te bieden heeft. Toegegeven moet worden dat wij niet altijd het uiterste van onszelf vergen; dat wij soms bezeten worden door een verhitte ambitie die begint te verflauwen zodra de uitvoering van een taak aan de orde komt - maar dat zou kunnen zijn door de verslappende of ontmoedigende werking van de samenleving die ons omklemt.
Er zijn gevallen bekend van Nederlanders die zich beter ontwikkelden in Amerika of Australië, waar zij harder aan moesten pakken maar dan ook de ruimte kregen om fortuin te maken. Sommigen wonen liever in Engeland, waar de manieren soepeler zijn, of in Frankrijk waar de mensen drukker praten; of in Griekenland met niets dan zon, wijn en geitenkaas, zonder behoefte aan een compleet pakket verzekeringen; of in Afrika, waar nog wat wildernis is om in te verdwalen.
Niemand zal durven beweren dat er geen mensen zijn die in andere landen meer van zichzelf gemaakt hebben dan hun waarschijnlijk in Nederland gelukt was. Misschien zouden sommigen beter af zijn in Beiroet of in Teheran, waar zij in groter gevaar moesten leven; of in Lagos of in Santiago, wie weet; of in Ho Chi Minh Stad, of in Rangoon waar de mensen vlotter in de omgang zijn omdat het er nooit vriest.
In Nederland verloopt alles ongevaarlijk en half beleefd, en de vrees is dat wij aan het eind van ons leven zullen komen zonder noemenswaardig op de proef gesteld te zijn. Telkens als er weer een weiland opgehoogd wordt met dood zand en een bord op palen kondigt vier-en-tachtig koopwoningen aan denkt de voorbijganger bij zichzelf, jammer van de boterbloemen en de koeien, en van de waterjuffers op de sloot. Nooit denkt hij, wat zullen zich hier voor avonturen afspelen, en wat zal er voor gepassioneerds beleefd worden, en voor onvergetelijks gezegd. Het wordt overal de standaard-serie: geboorte-school-samenwoning-baan-ziekenhuis-dood.
Zo is het al honderden jaren. In de achttiende en negentiende eeuw was Nederland wereldberoemd om zijn slaperige conditie. Een tijd lang is er extra activiteit ontwikkeld om de ergste achterstand in te lopen, en toen kwamen de Duitsers met geweldpleging de rust verstoren; in het laatste kwartaal van de twintigste eeuw komt de landsaard weer aan het licht. Er wordt wat gescharreld in verdovende middelen en er wordt enige verwondering gewekt door de openbaarmaking van het vroeger geheime geslachtsleven; verder is alles bedaard.
Zo kan het gesteld worden, zonder dat precies te begrijpen is waar het in zit. Een Nederlands keurig singeltje in een buitenwijk, met grasbermen en gesoigneerde rozenperken, en voorbeeldige iets te kleine huizen in rijen ter weerszijden, geeft zo'n indruk van vrede dat makkelijk aannemelijk te maken is dat hier nooit iets gebeurt. Maar de laantjes in een voorstad van Londen dan, al zijn er niet zulke rozenperken en ontbreekt de singel: daar gebeurt evenmin iets, en in Franse buitenwijken is nooit een bewoner te zien. Dat ze in andere landen meer van hun leven maken is onvaststelbaar. Als wij emigreerden naar Bordeaux of Birmingham, of naar Bremen of Baltimore, zouden wij onszelf in sommige opzichten bij moeten stellen zoals iedereen in een nieuwe omgeving; er is geen reden om aan te nemen dat wij er na voltooiing van dat proces op zouden zijn vooruitgegaan.
Een Bremer, een Brummie of een Bordelais: vijftig jaar geleden konden wij nog de illusie koesteren dat zij, of enkele van hen, deel hadden aan een hogere levenskunst. Nu wij de televisieprogramma's kennen waar zij blijkbaar genoegen mee nemen weten wij beter.
Er is waarschijnlijk geen uitweg. Wel kunnen wij proberen, in plaats van ons illusies te maken over vreemdelingen, onze eigen gebreken te onderkennen en te overwinnen. Niet alleen door Belgen, ook door Nederlanders zelf wordt aangenomen dat zuinigheid een nationale ondeugd is; wij vrezen dat onafgebroken leven voor plezier tot onvoldaanheid kan leiden, wat bij vlottere volken nooit opkomt; en wij leiden aan een schuw schuldgevoel, alsof het mogelijk is dat wij wel eens tekortschieten, en of dat iets zou geven.
Dat zulke remmen op de volledige ontspanning alleen in Nederland werken wordt door onderzoek buitenslands niet bevestigd. Het maakt soms enig verschil, de ene nationaliteit of de andere, maar nergens leven ze ongecompliceerd, en de meeste karaktertrekken die typerend genoemd worden blijken overal voor te komen.
De enige karakterisitiek die hier te lande eigenaardig lijkt is de gewoonte om typisch-Hollands als een term van veroordeling te gebruiken. De Engelsen en Fransen gaan zo niet om met hun zelfbeeld, noch de Amerikanen of de Duitsers, noch denk ik de Iraniërs of de Libiërs, of de Russen of de Chinezen. Ook doen de Friezen en de Brabanders het niet, of de Amsterdammers. Iemand die een echte Fries of een typische Amsterdammer genoemd wordt heeft de vrijheid om het als een compliment op te vatten; wie zich als typisch-Hollands hoort aanduiden weet dat hij in het gunstigste geval meewarig beoor-