Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Carthago in het middaglicht Margrieta Jeltema 1 anna liep door de polder de polder was van haar alleen het vlakke land streek ze nog vlakker met haar hand zoals ze ook haar haren weg laat glijden over haar schouders nadat ze eerst thuis voor de spiegel opgebonden waren als een geheimzinnige toren waar op kantelen soldaten die steeds tien passen de ene dan tien passen de andere kant op lopen in de verte starend de vijand afwachten tenminste een teken ze schuift ook de grijze luchten uiteen daarachter wachten zee & palmen waar ze haar voeten tot bloedens toe waar ze haar losse haren en armen en in het water blauwe handen als een vreemde waterplant [pagina 44] [p. 44] 2 de spaanse koning zette haar boven op een toren hij zeilde in galjoenen weg ze hoorde het trage van violen het slepende nog jaren later soms onverwachts als ze een kast open deed een katoenen blouse te drogen hing in de wind - door de polder fietste met het kind en alles wees wat ooit bewees dat hij binnenkwam en zei ik heb een drakenvel voor je meegenomen schelporen zeetorren druiven van glas barnsteen met dagpauwogen - zo klein dat je ze met een gewoon oog niet ziet de dahlia's strijken afwezig langs haar vingers ze slaat de luiken dicht de zon koestert zich in strepen schuin over het indisch tafelkleed waar ze kandij opstrooit thee morst knopen telt met je praat met haar voet langs je been strijkt terwijl de luiken openwaaien het stormt kraaien vliegen op schreeuwen ijsvogels scheren laag over het water ze fietst voorover tegen de wind in langs de gevelde bomen 3 voor het eerst kijkt ze om ze ziet carthago in het middaglicht scherven & wijnranken & witte kusten gladgespoeld - ze tekent vergeten beelden in een vitrine een zwart glimmend ding de trein rijdt door het moeras in de dorpen loopt ze de lucht was angstaanjagend blauw plotseling begint het te regenen schuimkoppen tegen de huizen waar eens carthago stond - ronddwaalde [pagina 45] [p. 45] 4 in de nachtstilte - rode strepen de populieren buigen - zuchten lopen zuchtend terug - achteruit tot dunne strepen aan de horizon ze ligt languit op het wollen kleed onder een vierkante hemel ze draagt een kind rode hibiscusbloemen gloeien palmen - hun hart breekt je eet het op de felle slagen van de machete verkorten ook de aloë het honderdjarig wachten wachten tot iemand opstaat je aan een vinger optrekt balancerend op een draad boven de bergen uitgeheven tot vuur je neerslaat kabels breken ze zat op een stoel van haast doorzichtig hout op een foto leun je tegen haar aan ernstig & breed je weet nog niet wat ik nu weet en wat je nooit zult weten je bent daar voor altijd blijven staan - tegen gebloemde heupen aan - één hand halverwege [pagina 46] [p. 46] 5 anna glimlacht - ze leert je niets en jij weet niets van haar - dan dat ze schaatste en daar stond haast onbewogen amanda nu is de wereld niet meer rond maar uitgevouwen in dit boek met andere maten gemeten je wijst atacama tirns je proeft hetzelfde zout terwijl hier la purezza de la virgen bloeit in blik plastic daaromheen het boek over conserven de krant anna glimlacht niet - ze huilt ook niet - ze kijkt in de verte niemand weet wat ze daar ziet wolken misschien misschien ook niet misschien zichzelf zoals ze slaapt ze houdt zich vast en 's ochtends als je opstaat en de kou optrekt trekt ze nog een deken over het bed & droomt een droomloze slaap als een bladzijde als ze je roept maar je bent er niet sluit zich een meer over haar heen zoals een dijk het land verliest terwijl hij water droeg maar breekt de hete namiddag op blote voeten door de stad bramen je vingers zwart uitgewoed en dag is nog lang niet op ze loopt op haar tenen - schuifelend om niet in niets de hitte aan te raken die in de kamer groeit buiten wonen angstaanjagende geluiden twee kinderen in een bad elke vleugel aan haar vliegt daar heen duikt terneer waar ze verdronken bleek mooier dan ooit kijk hoe we onder water zwemmen galjoenen opscheppen de schoen van de koning van spanje draait zich om voor de spiegel ziet zichzelf in het water [pagina 47] [p. 47] 6 de condor vliegt met eendere trage gebaren of roerloos hij slaat een schaduw tussen de rotsen en het felle licht als een doorzichtig wezen waarvan je niet zeker bent of het vlucht of daar ligt zonder dat iemand komt om het op te rapen te weten hoe het zwicht de gordijnen waaien de kamer in in de precordillera de altos de vilches stroomt & valt - tegenlicht 7 niets is zo willekeurig als de richting die je kiest 's ochtends na het opstaan met wat vogels niets zo vast omlijnd als je silhouet dat achterblijft in bed tussen de kreukels & vouwen als je lijf gevouwen de geur nog hevig soms vliegt hier een knalrode vogel zo groot als een merel soms zijn honderd vogels aan draden gespannen soms is de lucht blauw altijd is de lucht blauw altijd trekken honderd rode vogels zwarte draden uiteen altijd ritselen de populieren altijd zwijgen de vogels zwijgen de populieren zingen de populieren de vogels de draden in de wind die altijd opsteekt en net gaat liggen naklinkt [pagina 48] [p. 48] 8 je kon wel ergens in verdwijnen als ik niet goed oplet in de gootsteen de rivier onder de sneeuw in de mist meewaaien met de gordijnen na de laatste slag stilstaan verzwegen te laat ontdekt terwijl je rustig in de hangmat wiegt in slaap valt me bedriegt een brief schrijft die je nimmer post tot de nacht met je verdwijnt ik wou iets bewaren maar telkens word je weggeslagen je verplaatst je in het duister ik kan slechts luisteren een voetstap lokaliseren op de dijk / bij de steiger aan het station het licht uitdoen slapen je te raden weten je zit in de tuin tussen houten planken doornappels ik roep je maar je hoort niets je glijdt van mijn armen af het water in in een papieren boot die omslaat de kamer is zwaar van geuren jasmijn en roze lelies staan gebogen over de piano - de kamer zegt niets terug Vorige Volgende