| |
| |
| |
[498/499]
Namens de vissen
Over tijdschriften, uitgevers en subsidies
K.L. Poll
Literaire tijdschriften worden goud waard. Het departement van WVC denkt er over om het bedrag voor subsidies te verdubbelen, van 400.000 gulden per jaar tot 800.000 gulden. De grote vraag is nu: welke mensen en welke tijdschriften zullen daarvan profiteren?
Gaat het geld naar de lezers, in de vorm van een verlaging van de verkoopprijs?
Naar de boekhandelaren en kioskhouders, in de vorm van een hoger percentage van de losse-nummerprijs?
Naar de drukkers?
Naar de uitgevers die het commerciële risico van de uitgave dragen?
Naar de redacteuren die redigeren?
Naar de schrijvers die schrijven?
Of naar iedereen een beetje?
Tot dusver kwam het subsidiebedrag alleen ten goede aan de uitgevers. Zij dienen jaarlijks bij WVC een verzoek in, met de nodige cijfers en andere gegevens over de bedrijfsvoering. Wanneer daaruit blijkt dat de uitgever verlies lijdt op de exploitatie, krijgt hij een subsidie die gerelateerd is aan de produktiekosten (zetten, drukken, binden en de honoraria voor de medewerkers). De subsidie wordt gesteld op een bepaald percentage van de produktiekosten, met het totale exploitatietekort als limiet. Het percentage is afhankelijk van de oplage - hoe lager de oplage hoe hoger het percentage.
Het ministerie legt de aanvrage voor aan de Raad voor de Kunst, met verzoek om advies.
Er zijn nu plannen in de maak - al in een vergevorderd stadium, WVC wil op 1 januari 1990 beginnen als het parlement het voorstel goedkeurt - om de procedure te veranderen, het subsidiebedrag te verdubbelen en het aantal gesubsidieerde tijdschriften te halveren. Voor dit doel zou, naast het Fonds voor de Letteren, een nieuw Fonds voor de Literatuur moeten worden opgericht, voluit het Produktiefonds voor Nederlandse Literatuur (extra kosten: 200.000 gulden).
Op verzoek van WVC hebben de literaire uitgevers van de KNUB (uitgeversbond) een nota geschreven waarin het idee van een nieuw fonds wordt uitgewerkt, met nieuwe criteria voor de toekenning van subsidies - weer alleen subsidies voor uitgevers.
Het fonds zou ook de subsidiëring van boekuitgaven beheren - dat onderdeel van het plan blijft hier buiten beschouwing.
De leden van de werkgroep literaire uitgevers die de nota - van februari 1989 - hebben opgesteld zijn Bert Bakker, Contact, Meulenhoff, Querido, Bezige Bij, Arbeiderspers, Nijgh en Van Ditmar, Veen, Van Oorschot, Conserve, Balans, Wereldbibliotheek, Bzztôh, Harmonie, De Boekerij, Ambo, De Fontein en Van Gennep.
De Raad voor de Kunst heeft intussen voor 1989 een advies uitgebracht over de tijdschriften die naar het oordeel van de Raad voor subsidie in aanmerking komen. Men mag aannemen dat WVC dit oordeel voor het lopende jaar nog zal overnemen.
Het zijn de volgende bladen:
1. | Bzzletin - uitgever Stichting Bzztôh |
2. | De Gids - Meulenhoff |
3. | De Held - Bert Bakker |
4. | Hjir - Stichting Mispel (Fries) |
5. | Hollands Maandblad - Stichting Hollands Maandblad |
6. | Literatuur - HES, uitgevers bv |
7. | Lust en Gratie - Stichting Lust en Gratie |
8. | Maatstaf - De Arbeiderspers |
9. | Het Oog in 't Zeil - Bert Bakker |
10. | Optima - Contact/Veen |
11. | Over Multatuli - Huis aan de Drie Grachten |
12. | Propria Cures - Stichting Propria Cures |
13. | Raster - De Bezige Bij |
14. | De Revisor - Querido |
15. | Surplus - An Dekker |
16. | Tirade - G.A. van Oorschot |
17. | Trotwaer - Koperative Utjowerij (Fries) |
18. | De Tweede Ronde - Bert Bakker |
19. | Vestdijkkroniek - Vereniging Vestdijkkring. |
| |
| |
WVC vindt dit te veel. In de Nota Letterenbeleid die het departement in november 1988 heeft uitgebracht - een document waar ik, door de hooggestemde toon, niet veel van heb begrepen - staat geschreven:
‘Op het ogenblik worden bijna twintig literaire tijdschriften gesubsidieerd. Van uitgeverszijde is aangedrongen op een verhoging van de middelen ten behoeve van de subsidiëring van de literaire tijdschriften. Het is natuurlijk positief te waarderen dat er veel literaire tijdschriften en tijdschriftjes verschijnen. Maar men moet toch oog hebben voor het feit dat hier, bij het professioneel uitgeven van literaire tijdschriften, culturele onderproductie kan optreden. (-) De verspilling die het effect van culturele onderproductie is kan zich hierin uiten dat het aantal tijdschriften sneller groeit dan het aantal bijdragen van hoog niveau’.
