Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)
(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Wij bedoelen het goed
| |
[pagina 11]
| |
Een demonstrant op de regeringstafel, tijdens het kernwapendebat in de Tweede Kamer, op 13 juni 1984. Foto Vincent Mentzel.
En terwijl wij met die Hollandse kooplui een Wiener mélange drinken, zitten zij te rekenen en “Verdammt, wir sind wieder genascht”.’ In het buitenland wordt inderdaad met ontzag over de Nederlandse handelsgeest gesproken. De vele onaangename Engelse uitdrukkingen waar het woord ‘Dutch’ in voorkomt, wijzen op commerciële beduchtheid. Jonathan Swift liet Gulliver naar Japan reizen, waar hij zich uitgaf voor een Hollander en verzocht te worden ontslagen van de verplichting op het kruis te trappelen. De Mikado was zeer verbaasd dit te horen. In het algemeen, zei hij, maakten de Hollanders geen enkel probleem over die eis. Hij vreesde dat Gulliver geen Hollander was maar veeleer een ChristenGa naar eind3.). | |
[pagina 12]
| |
Alles heeft zijn keerzijde. Toen Drees' opvolger Den Uyl de leider van de Franse socialisten Mitterrand uitnodigde voor een gesprek op het Catshuis, werd de laatste geconfronteerd met een schaal belegde broodjes. Joop vond meer niet nodig; François zag zijn vooroordeel bewezen. ‘Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’ ligt ons voor in de mond. Eenvoud kan gebrek aan gevoel voor stijl maskeren, zo niet platvloersheid. De veranderingen van de jaren zeventig hebben geleid tot een veronachtzaming van de omgangsvormen, een verwaarlozing van de kleding, een cultuur van laksheid. Op zichzelf zijn uiterlijkheden van beperkt belang. Zij werken echter door in gebieden die tot de essentie behoren. Men ziet dat aan de beheersing van het Nederlands. De indirecte rede wordt weinig begrepen en nauwelijks meer gebruikt. Niet alleen worden vele fouten van grammatica en stijl gemaakt: wie zich daar aan ergert, is een kniesoor. Onze soberheid kan kaalheid worden. Onze voorliefde voor Willem Elsschot wordt niet door Hugo Claus gedeeld. Onlangs zei hij: ‘Nederlanders zijn een beetje bang voor het grote gebaar, (-) Jullie calvinisten geloven dat soberheid, eenvoud, ja zelfs zuinigheid deugden zijn. (-) Wat calvinisten beschouwen als overbodige krullen en varianten is bij ons de essentie’Ga naar eind4.). Voor een deel voel ik met hem mee. Maar of het waar is dat grote literatuur niet sober is, zoals Claus beweert, betwijfel ik. Aeschylus was sober. Dat was Kafka ook. ‘Patriotism is the last refuge of a scoundrel’ zei de grote Samuel Johnson op 7 april 1775. Wie ziet hoe er wordt geschutterd bij het zingen van het Wilhelmus, kan niet anders dan concluderen dat alle Nederlanders dit gezegde grondig tot zich hebben laten doordringen. Reeds vele malen is gewezen op ons culturele minderwaardigheidscomplex. Nu was De Materie van Louis Andriessen niet om aan te horen. Maar waar het medium internationaal is - muziek, dans, schilderkunst, stedebouw - staan wij in het algemeen op wereldniveau. Ons beperkte taalgebied weerspiegelt zich in veel knullige journalistiek. In Twee Vrouwen schrijft Harry Mulisch dat veel Nederlandse romans doen denken aan vormingslectuur voor de opgroeiende jeugd. Dat boek is daar ook een voorbeeld van. Maar het toneelleven in Amsterdam is levendiger dan het Parijse. Waar is het Nederlandse culturele centrum in Brussel? Wij projecteren ons eigen minderwaardigheidsgevoel op de Vlamingen en kijken daarom zeer ten onrechte op hen neer. Waarom geven wij geld uit aan een culturele manifestatie in Texas? Deze positieve discriminatie van het andere en vreemde - en dus negatieve discriminatie van het eigene en vertrouwde - ziet men op veel gebieden. Inderdaad, velen hebben hier een toevluchtsoord gekregen; vele boeken zijn hier uitgegeven die elders waren verboden. Onze verdraagzaamheid is terecht befaamd. Haar keerzijde is laksheid, of liever: gebrek aan burgermoed. Het verbazingwekkende is niet zozeer dat de gebeurtenissen van 1968 en daarna heftig waren en zich snel verbreidden. De sociale verhoudingen waren in Nederland immers versteend en vroegen om een reactie. Door de ontzuiling sloegen hele volksstammen uit het lood en raakten zij op drift. Het verbazingwekkende is veeleer dat onbesuisde waanideeën zo snel een weerslag in regeringsbeleid konden vinden. Dat kwam omdat het