wortels iets verklaarde, alsof er eigenlijk zo nodig weer iets verklaard moest worden.
Dat gevoel van hier te horen gaf een grote zekerheid, een zekerheid die ik in Egypte, waar ik toch op den duur de taal goed had leren spreken en waar ik vele vrienden had gekregen, nooit had gehad. Ondanks mijn vertrouwdheid met land en volk had ik daar steeds het gevoel er niet bij te horen, en bijvoorbeeld niet echt het recht te hebben op de fouten van de Egyptische politici te wijzen, laat staan een analyse te geven van de gebreken in het Egyptische volkskarakter.
Behalve die borden van Leidschendam en Leimuiden zijn er natuurlijk de vele herinneringen aan plaatsen in Nederland (straten, pleinen, bruggen, rivieren, parken) die mij telkens weer de dag doen prijzen dat ik naar Nederland ben teruggekeerd en iets meer dan een jaar later de buitenlandse dienst, die je elk ogenblik weer naar een ander oord kon sturen, vaarwel heb gezegd. Ik kan de Verlengde Fortlaan in Naarden-Bussum, waar één van mijn grootvaders later is gaan wonen, niet door lopen zonder dat op geheimzinnige wijze - en dan hoeft mijn voet niet eens tegen een ongelijkliggende straatsteen te stoten - wat Proust heeft genoemd de ‘félicité’ van de dierbare herinneringen aan het verloren paradijs van mijn grootouderlijk huis in mij opwelt. Natuurlijk is daar nu, in Naarden-Bussum, veel verdwenen: het geheimzinnige bos achter mijn grootvaders huis is er niet meer en er staat nu een ontnuchterend rijtje huizen. Zo'n zelfde rijtje staat achter mijn geboortehuis in Zaandam, waar eens de avontuurlijke houtwerf lag, waar je kon spelen op gevaarlijke drijvende boomstammen. De ‘félicité’ is nooit volmaakt. Maar de plaatsen zijn er nog net als al die andere plaatsen met herinneringen, die allemaal bij elkaar het voordeel opleveren van hier thuis te horen. Met als bijkomend voordeel het recht om beschouwingen te houden over het Nederlandse volkskarakter, of kritiek te leveren op de manier waarop het tweede kabinet Lubbers met mijn, of onze, ‘belastingcenten’ omspringt.
Behalve dat gevoel van hier thuis te horen, dat van die ‘roots’ dus, was de vreugde van de terugkeer naar Nederland voor mij dat er overal om me heen Nederlands gesproken werd. Natuurlijk gebeurde dat ook in de kleine gemeenschap van de Nederlandse ambassade te Cairo, tenminste door de Nederlanders onder elkaar, want sommige van mijn collega's waren met buitenlandse vrouwen getrouwd, en er was ook veel locaal personeel. Maar vaak was het een sterk verbasterd en, erger nog, kleurloos Nederlands geworden. Het lijkt wel of de Nederlandse diplomaten (iets dergelijks zal ook wel gelden voor hun collega's van andere landen) onder de invloed van hun kleurloze levens ook kleurloos gaan spreken, zoals ze ook onder invloed van hun buitenlandse omgeving hun taal gaan larderen (‘doorspekken’ zou ik hier moeten zeggen) met buitenlandse woorden. Drinks, lunches, dinnerparties, tennis games en horseback riding, vullen het dagelijkse leven op de posten in het buitenland - tenzij natuurlijk alles na mijn vertrek uit de buitenlandse dienst grondig veranderd is. Trouwens, het komt niet alleen bij de ambassades voor. Hetzelfde gold voor Nederlandse bedrijven in het buitenland, als daar niet al resoluut geheel was overgeschakeld op het Engels, zelfs voor correspondentie met het hoofdkantoor in Nederland. Het meeste viel de verbastering van het Nederlands mij op bij de KLM-vestiging, diezelfde KLM die merkwaardigerwijs zo vaak de indruk gaf van mening te zijn dat zij het was die de Nederlandse driekleur in het buitenland hooghield en dat de ambassades er waren om de KLM in de uitoefening van die opdracht te steunen. KLM-ers gingen nog even naar de ‘airport’ om een ‘plane’ te ‘meeten’, die een ‘crew’ vervoerde, en ook nog even wat ‘freight’ moesten ‘intaken’, wat wel weer ‘problems’ zou opleveren met de ‘customs'’ die nooit begrepen dat je wel eens
in ‘a hurry’ was en die er altijd zo lang over deden om hun ‘mind up te maken’.
Als ik één ding in het buitenland ben gaan beseffen dan is het dat je een buitenlandse taal nooit meer dan redelijk leert spreken en schrijven - uitzonderingen als Joseph Conrad en Nabokov bevestigen die regel alleen maar, die waarschijnlijk minder uitzonderingen kent dan menig ander; Conrad schijnt bovendien altijd te zijn blijven spreken met een zwaar, waarschijnlijk Pools accent. Dat lijkt voor de hand te liggen maar naar mijn ervaring beseffen de meeste mensen die een buitenlandse taal hebben geleerd en dagelijks zijn gaan spreken het niet. Veel Nederlanders die ik in het buitenland heb ontmoet zeiden vaak met zoveel woorden dat ze met ‘hun’ buitenlandse taal, of zelfs talen, niet de minste moeite meer hadden, dat ze Engels of Frans ‘net zo makkelijk als Nederlands’ spraken, soms ook schreven. In werkelijkheid kon zelfs een buitenstaander als ik onmiddellijk horen dat er vanalles aan ontbrak en dat hun Frans en Engels wemelden van de fouten, in vormleer en syntaxis, in woordgebruik en idioom (dat voorzetsels in vreemde talen een bijna onoverkomelijke moeilijkheid vormen lijkt vrijwel niemand te beseffen), om maar niet te spreken van onjuiste uitspraak, zinsmelodie en stemproductie.