Het departement maakt zich bovendien zorgen over het geringe aantal lezers.
‘Ook rekening houdend met een kleine markt is hier sprake van stagnatie. (-) Een oplossing voor het beperkte publieksbereik kan mogelijk gevonden worden in een specialisering van een of enkele gezaghebbende literaire tijdschriften vooral in de informerende publieksfunctie’.
De literaire uitgevers hebben zich dit geen twee keer laten zeggen. Wanneer het Produktiefonds de subsidiecriteria zou toepassen die de KNUB-uitgevers voorstellen, zal het aantal financieel begunstigde tijdschriften dalen van negentien tot negen. Toevalligerwijs zijn de negen tijdschriften uitgaven van deze uitgevers zelf.
Het eerste criterium dat zij in hun nota noemen is dat het blad gepubliceerd wordt door een literaire boekuitgever.
‘De erkende, professionele literaire boekuitgevers, die reeds investeren in literair talent, investeren tevens in de als collectief belang geachte proeftuinfunctie van literaire tijdschriften, in de instandhouding van een noodzakelijk aantal literaire podia en “opleidingsinstituten”. Subsidiëring van in ieder geval deze uitgeverijen, die een essentiële bijdrage leveren aan de fondsvorming van de Nederlandse literatuur, geeft garanties voor en het op continuïteitsbasis realiseren van een professioneel redactioneel beleid, en een professionele distributie en promotie van literaire tijdschriften’.
Exeunt Hjir, Hollands Maandblad, Literatuur, Lust en Gratie, Over Multatuli, Propria Cures, Surplus, Trotwaer en de Vestdijkkroniek. Negen in totaal, alleen Bzzletin mag nog even blijven.
Het tweede criterium zouden de uitgevers willen zoeken in wat WVC noemt: de algemene publieksfunctie. Daarmee wordt bedoeld dat het blad zich niet mag richten op een bijzonder en beperkt publiek.
De literaire boekuitgevers schrijven:
‘De 19 in 1988 gesubsidieerde literaire tijdschriften bevatten 2 kronieken, 2 friestalige tijdschriften, 2 specialistische tijdschriften voor vrouwen, 1 studentenblad, 1 vakblad voor Neerlandici en 1 blad gericht op middelbare scholieren. Slechts 10 van de gesubsidieerde tijdschriften zijn te beschouwen als algemene literaire tijdschriften’.
Exeunt ten tweeden male: Hjir, Literatuur, Lust en Gratie, Over Multatuli, Propria Cures, Surplus, Trotwaer, Vestdijkkroniek. Hollands Maandblad mag weer even meedoen. Bzzletin - voor middelbare scholieren - valt af.
Het derde criterium zou volgens de uitgevers moeten zijn ‘de kwaliteit van de publicisten’. Het woord publicisten zegt alles over de leden van de werkgroep. Wie schrijvers publicisten noemt is altijd ofwel bijzonder rijk, ofwel bijzonder weinig geïnteresseerd in literatuur, ofwel beide.
Maar los daarvan: natuurlijk, de kwaliteit moet goed zijn. Daarom bekijkt de afdeling letteren van de Raad voor de Kunst ieder jaar alle aanvragen. Daarom krijgt ieder blad ieder jaar een rapportcijfer. Daarom worden sommige aanvragen afgewezen.
Het vierde criterium van de literaire uitgevers is ‘dat de exploitant van het tijdschrift zelf de bereidheid moet bezitten (maximaal) 50% in het exploitatietekort bij te dragen’.