Nederlandse ‘Bildungsbürgertum’ zich praktisch zonder slag of stoot overgaf, op een enkeling als Prof. Daudt na. Vooral aan de universiteiten was dat het geval. In zijn afscheidstoespraak als voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam op 8 oktober 1984 zei mr. G.J.P. Cammelbeeck dat helaas niet in vervulling was gegaan wat hij in 1975 had verwacht: de verbeelding aan de macht. Die leus was te veel in procedures neergeslagen. Hij concludeerde dat de democratisering was vastgelopen en dikwijls tot onmacht had geleid. Democratie veronderstelde vooreerst Zivilcourage, zei Cammelbeeck. Of hij zelf daar veel blijk van heeft gegeven, betwijfel ik. Hij zwom mee met het tijGa naar eind5.). De vloedgolf van Nieuw Links is over Nederland gespoeld en weer weggevloeid. Hier en daar heeft hij zijn residuen nagelaten: verroest blik, een besmeurd stuk hout. Men vindt die residuen vooral binnen de universiteiten. Veel wetenschappelijk personeel dat uit de hoogtijdagen van Nieuw Links stamt en met verbeelding vooral naar macht streefde, is allerminst afgevloeid. Helaas kunnen hoogleraren in Nederland niet worden ontslagen, zelfs niet wegens notoire onbekwaamheid.
Een klein land met een (relatief) grote bevolking en een hoge communicatiedichtheid kan maar één probleem tegelijk aan. In België is dat de taalstrijd, in Nederland de ontzuiling. Het is al zo vaak gezegd: de ontkerkelijking heeft een emotionele lacune achtergelaten die vraagt te worden gevuld met een leer die is gericht op het aardse heil. In een lang proces, dat is begonnen bij Augustinus en geëindigd bij Marx, heeft het einde der tijden - het eschaton - zich verschoven van het hiernamaals naar overmorgen: ‘tout et tout | |
[pagina 13]
| |
de suite’ was de kreet waarvan de Sorbonne weergalmde. De Nederlandse politiek valt niet te begrijpen zonder kennis van de theologie. De onteschatologisering heeft diepe voren getrokken in ons intellectuele landschap. Paul en Nel van der Harst, ontwikkelaars in Managua, zeiden twee jaar geleden: ‘Nicaragua heeft “politiek-theologisch” gezien de Farao de rug toegekeerd en bevindt zich nu midden in de woestijn. (-) Het terugwillen naar de vleespotten van Egypte is de grote bedreiging van dit moment’Ga naar eind6.). Dichter bij huis heeft de Nijmeegse Universiteitsraad geweigerd een bijzondere leerstoel in te stellen voor de geschiedenis van het veiligheidsbeleid van Nederland. De Universiteit van Nijmegen baseert zich op het Christendom, dus hoezo veiligheidsbeleid? Het College van Bestuur had de mogelijkheid het besluit van de Universiteitsraad te vernietigen maar heeft dat niet gedaan. Zijn voorzitter ir. W. | |
[pagina 14]
| |
C.M. van Lieshout vond de zaak daarvoor niet principieel genoeg. ‘Ik heb de zaak onderschat, die tegenstand had ik niet verwacht’, zei hijGa naar eind7.). Waar was de Zivilcourage? De waan van de dag kan in Nederland nagenoeg onweerstaanbaar zijn. Jarenlang gaven allen die zich progressief noemden voor, te streven naar een Nieuwe Internationale Economische Orde. Toch leidde een eenvoudige waarneming van de feiten tot de conclusie dat dit idee niet deugde. Aan het begin van deze eeuw bevonden Argentinië en Australië zich in soortgelijke posities: ver van het toenmalige centrum van de wereld. Hun exportprodukten waren dezelfde: graan, huiden en wol. Vergelijk die landen nu! De internationale omstandigheden waren voor hen dezelfde. Daaraan kan het dus niet hebben gelegen. De onderontwikkeling van veel landen in wat de derde wereld wordt genoemd, ligt veeleer aan de Oude Nationale Economische Wanorde daar. Maar wie dat zegt, ontneemt zich de mogelijkheid zijn schuldgevoelens ruim baan te laten. Dat strijkt ons land van advocaten en (vooral) dominees tegen de borst. ‘Ze bedoelt het goed’ zei men vroeger van Ien van den Heuvel, destijds voorzitter van de Partij van de Arbeid. Het kwam aan op de bedoeling waarmee men iets deed. Misschien was het gevolg rampzalig. Maar wie het beste met de mensheid voorhad, kon rekenen op ruim krediet. Suriname moest onafhankelijk worden, ook al werd door velen ellende voorspeld. Indien nodig, had Joop den Uyl hun die onafhankelijkheid per post thuis laten bezorgen. Maar wij voelen ons niet verantwoordelijk voor hen die later in de knel kwamen. En dat zijn altijd de mensen met de zwakste schouders. Onze bedoelingen waren toch goed?
