| |
| |
| |
Cubaanse notities
B.F. Galjart
Voor de enthousiasten van het eerste uur mag Cuba veel van zijn glans verloren hebben, voor een socioloog die zich met de ontwikkelingsproblematiek bezig houdt, blijft het een interessant land. Het is niet meer het lichtende voorbeeld dat het eens was, maar men hoort er ook niet die sombere verhalen over, die van andere socialistische ontwikkelingslanden de ronde doen. Samen met een collega - latijnsamerikanist - besloot ik in te gaan op een uitnodiging die, ter gelegenheid van een bezoek van de Cubaanse ambassadeur aan Leiden, werd verstrekt aan degenen die het gezelschap die dag rondleidden. Na maanden stilte kwam de uitnodiging plotseling; te danken, leek het, aan een heel andere connectie - een Cubaanse vrouwelijke collega die had meegedaan aan de programmering van een groot internationaal onderzoek - aan wie ik verteld had dat we nog steeds op antwoord zaten te wachten. Pas na aankomst werd het ons duidelijk dat we eigenlijk de gasten waren niet zozeer van de Universiteit alswel van het sociaalwetenschappelijk onderzoeksinstituut waaraan die collega verbonden was; we waren als het ware overgenomen. Op de per telex gestelde vraag wat we graag zouden willen zien, hadden we onbescheiden geantwoord: verschillende grote landbouwbedrijven (suiker, citrus, vee), technologisch hoogwaardige industrieën en onderzoeksinstituten, een psychiatrische inrichting, collega's in de sociale wetenschappen. Het - overvolle - programma dat bij aankomst gereed lag voldeed aan al die verzoeken, met één uitzondering: behalve onze gastheren, of liever -vrouwen, hebben we geen andere sociale wetenschapper ontmoet.
Terwijl veel socialistische landen in de tachtiger jaren hun economie begonnen te hervormen door meer gebruik te maken van marktmechanismen en door ondernemingen een grotere zelfstandigheid toe te kennen, heeft Cuba een andere weg ingeslagen. Verontwaardigd over de hoge inkomens die boeren en vervoerders op de vrije markt van landbouwproducten wisten te behalen, over het particuliere gebruik, via vriendjes, van vrachtauto's, kranen en bouwmaterialen van de staat, over de vermeende of werkelijke laksheid van de arbeiders in sommige bedrijven, over de pogingen van bedrijfsleidingen om meer voorzieningen (vooral huizen) en meer mensen te krijgen om de in het plan gestelde doelen te bereiken, besloot Castro terug te keren tot de morele incentieven, het beroep op het revolutionaire bewustzijn van de zestiger jaren.
Al direct bij ons eerste gesprek op het onderzoeksinstituut werd ons duidelijk hoezeer Cuba uit de pas loopt: waar in andere socialistische landen de sociale wetenschappen empirisch zijn geworden, minder ideologisch of idealistisch, werd hier het geloof in de nieuwe mens verkondigd, het geloof, met andere woorden, in de mogelijkheid van een blijvende en massale internalisering van waarden als gemeenschapszin, altruïsme, solidariteit, prestatie uit overtuiging. De directrice ging zelfs zover te stellen dat een socialisme dat zulks niet bewerkstelligde, haar niet interesseerde. Hoewel nationale culturen verschillen, ook met betrekking tot de mate waarin de zorg voor anderen, met name zwakkeren, er een waarde is, - Hofstede noemde dat cultuurelement in een vergelijkende studie vrouwelijkheid - heeft het socialisme elders eerder geleid tot de sociale stijging van mensen met uiterst onaangename eigenschappen. Het geloof dat we ontmoetten had in ieder geval tot gevolg dat we scherp gingen letten op wat mensen zeiden en deden. Niet om in discussie te gaan, overigens. Omdat alle verschijnselen die zulk een geloof zouden kunnen aantasten op het conto van het verleden geschreven kunnen worden, is het niet met argumenten te weerleggen. Weliswaar leveren de sociale wetenschappen maar weinig direct toepasbare recepten, maar toch was het opmerkelijk om te constateren dat in dit geval een - toegegeven, niet groot, uit 12 vaste krachten bestaand, maar wel expliciet op ontwikkelingsproblemen gericht - onderzoeksinstituut, door een onrealistisch uitgangspunt, zich eigenlijk veroordeelde tot het leveren van het regime
| |
| |
welkome ideologische boodschappen in plaats van, misschien minder welkome, maar bruikbare adviezen. Uit de verspreide voorbeelden die Castro in zijn redevoeringen geeft blijkt duidelijk - voor ongelovigen tenminste - dat ook in Cuba de oude Adam, die rationeel kosten en baten met elkaar vergelijkt, niet op uitsterven staat. Uitgaande van rational choice theory - waarbij kosten en baten uiteraard mede afhangen van de context - kan zelfs de sociologie iets steekhoudends zeggen over hoe gewenst gedrag van mensen uitgelokt kan worden. Dat kan echter niet, of niet goed meer, als men gelooft dat een Cubaanse variant van Zondagschool voldoende is om de zonde uit te bannen. Men verwacht dan dat een volgende generatie, voor wie de sociale verworvenheden van de revolutie gewoon zijn gevonden, niet meer iets om dankbaar voor te zijn, loyaler zal zijn dan de voorgaande. Het tegendeel is waarschijnlijker.