Dat lijkt op het eerste gezicht een onschuldige en genereuze voorwaarde. Op het tweede gezicht is het noch het een noch het ander. Stichtingen die tijdschriften uitgeven hebben over het algemeen geen of weinig eigen kapitaal. Zij hebben ook geen of weinig andere bronnen van inkomsten. Voor het sluitend maken van de begroting zijn zij in veel sterkere mate dan de boekuitgevers van de subsidie afhankelijk. Daar staat tegenover dat de kosten die zij maken veel lager zijn dan die van de professionele uitgevers. Het subsidiebedrag dat zij krijgen is dan ook verhoudingsgewijs lager dan dat van de professionele uitgeverstijdschriften (zie tabel 1).
Ik kan de financiële achtergrond van sommige bladen niet goed beoordelen, maar ik vermoed dat dit vierde criterium nadelig zou uitpakken voor Hjir, Hollands Maandblad, Lust en Gratie, Over Multatuli, Propria Cures, Surplus, Trotwaer en de Vestdijkkroniek - weer ongeveer hetzelfde gezelschap dus.
De boekuitgevers schrijven verder:
‘Wij zien geen concrete oplossing voor
| |
| |
Tabel 1. Gesubsidieerde literaire tijdschriften.
|
Tijdschrift |
Oplage 1987 |
Aantal nummers per jaar |
subsidie 1988 |
Bzzletin |
14.000 |
8 |
40.000 |
De Gids |
3.500 |
12 |
40.000 |
De Held |
1.000 |
6 |
12.000 |
Hjir |
350 |
6 |
7.000 |
Hollands Maandblad |
2.400 |
12 |
24.000 |
Literatuur |
5.000 |
6 |
25.000 |
Lust en Gratie |
1.200 |
4 |
4.000 |
Maatstaf |
2.800 |
10 |
47.000 |
Over Multatuli |
900 |
2 |
10.000 |
Het Oog in 't Zeil |
1.500 |
6 |
15.000 |
Optima |
1.000 |
4 |
10.000 |
Propria Cures |
2.300 |
33 |
15.000 |
Raster |
1.000 |
4 |
32.000 |
De Revisor |
2.300 |
6 |
24.000 |
Surplus |
7.000 |
6 |
9.000 |
Tirade |
1.200 |
6 |
21.000 |
Trotwaer |
400 |
6 |
10.000 |
De Tweede Ronde |
2.000 |
4 |
17.000 |
Vestdijkkroniek |
700 |
4 |
12.000 |
|
Volgens de Letterennota blijft 41 procent van de oplage onverkocht. Dat percentage is een gemiddelde. Bij sommige bladen is de onverkochte oplage meer dan 70 procent van de totale oplage. Bij andere wordt bijna de gehele oplaag verkocht. |
het beperkte publieksbereik van sommige tijdschriften. Men moet naar onze mening de oplage en het publieksbereik van het tijdschrift ook niet betrekken in de maatstaven voor het beoordelen van subsidieaanvragen. Tijdschriften moet men primair beoordelen op hun functie als kweekvijver’.
Ik heb de laatste zin gecursiveerd. Die kweekvijver - daar draait alles om. Daar scheiden zich de wegen van een literatuur van schrijvers en lezers en een literatuur van functionarissen. Niet alleen de uitgevers hebben het voortdurend over het tijdschrift-als-kweekvijver, ook in de officiële stukken van WVC en de Raad voor de Kunst komt het woord steeds terug - afgewisseld door ‘proeftuin’.
Wat zou er gekweekt moeten worden in de kweekvijvers? Schrijvers van bestsellers, hoopt de commerciële uitgever. Schrijvers van grote, internationale klasse, hoopt de overheid. Zij waarderen literaire tijdschriften niet om wat er in staat, maar om wat er uit voort zou kunnen komen. Zij beschouwen het maken en mogelijk maken van tijdschriften niet als een doel, maar als een middel, een instrument om iets geheel anders te bereiken. Zij gebruiken de tijdschriften, met redacties, medewerkers, lezers en al.
De boekuitgevers zeggen het zelf onomwonden, bij de opmerkingen in hun nota over het kwaliteitscriterium.