Vandaar ook ons verhullend en omslachtig taalgebruik. Wie de problemen onomwonden formuleert, geldt als kil en afstandelijk. Veel emotie moet blijken en vooral veel geworstel, veel bevlogenheid. Mendès-France zei: ‘Wie met gevoel politiek wil maken, sticht slechts verwarring’Ga naar eind8.). Maar die was dan ook Minister-President van Frankrijk. Dit is het fundamentele dilemma van de Nederlandse politiek: om problemen op te lossen, moet men ze helder definiëren en met analyse en al op tafel leggen. Maar wie dat doet, wekt in Nederland zoveel weerstand dat hij de oplossing daardoor vertraagt. Engeland en Frankrijk zijn confrontatiesamenlevingen. Nederland is een consensusmaatschappij. Dat is een groot goed. De verhoudingen tussen politieke tegenstanders zijn hier relatief uitstekend. Niemand zou het anders willen. Het inspraakcircuit - de vaderlandse moesjawara - bevordert de betrokkenheid. Maar het leidt ook tot de stroperigheid van ons beleid. Knopen doorhakken ligt ons niet. De kaasschaaf is meer ons instrument. Ogenschijnlijk vermindert die de pijn. Maar dat geldt alleen voor het ogenblik. Over het geheel genomen, maximeert zij haar. Het economische beleid van Nederland wijst in de goede richting. Bemoedigende resultaten worden geboekt. Maar tergend langzaam. Onze nationale schuld groeit nog steeds op onverantwoorde wijze. In zijn Voyage en Hollande van 8-10-1729 schreef Montesquieu: ‘De financiën van Holland zijn volstrekt verloren. Sinds de oorlog stelt de provincie Holland elke dag nieuwe belastingen in om de lopende uitgaven te dekken’. Sindsdien is er weinig veranderd. Nederland heeft erg veel voor. Sobere bekwaamheid en nuchtere schranderheid zullen ons uiteindelijk door elke stroomversnelling heen helpen. Eenvoud en pretentieloosheid sieren velen onder ons. Handelsgeest verschaft ons welvaart en het streven naar consensus geeft evenwicht. Maar een gebrek aan stijlgevoel, een cultureel minderwaardigheidsbesef en een tekort aan burgermoed uiten zich in een provinciaals conformisme en een omslachtige schijnheiligheid. En wat kunnen wij op de penning zijn! Ieder land leeft volgens een grondregel. De Engelse is: ‘Don't make a fuss’. De steak-and-kidney-pie moge niet te pruimen zijn, houd je kaken op elkaar. Dat verklaart ook de middelmatigheid van het openbare leven in Engeland. De Franse grondregel is: ‘On ne fait pas de cadeaux’. Wie wat wil hebben, zal er voor moeten vechten. De Nederlandse hoorde ik jaren geleden in de soek van Jeruzalem. Een winkelier hoorde mijn collega's en mij spreken en riep dat Nederlanders bij hem welkom waren. Hoe kende hij onze nationaliteit? Hij wendde voor het Nederlands te kennen. Ik vroeg bewijs in de vorm van een zin. Die liet niet op zich wachten: ‘Te duur, doorlopen!’ |
|