Het gemiddeldste land
A.H.G. Rinnooy Kan
Is Nederland inderdaad het beste land ter wereld, of zijn de beweringen dienaangaand uit onze vaderlandse liedcultuur misleidend? Geheel ondubbelzinnig te beantwoorden is deze vraag niet. De kwaliteit van een land laat zich immers niet via een enkele index, een enkele maatstaf vastleggen. Integendeel, er zijn tenminste net zoveel beoordelingsgronden als er landen zijn, en met enige moeite valt stellig voor elk land wel een criterium te bedenken op grond waarvan de tekst van het nationale volkslied valt te rechtvaardigen.
Toch zou men hopen dat een dergelijke redenering voor Nederland iets minder gekunsteld zou hoeven zijn dan voor Noord-Korea of Zuid-Jemen. Die hoop is gebaseerd op de overtuiging dat de kracht van Nederland vooral de kracht van het gemiddelde is. Natuurlijk, Amerika is groter, Frankrijk beschaafder, Engeland welbespraakter, Spanje hartstochtelijker en Rusland melancholieker, maar is er ook niet veel te zeggen voor de degelijkheid van de superieure middelmaat? Tenslotte is Amerika ook gewelddadiger, Frankrijk alcoholischer, Engeland regenachtiger, Spanje stoffiger en Rusland aanzienlijk troostelozer, al schijnt dat laatste recentelijk geweldig te verbeteren.
Er bestaat gelukkig een betrekkelijk objectieve methode om deze hypothese van Nederlandse superioriteit te toetsen. Het World Handbook of Political and Social Indicators (Yale University Press, 1983) bevat een groot aantal comparatieve welzijnsmetingen per land, en het is verfrissend om te zien hoe snel de concurrentie uitdunt als op een paar serieuze dimensies met enige kordaatheid wordt geselecteerd.
Zo bijvoorbeeld die van de politieke en van de burgerrechten. Stellig zou een land met serieuze aspiraties om het beste ter wereld te zijn niet mogen rusten voordat het op beide dimensies in de hoogste categorie wordt ingedeeld. Maar daarmee blijven nog maar veertien landen in de race, te weten: Australië, Oostenrijk, België, Barbados, Canada, Costa Rica, Denemarken, IJsland, Nederland, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Zwitserland, Engeland en de Verenigde Staten. Voegt men daar nu als volstrekt redelijke eis aan toe dat 95% van alle kinderen tussen de leeftijd van 6 en 16 jaar een school dient te bezoeken en dat de zuigelingensterfte onder de 1,5% hoort te liggen, dan zijn nog alleen maar Nederland en Noorwegen over. Om de van nature al sombere Noren tenslotte te verslaan is al wel heel eenvoudig, al was het maar op een metereologische index of op de prijs van een liter bier, zoals elke toerist zal weten te bevestigen.
Inderdaad, Nederland is het beste land ter wereld in de bovenstaande zin van het woord. Niet zozeer als gidsland, maar als redelijk alternatief: een land van vice-voorzitters, van eervolle tweede plaatsen. Het is niet verrassend dat de eervolle tweede plaats gaat naar een vergelijkbare welvaartsstaat uit Scandinavië: gezellig maar saai, geborgen maar duf, nooit boos maar hoogstens wel eens verdrietig, nooit juichend maar wel eens goedgemutst. Zo ook Nederland.
Wat zijn dan eigenlijk de voors en tegens van Nederland? Een voor van Nederland is dat het zo klein is. Maar een tegen van Nederland is ook dat het zo klein is. Een voor van Nederland is dat iedereen iedereen kent. Een tegen van Nederland is evenzeer dat iedereen iedereen kent. Een voor van Nederland is een overdreven bereidheid tot tolerantie; een tegen van Nederland is een overdreven angst voor intolerantie. Het grote voor van Nederland is, kortom, misschien wel dat de voors samenvallen met de tegens. Of is dat een tegen? Het is - niet verrassenderwijs - geen van beide. Het is het zoveelste bewijs dat wij in het gemiddeldste land ter wereld wonen, opmerkelijk onopmerkelijk, ongewoon gewoon, fatsoenlijk op het onfatsoenlijke af. Voor enige speciale tevredenheid daarover is geen enkele aanleiding. En, natuurlijk, voor enige speciale ontevredenheid nog veel minder. Men neuriet slechts het Wilhelmus en gaat om het te vieren een uurtje eerder onder de wol.