‘Het moet mogelijk zijn het kwaliteitsgehalte van de publicisten en het gepubliceerde werk te beoordelen - mede in de doorstroming naar boekpublicaties - en geregeld te toetsen. Daarmee zou de fuikfunctie versterkt in het subsidiestelsel zijn opgenomen’.
De fuikfunctie. Eerst kweken, dan fuiken. Eerst stort je de vijver vol jong kweekgoed. Als ze gerijpt zijn, uitgespeeld en uitgevochten, werp je als uitgever en staatsvisser je netten in het water. En kijk wat er gebeurt: niet alleen de ondermaatse maar ook de lekkerste vissen zwemmen gehoorzaam in de fuik, en de kassa's van de winst en de roem beginnen tegelijk te rinkelen.
| |
| |
Uit die houding spreekt niet alleen een grote minachting voor tijdschriften, maar ook een groot onbegrip. Om duidelijk te maken waarom dat zo is begin ik nu aan de andere kant.
Waarom richten schrijvers een tijdschrift op? Omdat zij daar zin in hebben. Omdat zij hun eigen baas willen zijn. Omdat zij een podium zoeken voor hun geldingsdrang. Omdat ze zich vriendschap, inspiratie en plezier voorstellen van een gemeenschappelijke werkplaats. Omdat ze het publiek iets bijzonders te vertellen hebben. Omdat ze de bestaande tijdschriften verouderd of slecht vinden of omdat ze er niet voor voelen, of de kans niet krijgen, mee te doen met iets dat er al is, hoe goed ook. Omdat het literaire genre dat hen aantrekt - het essay, het gedicht, het korte verhaal, de losse notities - beter tot zijn recht komt in een tijdschrift dan in een boek.
Daarom allemaal. Maar nooit, werkelijk nooit, om een of andere winstbeluste uitgever ter wille te zijn. Als het met een tijdschrift in de loop der jaren toch die kant opgaat, verandert het in een huisorgaan. Een tam dier. Een kweekvis met watervrees.
Ter ere van het dertigjarig bestaan, deze maand, van Hollands Maandblad, heb ik achterin dit nummer, net als vijf jaar geleden, nog eens de beginselverklaring van het begin afgedrukt. Ik wil niet beweren dat het allemaal zo mooi en opgewekt gegaan is als het daar staat. Maar wat ik wel wil volhouden is dat dit blad nooit gemaakt werd om de uitgever of de staat een zootje goedgekweekte vis te bezorgen. Een redactie laat medewerkers niet in een fuik zwemmen.
Daarmee is niet gezegd dat de uitgever niet naar winst en succes zou mogen streven. Maar dan op dezelfde manier als waarop hij dat doet met al zijn uitgaven. De successen zijn nodig om de verliezen te kunnen betalen. Ik kan me zelfs een redactie voorstellen die begint met een tijdschrift en die daarna en daarnaast boeken gaat uitgeven van de schrijvers in het blad - en die dan natuurlijk graag wil dat die boeken behoorlijk worden verkocht. Maar ook in dat geval: niet om de winst en niet om de roem. Niet omdat schrijvers daar ongevoelig voor zijn, maar omdat het niet past bij wat ze maken. Het is een preoccupatie die de aandacht afleidt.
Voor de staatssubsidies gelden soortgelijke overwegingen. De overheid zou tijdschriften moeten steunen omdat zij het bestaan van die tijdschriften op zichzelf van belang vindt, van algemeen belang, zonder verdere bijgedachten, zonder meer specifieke, en daardoor al gauw bemoeizuchtige en beperkende, pedagogische of politieke rechtvaardigingen.
De staat moet vooral niet te veel gaan filosoferen over cultuur, zoals dat in de Letterennota gebeurt. Voordat je het weet heb je dan als minister een eigen standpunt, een eigen parti pris, een oordeel. Dat is niet de bedoeling. De klassieke woorden van minister Marga Klompé, de eerste cultuurminister, zijn nog altijd geldig: ‘Als minister word ik geacht voor 99 procent ondeskundig te zijn’. Zo is het bij orkesten, musea en toneelgroepen, zo is het ook bij de literatuur. Voor de deskundigheid is de staat aangewezen op het advies van deskundigen, zoals de leden van de Raad van de Kunst, dat wil zeggen op de opinies van individuen en commissies die er een eer in stellen belangeloos te adviseren en die zo verstandig moeten zijn dat beslissende advieswerk nooit langer dan een paar jaar achter elkaar te doen.