Hoewel het instituut al vier jaar bestond, kon men ons maar drie publicaties tonen. Eén boek, over het ethisch denken van Che Guevara, was bijna gereed, maar over het veldonderzoek dat men toch ook beweerde uitgevoerd te hebben, kregen we niets in handen. Merkwaardig was ook dat men zich eigenlijk niet leek te interesseren voor wat er in andere socialistische ontwikkelingslanden gebeurd was en gebeurde, alsof daaruit geen lering kon worden getrokken. Alleen Nicaragua had de belangstelling, maar dat was een nog veel minder ontwikkeld land. Overigens is ook die desinteresse het regime waarschijnlijk welgevallig. We liggen niet aan de Zwarte Zee, stelde Castro, maar aan de Caraibische.
Ter verontschuldiging kan verder worden aangevoerd dat de voorziening met buitenlandse literatuur slecht is, dat er in de kranten nauwelijks iets staat, en dat, officieel althans, met name in de sociale wetenschappen van de onderzoeker een marxistisch uitgangspunt verwacht wordt. Weliswaar is niet zo duidelijk wat dat precies inhoudt, maar het leidt er zeker toe dat niet zozeer de onderzoeker zelf, als wel anderen uitmaken wat belangrijke probleemstellingen zijn en wat minder belangrijke.
Viel het niveau van onze collega's dus wat tegen, dat was niet het geval bij de in de natuur- of technische wetenschappen opgeleide academici die we ontmoetten, en die hetzij als onderzoekers, hetzij als bedrijfsleiders werkzaam waren. Bij hen niet alleen ongeveinsd enthousiasme maar ook een flinke dosis realisme.
Cuba heeft, na de machtsovername door Castro, en ook later nog, honderdduizenden laten vertrekken. Dat waren, zeker in het begin, eigenaren, mensen met hogere opleidingen, die leidinggevende functies bekleedden. Tegelijkertijd werd - en wordt - door de staat veel geld gestopt in het onderwijs op alle niveaus, en sinds 1975 ook in het wetenschappelijk onderzoek. De in de zestiger en zeventiger jaren opgeleide intelligentsia kon, afhankelijk van aanleg en prestaties, een plaats vinden in de opengevallen en de vele nieuw gecreëerde kaderposities in onderwijs, onderzoek, bestuur en bedrijven. Hoewel de salarissen voor onze begrippen zeer laag zijn, verdient men er toch drie, vier of vijf keer zoveel als een werkster. Zonder enige twijfel zijn velen - en onder hen ook opvallend veel vrouwen - op die manier sociaal gestegen, mede omdat het onderwijs gratis is. Het opzetten en leiden van een fabriek van chips en andere electronische componenten, die over tien jaar tien keer zo groot moet zijn, of van een citrusplantage die naar een jaarlijkse oogst van twee miljoen ton fruit moet, het doen van onderzoek naar het gebruik als veevoer van het afvalproduct bij de suikerfabricage, of naar het gebruik van een bepaald soort zand als basis voor siliciumschijven, dat is leuk werk, temeer als je je niet al te druk hoeft te maken over winst of verlies. Men heeft niet de pretentie voorop te lopen in de wereld, maar men doet wel mee, terwijl dat in andere kleine ontwikkelingslanden niet zo is, of slechts op een enkel terrein. Nu is het nog zo, dat de staat, althans aan degenen die de dagopleiding aan universiteiten volgen - waarvoor dan ook een numerus clausus geldt - bij het afstuderen een baan garandeert. Van de intelligentsia zal, althans zolang de sociale stijgingsmogelijkheden blijven bestaan, het verzet niet komen. Daarbij komt - maar dat heb ik alleen van nabij kunnen zien op het sociaalwetenschappelijke onderzoeksinstituut - dat het salaris niet zoveel zegt. In de
