In de gestolde arrangementen van de Nederlandse samenleving is wel zeer sterk aangestuurd op gelijke bedeling. Bevoordeling van uitnemendheid is steeds met veel wantrouwen bejegend. De mate van verstatelijking van onze zorgsystemen heeft er ook toe bijgedragen, dat veel instellingen in extreme mate van één centrale geldbron, de staat, afhankelijk zijn. Centrale criteria, centrale oordelen domineren dan.
Wat cliënten en andere betrokkenen van de prestaties van die instelling vinden, komt financieel niet tot uitdrukking. Die verstatelijking heeft er ook voor gezorgd, dat in Nederland lang niet zoveel grote fondsen bestaan als elders om naast overheden bij te dragen aan zeer goede initiatieven, op grond van eigen overwegingen en inzicht.
De bijna totale afwezigheid van zulke fondsen brengt niet alleen een zekere eentonigheid teweeg, maar continueert ook, paradoxaal genoeg, het belang van de staat als allocator. Voor aanzienlijke initiatieven is immers op geen andere wijze geld bijeen te brengen.
Zie je af van de begrenzing door de bestaande institutionele verhoudingen, dan is er natuurlijk geen reden, waarom een hoge ondergrens ook een lage bovengrens nodig zou maken. Het opvallende van de theorie van Rawls over verdelende rechtvaardigheid is nu juist die combinatie van een zo hoog mogelijk minimum met vrijheid daarboven.
Om het in een helder beeld uit te drukken, er is geen logische reden waarom een land dat zorgt dat zijn minst goede universiteiten nog tamelijk goed zijn, niet tegelijkertijd ook de beste universiteit van de wereld zou kunnen hebben.
Er zijn natuurlijk wel psychologische redenen, die de voornoemde combinatie minder goed voorstelbaar maken: de trek naar het midden is niet alleen maar een verzinsel. Denken in termen van glooiing of, als uiterste, van een duinlandschap laat andere ‘prints’ achter dan denken over de Himalaya.
In het buitenland zie je ook erg goed, waarom haat tegen de staat, zoals in het Reaganisme en Thatcherisme ook aanwezig, soms zo'n slechte raadgever is. Als je ertoe overgaat om ook voor voorzieningen, waarbij een monopolie de natuurlijke marktvorm is, een meervoudig aanbod bijna af te dwingen, zoals bij telefoon en water in de USA en Groot-Brittannië het geval is, dan roep je de maatschappelijke verspilling over je af. En de klant is de klos. Het is dus maar gelukkig, dat het zover in Nederland niet komt. Maar hoe komt het nu toch, dat Amerikanen veel trotser zijn op hun instituties, ook de publieke, musea, universiteiten, de grondwet, dan wij?
Waar schamen wij ons toch voor?
Dat lijkt mij een groot raadsel van Nederland: behalve de koningin en, soms, het voetbal zien wij af van gezamenlijke symbolen van nationaliteit.
Vond vroeger de binding langs de grenzen van de zuil plaats, ook die bestaan toch niet meer intensief genoeg om als bindingssymbool te fungeren? Zijn wij ten prooi aan een zekere anomie die ons tot een positie voorbestemt om - bij het ontbreken van nationaliteitsbesef - als eerste bijvoorbeeld een waarlijk Europese identiteit te zoeken?
Verdient het aanbeveling dat verstandige mensen zich verenigen rondom het, nog slechts in kleine kring bekende, idee van mijn vriend Gevers om Nederland zo snel mogelijk op te heffen?
Ik weet het niet.
Waar elders is het zo knus? Waar elders heeft omvangrijke overheidsactiviteit zoveel van de bronnen van schuldgevoelens geëlimineerd? Maar aan de andere kant, is Nederland niet verschrikkelijk kleinburgerlijk? Kleinburgerlijkheid is, denk ik, vooral de afwezigheid van passie, en leidt tenslotte tot het beduimelen, het vies maken van de passie van anderen.
‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’, is de horribele zegswijze die dit gebod tot uitdrukking brengt. Verandering mag, mits langzaam en een beetje. En vooral niet te opvallend.
Dat laatste geldt, als het ons echt aangaat, als niet het sermoen, maar het dagelijks handelen aan de orde is.
In abstracto, als we er niet zelf echt iets mee te maken hebben, zijn we o zo libertijns. Abortus, euthanasie, drugsbeleid,... Maar in onze dagelijkse contacten, in ons handelen als werkgever, als vriend, hoe open, hoe ruimhartig zijn we dan?
Hoe komt het, dat de in Nederland aanwezige minderheidsgroeperingen, uiteraard met uitzondering van de Chinezen, de allerhoogste werkloosheidspercentages hebben en de laagste deelnemingspercentages in hoger onderwijs, die ik ooit ergens ter wereld zag? Hebben we dat afgekocht met hoge uitkeringen? Of met de formele stellingname, dat racisme niet mag c.q. niet bestaat?
Wat voor toekomstperspectief levert dat op? Waarom heeft niemand het daarover?
Dat verbijstert mij echt, het vermogen van de Nederlandse samenleving om het over