Het vervelende van zo'n Produktiefonds is dat de gedachtengang waaruit het voortkomt besmettelijk werkt. Ik zei het in het begin al: wie mogen er aanspraak maken op het goud van de staat? De uitgevers die geldschieters zijn in geval van verlies? Of de redacteuren en medewerkers die voor niets of voor een habbekrats het blad redigeren en vullen?
Ik herinner me dat Dick Hillenius een paar jaar geleden met een lang stuk kwam en dat hij vroeg: hoeveel krijg ik daar nu eigenlijk voor? Het tarief was toen, net als nu, twintig gulden per kolom van 400 woorden, plus nog f 13,50 als additioneel honorarium van het Fonds voor de Letteren. Ik rekende het uit, het waren 4.000 woorden. Dus 335 gulden. Ja, gek idee, zei hij, ik was daarnet bij Avenue en daar boden ze het vijfdubbele.
Schrijvers die een literair blad maken doen dat niet voor het geld. Misschien is dat verkeerd van ze, onverstandig. Misschien moeten ze meer geldbewust worden, waardebewust, arbeidsbewust. Misschien zou het aardiger zijn van de staat, en wijzer, wanneer die 800.000 gulden verdeeld werden over honderd arme schrijvers in plaats van over zes welvarende uitgevers (Van Oorschot is minder welvarend dan de andere).
Misschien - misschien niet. Misschien is het toch beter aan niemand verplichtingen te hebben en geen tijd te verspillen aan de subsidiejacht.
Maar het is niet alleen een kwestie van geld. Ook niet van overleven, althans niet voor Hollands Maandblad. Als het echt zou moeten kan het ook zonder subsidie, net als vroeger. Het gaat op het ogenblik, voor zo- | |
| |
lang als het duurt, zelfs ongewoon goed met de abonnementen en de verkoop van losse nummers. Per 1 januari 1989 waren er meer aanmeldingen - 300 - en minder opzeggingen - 100 - dan in jaren het geval is geweest.
Wat op het spel staat - en waar de plannen voor het Produktiefonds indirect mee te maken hebben -, is de kwaliteit van de tijdschriften. Of zelfs, met een nog groter woord, de kwaliteit van de literatuur. De oude, gevestigde bladen, zoals De Gids, Maatstaf en De Revisor, veranderen steeds meer in huisorganen van boekuitgevers: proeftuinen voor debutanten en reclameaanbiedingen van voorproefjes.
De uitgevers ontkennen dat, in hun nota.
‘De literaire tijdschriften zijn geen “huisorganen”: De verbondenheid van de in tijdschriften publicerende auteurs met het exploiterend uitgevershuis is gering. Literaire tijdschriften vormen voor literaire boekuitgevers juist vooral een collectief belang: zij leggen via het investeren in tijdschriften de basis voor de opkomst en ontplooiing van (nieuw) literair talent in algemene zin’.
Daar zit iets in. Helemaal waar is het niet. Wanneer, bijvoorbeeld, Hollands Maandblad de afgelopen twintig jaar door Querido was uitgegeven, en niet door Meulenhoff, zouden naar alle waarschijnlijkheid J.M.A. Biesheuvel, Oek de Jong, Kees Ouwens, Hermine de Graaf en Kester Freriks, om een paar voorbeelden te noemen, nu door Querido uitgegeven worden en niet door Meulenhoff. Maar goed, het komt inderdaad wel eens voor, dat een medewerker van tijdschrift A zijn eerste boek laat verschijnen bij uitgever B. Het kringetje is heel klein: Querido, Arbeiderspers, Meulenhoff, Bert Bakker, Bezige Bij, dat zijn de voornaamste en, laat daar geen misverstand over bestaan, dat zijn ook vijf goede uitgeverijen. Het is een klein gesloten circuit, dat voldaanheid en wederzijdse bevoordeling in de hand werkt. Wie de code verstoort - zoals een paar nieuwe medewerkers van Hollands Maandblad dat nogal eens doen - moet rekening houden met een meer of minder hardhandige excommunicatie. Zo'n sfeer is slecht voor de literatuur. Die moet het juist hebben van codeverstoringen.