bedrijfscantine kan men zeer goedkoop eten. De huisvesting is gebrekkig, maar men verwoont maar 10% van het inkomen. Per jaar krijgen collectiviteiten een aantal nieuwe personenauto's toegewezen, de algemene vergadering beslist wie ervoor in aanmerking komt. Een nieuwe Lada kost 4500 pesos (zo'n 5600 dollar) en kan op afbetaling worden aangeschaft door de gelukkigen. Daarop zit veel subsidie; de nu minstens dertig jaar oude Amerikaanse sleeën, die ook nog in Cuba rondrijden, en die op de vrije markt verkocht worden, zijn duurder.
De voorwaarde die ik noemde, sociale stijging, is een belangrijke, en hangt af van hoe het Cuba in de toekomst macro-economisch vergaat. Ondanks de - in socialisti-
| |
| |
sche landen altijd hoge - investeringsquote is er ook in Cuba waarschijnlijk sprake van grote verspilling. Op veel plaatsen kom je half voltooide openbare werken tegen, waar op dat moment althans niet aan wordt gewerkt. Over de zes rijbanen van de autoweg die van la Habana naar Pinar del Rio loopt liggen de bruggen voor de zijwegen die erop uitkomen al klaar, maar ze worden niet gebruikt. Ook op kleine schaal valt er wat van te merken. Als gasten van de Universiteit werden we ondergebracht in een zogenaamde casa de protocolo, een villa die de staat als gastverblijf heeft ingericht en van personeel voorzien. In het eerste stond de after-shave lotion in de badkamer klaar, en was de ijskast goed gevuld. Het warme eten voor de gasten - er zijn tientallen, zo niet honderden casas de protocolo - wordt centraal gekookt, en in de ochtend rondgebracht. De porties waren zo ruim, dat we het met de helft ook konden stellen. Na een paar dagen moesten we plaats maken voor een groter gezelschap, naar verluidde 42 mensen. In het tweede gastenhuis, een bungalow, waren we de enige gasten. Een verstopte afvoer van het bad werd meteen gerepareerd - iets wat, zie verderop, in hotels te wensen overlaat. In het eerste gastenhuis bevond zich, toen we er even later terug kwamen, een Ecuadoriaan, de vader van een hoge luchtmachtofficier, die door Castro was uitgenodigd om zich in Cuba te laten opereren aan zijn hart. Overigens had men er al de vorige dag op ons gerekend, en dienovereenkomstig maaltijden besteld. Iemand, ergens, had zich vergist. Deze vorm van anonieme gastvrijheid corrumpeert. Zij leidt ertoe, dat men nog maar een biertje uit de ijskast pakt - het is erg warm geweest vandaag. Het is niet de directe gastheer die voor de kosten opdraait, maar de staat en, daarachter, het volk. De delegatie van 42 mensen - ik weet niet van welke nationaliteit - had tot 2 uur 's nachts zitten drinken en kletsen, zo hoorden we later; het personeel had negen dagen lang niet naar huis kunnen
gaan.
Het verschil tussen uitstekende sociale voorzieningen en verkwisting is niet altijd duidelijk. Nadat men in de gezondheidszorg jarenlang een plaatselijke polikliniek als eerstelijn had gebruikt - en dus honderden van die kliniekjes had gebouwd en bemand, met drie verschillende specialisten - werd enige jaren geleden besloten om, daaronder, een gezinsarts - een generalist - aan te stellen, één per 100-120 gezinnen. Het plan is nu om, vóor de eeuwwisseling, 75.000 van die artsen op te leiden. Daarvan zouden er dan permanent 10.000 in andere ontwikkelingslanden werken - iets wat, op kleiner schaal, nu overigens ook al het geval is, in verschil- | |
| |
lende vooral Afrikaanse landen; 10.000 zouden beschikbaar zijn om de anderen eens per 5 jaar een sabbatical te kunnen geven, 5.000 zouden in het medisch onderzoek moeten terechtkomen. In hoeverre zo'n plan ook kostenbewust is gemaakt, blijft onduidelijk.
