voorstelling geworden. Een paar maanden later was hij dood.
O, zei Kan, dan kom ik zeker niet naar België! Met jou weet je nooit.
Hij gaf mij een hand en wenste mij het allerbeste voor die avond. In zijn wens lag meer dan oppervlakkigheid. Dat voelde ik. Acteurs hebben een derde oor voor timbre.
Als de duisternis haast in alle poriën aanwezig is, kom ik weer tot mezelf, tot een pier ergens in Mexico waarop drie knapen achter mij voorzeker op mij wachten.
Dwaas, denk ik. Dwaas, hoe kon je nu zo dwaas zijn! Nu ga je zeker overvallen worden. De duisternis speelt in hun kaart. Een tikkeltje bang vang ik de terugweg aan. Net voor het einde van de pier verspert het trio mij de weg. Ze staan er bij als musketiers. Maar zonder wapens. Hun handen, leeg, rusten in hun heupen. En toch, en toch komt er niets dreigends van hen los. Ik slenter op hen toe en als ik op hun hoogte kom gaat de poort open. Weer knik ik en als ik enkele meters benauwd maar waardig ben opgeschoten roept één van hen: Hé!
Ik denk, het is gebeurd, ik word gepluimd! maar stop en draai mij om. Het drietal nadert en de grootste stelt, alsof hij zich schaamt, de vraag: Sir, can I wash your car? Ik sta even versteld maar moet antwoorden: I have no car.
Ze kijken mij ongelovig aan. Nu is het zover, denk ik. Ze denken dat ik met hen spot. Een gringo zonder car is als een paus zonder god.
You have no car?
No, no car.
How, how did you come here?
Ik ben hun een woord uitleg verschuldigd, zie ik. Ze nemen mij voor een Amerikaan. Zo zie ik er ook naar uit. Mager kan je mij niet noemen en veel kleur zit er niet op mijn gezicht.
I am not an American. I am from Europe. I arrived with the bus. I mean, plane and bus. I am an hobo.
O, zegt de grootste, I see, en op de drie gezichten verschijnt een blik waarin zowel teleurstelling als begrip schuilt.
Ik zwijg, zij zijn ten einde raad.
Don't you have a job? vraag ik en een lichte verbittering trekt langs hun mond. Zij laten hun blik zakken en staren in de kiezelstenen.
No. No job, no house, no family, fezelt tenslotte de grootste.
Ik overweeg even hen mee te nemen, het stadje in, en hen te trakteren op een warme maaltijd. Al ben ik goedkoop op reis en moet ik elke uitgave tweemaal overwegen, er zijn honderden stootkarren in de straten waaraan het lekker en goedkoop eten is. Maar, is die geste in wezen niet even gruwelijk als het aalmoes dat mijn land in de vorm van ontwikkelingshulp aan de arme landen schenkt en waarvoor ik mij schaam? En dat dit één van de redenen is waardoor ik in den vreemde niet durf te bekennen dat ik een Belg ben, maar mij schuil achter het oppervlakkige Europeaan.
Vanonder een inlegzool haal ik een briefje te voorschijn. Een versleten grauw briefje waarmee betaald kan worden en dat overal ter wereld voor geld doorgaat. Ik kan het missen - zo erg is het met mijn budget nu ook weer niet gesteld - maar voor hen gaat een onbekende wereld open. Dat althans kan ik opmaken aan de grote ogen die ze trekken. Ik leg het briefje op een rotsblok (aan wie moet ik het geven, de grootste, de kleinste? Geld in de hand stoppen vind ik zo vernederend) trek m'n schoen weer aan en vervolg mijn weg.
Ongeveer een etmaal later sta ik op het terras van mijn hotelkamer. Ik logeer aan de achterkant van het goedkoopste propere hotel en kijk uit op een dorre vlakte die aanvangt achter een uitgedroogde rivier waarin struiken welig groeien. Gele struiken die tegen meer bestand zijn dan mensen aankunnen. Schuin links ligt een brug met asfalt. Vanonder de brug stijgt rook op. Als ik nauwer toekijk zie ik dat kinderen onder de brug bij een vuurtje samenklitten. Ze koteren en staren in de vlammen als kinderen overal ter wereld doen. Ik haal er mijn oude verrekijker bij die ik ooit in Gent op de rommelmarkt heb gekocht. Na enig zoeken en instellen vind ik de knapen en ontdek - tot mijn verbazing - dat drie van de vijf kinderen mijn welbekende trio is.
Schielijk trek ik mij terug op m'n kamer. Op bed bekom ik maar niet van mijn ontdekking. In wat voor een wereld leef ik, denk ik, maar vind geen antwoord.
Oostakker, 19 april 1989