Door de nauwe, al te nauwe samenwerking tussen een paar toonaangevende uitgeverijen zou men misschien niet over huisorganen moeten spreken, maar over een wijkorgaan in verschillende edities.
Ik houd het op huisorgaan, daarvoor heeft ieder blad en iedere uitgeverij toch te veel een eigen karakter. Het gaat niet in de eerste plaats om de vraag bij wie de medewerkers hun boeken publiceren, maar om de manier waarop het blad wordt gemaakt. Lang niet alle tijdschriften van de zeven KNUB-uitgevers passen in de definitie van een huisorgaan - al ziet het er bij een paar twijfelgevallen naar uit dat ze langzaam die kant opdrijven.
Wat is een huisorgaan?
Voordat ik daar op doorga zet ik de negen KNUB-tijdschriften nog eens op een rij, met de namen van de redactieleden.
1. | De Gids. Meulenhoff. Redactie: G. van Benthem van den Bergh, Piet Calis, H.B.G. Casimir, Adriaan van Dis, Wiel Kusters, Harry Mulisch, Monika van Paemel, A. de Swaan en (voor buitenlandse literatuur) Christel van Boheemen, nog eens Piet Calis, Klaus Siegel, Maarten Steenmeijer en Willem Weststeijn. De redactie is ook het stichtingsbestuur, aangevuld met Laurens van Krevelen en Hans van Mierlo. |
2. | De Held. Bert Bakker. Redactie: Peter Elberse, Joost Zwagerman en Jessica Durlacher. |
3. | Maatstaf. De Arbeiderspers. Redactie: Peter de Boer, Koen Koch, Gerrit Komrij, Ethel Portnoy, Harry M.G. Prick, Henk Romijn Meijer, Martin Ros, Rob Schouten en Theo Sontrop. |
4. | Raster. De Bezige Bij. Redactie: Cyrille Offermans, Kees Nieuwenhuijzen, Willem van Toorn, Jacq Firmin Vogelaar. Redactieraad: Hans Bakx, H.C. ten Berge, J. Bernlef, Pieter de Meijer en Hans Tentije. |
5. | De Revisor. Querido. Redactie: Anton Haakman, Dirk Ayelt Kooiman, Jan Kuijper, Piet Meeuse en Barber van de Pol. |
6. | Tirade. Van Oorschot. Redactie: Robert Anker en Tomas Lieske. |
7. | Het Oog in 't Zeil. Bert Bakker. Redactie: Jan Kuijk, Bas Lubberhuizen, Frits Müller, Oege van der Wal, Koos van Weringh en Thijs Wierema. |
8. | Optima. Contact/Veen. Redactie: Joost Nijsen, Atte Jongstra, Henk Pröpper, Lucas Ligtenberg en Frank Ligtvoet. |
9. | De Tweede Ronde. Bert Bakker. Redactie: Maarten Doorman, Marko Fondse en Peter Verstegen. |
Wat nu is een huisorgaan?
- Een tijdschrift dat zijn glorietijd achter de rug heeft, zoals bij Maatstaf de tijd van Bert Bakker senior, bij De Revisor de tijd van het Revisorproza en bij De Gids de tijd van Potgieter. Het tijdschrift bestaat omdat het bestond en omdat het nu voor de uitgever een vijver- en etalagefunctie vervult.
- Een tijdschrift met een of meer personeelsleden van de uitgeverij in de redactie, zoals Optima, De Revisor en Maatstaf.
- Een tijdschrift dat op de uitgeverij in elkaar wordt gezet (afspraken maken over bij-
| |
| |
Tabel 2. Exploitatie-overzicht van een tijdschrift X, opgesteld door de werkgroep literaire uitgevers van de KNUB.