Bij ontstentenis van een markt zeggen prijzen niet veel. Een paar voorbeelden. Een boer in een tabakscoöperatie verdiende tijdens de oogst, met overwerk, 15 pesos (tegen de officiële koers zo'n 20 dollar) per dag. In een winkel in la Habana kostte een eenvoudig blikken wekkertje 14,95 pesos. Een groot veeteeltbedrijf dat we bezochten ontving van de melkfabriek 35 centavos per liter geleverde melk. In de eetzaal van datzelfde bedrijf kostte een beefsteak ook 35 centavos. Nu is dat van wat mindere kwaliteit dan wat wij biefstuk noemen, maar toch een goed stuk vlees. Het dagloon van een landarbeider op dat bedrijf was, zonder extra's, 5 pesos 95. Laag, maar wel 17 beefsteaks. In la Habana kunnen kinderen en ouden van dagen een liter melk per dag krijgen voor 25 centavos; als een gezin meer wil, kost een liter ruim een dollar. Op het 55.000 ha grote veeteeltbedrijf werd éen vijfde van de grond geïrrigeerd, zo vertelde men ons; de staat had daartoe drie stuwmeren aangelegd. Voor het water hoefde het bedrijf niet te betalen. Op een ander, reusachtig groot citrusbedrijf wordt een deel van het werk in de landbouw verricht door de leerlingen van de 60 in het gebied gevestigde middelbare scholen. Elke werkdag brengen ze drie uur op het veld door. Voor deze arbeid betaalt de plantage een bedrag van 6 miljoen pesos per jaar aan de scholen. Op deze manier valt alleen op centraal niveau, aan het eind van een boekjaar, enigszins uit te maken hoe de zaken gelopen zijn. Omdat zoveel kosten onzichtbaar blijven in de bedrijven zelf, kan dat flink tegenvallen.
Arbeiders - en waarschijnlijk zij niet alleen - reageren overigens wel op loonverschillen. Agrarische bedrijven hebben moeite om hun personeel niet kwijt te raken aan beter betalende fabrieken in de buurt, of aan de eigen verwerkende industrie. Men probeert mensen vast te houden door ze (betere) woonruimte te verschaffen, of door - alleen voor de eigen employé's - andere voorzieningen te creëren. Ook de administratieve prijzen dienen, met andere woorden, als richtsnoer voor het handelen van mensen en collectiviteiten. Eén van de klachten over de zeventiger jaren was dat bedrijven zich hadden toegelegd op de vervaardiging van hun meest waardevolle product, en daarmee de noodzakelijke variatie van consumptieartikelen geweld hadden aangedaan. (Onze informante, sociaal wetenschapper, dacht overigens dat dit feit wel aantoonde dat de markt niet een goed instrument was om de productie te regelen). Castro zelf, in een van zijn toespraken over de rectificatie, geeft voorbeelden van de manier waarop de zorg om de efficiëntie van bedrijven andere doeleinden in de weg kan staan: culturele groepen (ook bedrijven) die aan scholen hoge bedragen in rekening brengen voor een voorstelling, industriële bedrijven die stagiaires weigeren omdat die de arbeiders alleen voor de voeten zouden lopen, terwijl stages een verplicht onderdeel van de studie zijn. De oplossing die Castro voorstaat is dat het belang van de grotere eenheid voorrang krijgt, maar zijn inschatting van belangen is een kwestie van waarden, niet van kosten. Een socialistisch bedrijf biedt plaats aan stagiaires, punt. Uiteindelijk zijn het de waarden van de leider die de koers bepalen.
