:
Ik schuilde zo in zwaluws woning
om te ontkomen aan hun greep!
Ik handelde uit lijfsbehoud
en deed dit slechts in grote nood:
Dit was geen diefstal met geweld -
ik hoop dat u begrip wilt tonen!’
Als het dan was uit lijfsbehoud,
waarom dan toch hem uitgescholden
En later zelfs geschopt, geslagen
zodat zijn pennen zijn gebroken?
De staat stelt hier een vaste straf
van honderd slagen met de bamboe -
Wat heb je hierop wel te zeggen
wat dienen kan je vrij te pleiten?
‘Ik deze mus had werkelijk uit lijfsbehoud
mijn toevlucht tot het huis genomen van de zwaluw
En toen de nood geweken was
zat ik er even uit te rusten.
Maar toen de zwaluw arriveerde
en ik mijn verontschuldigingen aan wou bieden,
Vroeg hij niet naar het hoe of wat,
begon meteen me uit te schelden,
Ons allemaal, vader en zoon -
van hoog tot laag moest het ontgelden!
Van woede ging hij door de rooie
en zonder meer viel hij me aan!
De zwaluw klaagt over gebroken pennen
maar ik heb altijd nog een manke poot:
De schade is aan beide zijden
over en weer in evenwicht.
Acht men me schuldig aan het kraken van zijn huis,
dan ben ik graag bereid een goede huur te geven.
Ik hoop dat u een billijk vonnis uit zult spreken,
daartegen waag ik zeker niet te protesteren
Maar sta mij toe me met mijn “Hoogste Stut des Staats”
straks vrij te kopen van bestraffing voor mijn misdrijf!’
De diefstal van het huis, het schelden
zijn onvergefelijke zonden
Maar u bezit een hoge titel -
door welke heldendaad hebt u die ooit verworven?
| |
| |
‘Ooit in het negentiende jaar van Kuise Schouwing
rukte het leger uit ter onderwerping van Korea.
Ik deze mus nam dienst als een gewoon soldaat
om ingedeeld te worden bij de voorste troepen.
Ik was geen ruiter op zijn paard,
ik was geen schutter met zijn boog
Maar in mijn snavel droeg ik moxa:
de wind verspreidde dan de vonken.
Korea werd daardoor vernietigd
en zo verwierf ik mij verdienste.
Ik kreeg de titel Hoogste Stut des Staats
en heb de adelsbrieven om zulks te bewijzen
En als u die zonodig nog wilt controleren,
dan hoeft u slechts het Boek van Berg en Zee te lezen!’
De feniks deed uitspraak:
‘De mus is een weerspannig schepsel,
hij stal de woning van de zwaluw,
De feiten waren wel bewezen,
toch weigerde hij te bekennen.
Omwille van zijn titel Hoogste Stut des Staats
geeft het geen pas hem nu nog langer vast te houden.
Stel hem nu dadelijk in vrijheid -
vergeten we de procedures!’
Toen onze mus weer buiten stond,
was hij zijn vreugde niet meer meester,
Hij nodigde de zwaluw uit
om samen een kruik wijn te drinken.
‘Vergeef me beste vriend dat ik
u onlangs zo heb geschofffeerd!
Van nu af aan zal ik voortaan
me beter weten te gedragen.
In het privé en openbaar -
nooit zal ik meer met modder smijten!’
De mus en zwaluw sloten vrede
en kwamen samen naar hun dorp.
Daar was een zwaan die zich met alles moest bemoeien
en zich tot de beide heren richtte:
‘Dus jullie voerden een proces!
Jij mus was niet in staat je netjes te gedragen
Want wakker pieste je in bed
en overtrad je wet en regel!
Wees dankbaar dat de milde feniks
je nietig leven heeft gespaard
Want was je door de valk gegrepen,
dan was het wel met jou gedaan!’
Vervolgens gispte hij de zwaluw:
‘Jij was ook veel te onverzoenlijk!
Waarom moest jij zo'n herrie schoppen
om zoiets kleins en onbenulligs?
Je hebt zijn kostbaar leven in gevaar gebracht,
hoe is het mogelijk zo liefdeloos te zijn?
Verstoken van verstand zijn jullie allebei -
ik doe er beter aan mijn vriendschap op te zeggen!’
| |
| |
De zwaluw en de mus antwoordden als uit een mond:
‘Wie had gedacht dat na de wijze woorden van de feniks
de zwaan nog eens bemoeiziek ons de les zou lezen!
Maar het is niet aan jou een vonnis uit te spreken,
uiteindelijk heb jij hier niets over te zeggen.
Als jij heus zulke grote gaven meent te hebben,
maak dan over dit onderwerp maar een gedicht!’
Dit was de passie van de zwaan
en bovendien werd hij bespot,
Hij maakte dad'lijk een gedicht
dat hij de beide heren toonde:
De zwaan bergt in zijn hart vanouds een weidser streven
Dan mus of zwaluw ooit beseffen zullen kunnen:
Zodra hij eenmaal uitstijgt boven witte wolken
Zal hij zijn hoge roep laten weerklinken!
De zwaluw en de mus antwoordden hem op dezelfde wijze:
De vogel roc zet naar het zuiden koers,
De snijdersvogel nestelt op één tak:
Elk is tevreden met zijn eigen vreugde -
Hoe zullen anderen die ooit begrijpen?
|
|