|
Directe productiekosten |
|
- kosten zetten/drukken/binden |
86.000 |
|
- honoraria auteurs/vertalers |
39.000 |
|
|
_____ |
|
totaal directe productiekosten |
|
125.000 |
|
Bedrijfskosten |
|
- redactiekosten |
12.000 |
|
- secretariaatskosten |
11.000 |
|
- portokosten |
7.000 |
|
- abonnementsadministratie |
24.000 |
|
- wervingskosten |
11.000 |
|
- overheadkosten |
41.000 |
|
|
_____ |
|
totaal bedrijfskosten |
|
106.000 |
|
_____ |
Totale kosten |
|
231.000 |
|
Opbrengsten |
|
- abonnementen |
104.000 |
|
- losse verkoop |
11.000 |
|
- advertenties |
2.000 |
|
|
totaal opbrengsten |
|
117.000 |
|
_____ |
Expoitatietekort |
|
114.000 |
|
Wanneer dit fictieve tijdschrift een oplage van 2.000 exemplaren had zou de subsidie nu 20% van 125.000 zijn, dat is 25.000 gulden. In de nieuwe regeling, met een Productiefonds, willen de uitgevers dat ook de redactiekosten, portokosten en wervingskosten voor de berekening van het subsidiepercentage meetellen, dat wil in dit geval dus zeggen 125.000 + 30.000 = 155.000 gulden. Wanneer het percentage 20 blijft, zou de subsidie uitkomen op 31.000 gulden. Wanneer de uitgevers, zoals zij voorstellen, een tegemoetkoming in hun kosten zouden krijgen tot een maximum van 50% van het exploitatietekort, wordt de subsidie 57.000 gulden. |
dragen, net zo lang aandringen tot ze ook werkelijk komen, overleggen als er iets aan mankeert, een selectie maken uit de ongevraagde kopij, correspondentie voeren, proeven corrigeren, volgorde bepalen, koppen bedenken).
- Een tijdschrift met een grote en heterogene redactie, zoals De Gids en Maatstaf.
- Een tijdschrift met een redactie die meer het karakter heeft van een adviescommissie dan van een redactie.
- Een tijdschrift met een redactie die zou verdwijnen, of althans uiteen zou vallen, wanneer de uitgever de uitgave van het blad zou staken.
Vooral dat laatste criterium is van belang.
| |
| |
Het heeft trouwens veel met de voorgaande te maken. Een redactie die een eigen tijdschrift wil maken zal hemel en aarde bewegen om door te kunnen gaan als de uitgever stopt. Dat zijn de tijdschriften waar ik van houd, die ik bij voorbaat de moeite waard vind - wat er verder ook in staat. Zulke tijdschriften, voorzover ik dat kan beoordelen, zijn De Held, Hollands Maandblad, Het Oog in 't Zeil, Optima, Propria Cures, Raster, Tirade en De Tweede Ronde.
Van Bzzletin, Hjir, Literatuur, Lust en Gratie, Surplus, Trotwaer en de Vestdijkkroniek weet ik het niet. Van De Gids, Maatstaf en De Revisor weet ik het wel, althans met de huidige redacties (hoe een blad na een saaie periode weer kan opleven laat Tirade zien, onder redactie van Robert Anker en Tomas Lieske).
Ik bedoel daarmee niet dat er in die drie huisorganen nooit iets bijzonders staat of dat er iets valt aan te merken op de redacteuren - behalve dan dat het er te veel zijn. Maar wat ontbreekt zijn mensen, van buiten de uitgeverij, die zich uitsloven voor het blad, die in die uitsloverij plezier hebben, die het werk van belang vinden, om wat voor reden ook, en die iedere keer weer met verliefde vingers over een nieuw, vers nummer strijken, ook al hebben ze er zelf geen letter in geschreven.
Van mij mogen natuurlijk al die negentien tijdschriften blijven bestaan, liefst allemaal met tweemaal zoveel subsidie als ze nu krijgen. Zoveel zijn het er nu ook weer niet: twee kronieken, twee Friestalige tijdschriften, twee tijdschriften voor vrouwen, één studentenblad, één blad voor Neerlandici, één blad voor scholieren, drie huisorganen van boekuitgevers, twee literaire bladen met speciale aandacht voor poëzie, twee algemene culturele bladen, één blad met aandacht voor literatuurgeschiedenis, één blad met aandacht voor experimentele en buitenlandse literatuur, en één blad met aandacht voor vernieuwing in de Nederlandse literatuur.
Dat is zelfs helemaal niet veel. Al die eenlingen hebben te weinig concurrentie. Het wordt hoog tijd voor een nieuw blad. Maar dan niet, zoals het tijdschrift X van de KNUB-uitgevers (zie tabel 2), een blad met meer dan 100.000 gulden bedrijfskosten, naast de produktiekosten en naast de honoraria voor de schrijvers. Voordat je het weet lijd je dan ook meer dan 100.000 gulden verlies - en wie zou dat moeten betalen?
|
|