Op grond van zulke verspreide informatie kan natuurlijk alleen maar gezegd worden dat het twijfelachtig is of het consumptiepeil van de bevolking min of meer regelmatig verhoogd kan worden. Gebeurt dat niet, dan is het onvermijdelijk dat de vermoeidheid, het gevoel dat men bezig is bij te dragen aan een publiek goed zonder dat men er zelf beter van wordt, op den duur toeslaat. In de dienstverlening - winkels, hotels - is die vermoeidheid hier en daar duidelijk aanwezig: men wordt er nors bejegend, alsof het de eetzaal van een kazerne is, niet die van een hotel. In tegenstelling tot andere socialistische landen, waar de partij-elite zich op tamelijk onbeschaamde wijze bevoordeelt, viel daarvan op Cuba weinig te merken. Een minder karige consumptie is mogelijk door bovenop het pakket waarop de distributie recht geeft, goederen te kopen tegen aanmerkelijk hogere prijzen of, met dollars, in zogenaamde diplomercados, diplomaten-winkels; het gaat er dan om, eerst aan dollars te komen. Voor een aantal mensen is dat ongetwijfeld mogelijk. Voor de diplo-mercado die we op een zaterdagmiddag bezochten stonden in ieder geval veel particuliere Cubaanse auto's. Maar het gaat dan niet om de hiërarchisch geordende winkels voor partijfunctionarissen, zoals in Moskou; in la Habana zijn het eerder mensen die door hun werk of contacten de gelegenheid hebben aan dollars te komen. Eén van de redenen voor een sobere partij-elite is ongetwijfeld, dat Castro niet alleen een sober voorbeeld geeft, maar ook op een ongelofelijke manier domineert. Hij is het die de ideeën lanceert en in ieder geval moet goedkeuren, zowel voor een citrusplantage in een streek met arme gronden, als
| |
| |
voor een fabriek van chips (niet van aardappels, electronische); hij is niet alleen de grote leider maar de verpersoonlijking van de revolutie. En dat zonder de paranoia van Stalin - mijn slachtoffers verkeren in goede gezondheid, zegt Castro in een interview - of het machtsstreven van Mao. Door veel functies tegelijk te bekleden - in de staat, het leger en de partij - voorkomt hij dat zich in één van die organisaties een onafhankelijke machtsgroep kan vestigen, maar ook dat leidende figuren voor wat betreft hun levensstijl al te ver van het goede pad zouden kunnen afwijken. De partij wordt minder gebruikt als waakhond over andere organisaties dan elders het geval is, omdat ze geen bestuurlijke functies heeft. We zullen niet overgaan tot een culturele revolutie, zei Castro in één van zijn rectificatie-toespraken, maar de misstanden moeten wel de wereld uit, mede onder invloed van sociale controle. Hij gelooft ook sterk in de opvoeden-
| |
| |
de - naast opleidende - rol van onderwijs, en in de werking van het voorbeeld. Voor wat betreft het eerste wordt dus op de ervaring van andere socialistische landen geen acht geslagen. Het tweede, het voorbeeld, werkt zeker, maar is dubbelzinnig. Wij werden - om ook een voorbeeld te geven - dagenlang begeleid door een vrouwelijke collega die onvermoeibaar was, maar met allerlei kleinigheden volstrekt over ons heenliep, beter wist wat goed voor ons was dan wij, haar zin doorzette ook als we voorzichtig te kennen gaven dat het nu wel genoeg was, kortom, op een subtiele manier een onbeleefd en ongevoelig mens. Waarvan is zo iemand dan een voorbeeld? Zelf deed ze ongetwijfeld haar best om de nieuwe mens te zijn, maar wat zelfinzicht zou haar geen kwaad hebben gedaan. Wat dat betreft waren de mensen die enthousiast bezig waren met hun werk veel overtuigender.
Los van de macro-economische vraag of de centraal geleide economie, ondanks investeringen, wel efficiënter wordt, schuilt er ook in de centraal gestelde waardenoriëntatie een gevaar, namelijk dat de ‘beste’ gelovigen na enige tijd als priesters aan de kost kunnen komen, dat wil zeggen, in machtsposities terechtkomen en die macht dan gaan monopoliseren. Weliswaar kan macht ook op andere gronden verworven worden, en daarna gemonopoliseerd, maar ik denk dat gelovigen met macht schadelijker zijn dan sceptici met macht. Het geloof in de mogelijkheid een nieuwe mens te creëren berust mede op een vertekend beeld van zowel kapitalistische als socialistische maatschappijen. Het mag zo zijn, dat de V.S. weinig hebben nagelaten om Cuba dwars te zitten, het algemene beeld dat zowel de kranten als Castro in zijn redes opvoeren van een kapitalistische maatschappij heeft meer weg van Guatemala dan van een west-europese samenleving. Over de problemen en de wantoestanden in andere socialistische landen wordt gezwegen. Er is, als het ware, een fundamentalistisch experiment aan de gang, zij het veel minder fanatiek dan in China onder Mao of in Khomeini's Iran. Dat de gezochte consensus berust op nationalisme en het benutten van sociale stijgingsmogelijkheden eerder dan op een nieuwe moraal, zal op den duur wel blijken. Of er ook mensen rondlopen die beseffen dat het in een moderne maatschappij noodzakelijk is dat verschillende waarden worden aangehangen, dat onenigheid daarover niet alleen onvermijdelijk is maar ook gezond,
| |
| |
blijft onduidelijk. In de kranten wordt vrijwel geen informatie verstrekt. Nieuws is dat Castro gisteren een bezoek heeft gebracht aan een of andere streek; dat er in Honduras een repressief regime verwacht wordt nu ‘rechts’ de verkiezingen gewonnen heeft; een staking in Guatemala; de ontvangst van het nationale ballet van Cuba in Sâo Paulo; de komst van een dignitaris. Kritiek bestaat uit een paar ingezonden brieven met klachten over ‘de bureaucratie’. Een hele pagina wordt gewijd aan een congres van journalisten die zich bezinnen op de manier, waarop de kranten nóg beter kunnen worden gemaakt.
Eén van de economische problemen van Cuba betreft het grote tekort aan deviezen. Om daar iets aan te doen, werd enige jaren geleden besloten om het toerisme te bevorderen. Canadezen, maar ook Spanjaarden en Duitsers komen in Cuba de zon opzoeken. Het belangrijkste toeristische centrum voor buitenlanders is Varadero, een op zo'n 130 kilometer van Habana gelegen schiereiland, vroeger een plaats waar rijken hun villa's hadden. Gelokt door een - Duitse - reisgids en foto's hebben we er een week doorgebracht. Over de zee en de zon niets dan goeds, en dat het brede strand op de foto's niet het gemiddelde maar de uitzondering bleek, ach, dat doet elke badplaats. Hinderlijk was de bediening; je kon een paar maal per dag merken dat mensen hun baan toch wel zouden houden, of ze nu voorkomend waren of niet. Een eerste klacht over een kapotte air-conditioner, waarvan alleen de fan werkte, leverde niets op; maar toen mijn reisgenoot er de receptie op wees dat ik een speciale gast van de Comandante en jefe was - nu maak je het te bont, dacht ik toen ik hem hoorde opspelen - werd het apparaat meteen vervangen. Een bar waar, om tien over half vijf, voordat de volgende ploeg aantreedt, de manager de kas zit op te maken, wordt gesloten verklaard, ook al beweert een bord aan de straat het tegendeel. Men moet lang wachten op een bestelling. De toerist betaalt overal in dollars, ook in de uitspanningen die de plaatselijke bevolking of de Cubaanse badgasten frequenteren, maar het terugontvangen wisselgeld klopt niet altijd. Dat ligt niet aan de koers, die hier, om het niet moeilijk te maken, één op één is.
De vorm van Varadero maakt dat het toerisme geconcentreerd blijft. Het schiereiland is twintig kilometer lang, waarvan alleen de eerste zes of zeven dicht bebouwd zijn. Er wordt gewerkt aan de bouw van drie nieuwe hotels, er is nog ruimte. De leuzen die verder overal in Cuba, als reclame, op borden langs de weg zijn aangebracht - soms diepzinnige teksten, soms realistische, wat bombastische - ontbreken in Varadero. De plaats zou ook in een ander land kunnen liggen, zij het dan, dat het elders wat minder waarschijnlijk zou zijn dat een bar de nationale cocktail, de mojito, niet kan serveren omdat er geen munt is, en waarschijnlijker dat er een krant te koop is. Voor ons hoefde het na een dag of wat niet meer, maar dat heeft met ons te maken eerder dan met Varadero. Torremolinos hoeft ook niet.
|
|