Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Ode aan Salvador Dalí Federico Garcia Lorca Een roos in de hoge tuin die jij je wenst. Een rad in de pure syntaxis van het staal. Naakt de bergen van impressionistische mist. Het grijs dat zijn verste balustraden vorst. In hun witte ateliers snijden moderne schilders de aseptische bloem van de vierkantswortel. Een marmeren ice-berg in het water van de Seine bevriest de vensters en verspreidt de klimop. De man betreedt krachtig de betegelde straat. De ruiten mijden de magie van de reflex. De Regering heeft de parfumerieën gesloten. De machine vereeuwigt haar tweetaktmaat. Afwezigheid van bossen, paravents en voorhoofdsrimpels dwaalt over de daken van de oude huizen. De lucht polijst haar prisma boven de zee en de horizon verheft zich als een groot aquaduct. Matrozen die wijn noch schemering kennen onthoofden sirenen in de zeeën van lood. De Nacht, zwart standbeeld van behoedzaamheid, heeft de ronde spiegel der maan in haar hand. Een verlangen naar vorm en grens overwint ons. De man met zijn gele duimstok komt en kijkt. Venus is een blank stilleven en vlinderverzamelaars slaan op de vlucht. * Cadaqués, op de tong tussen water en heuvel, verheft bordessen en verbergt caracoles. De houten fluiten kalmeren de lucht. Een oude woudgod geeft de kinderen vruchten. Droomloos slapen zijn vissers in het zand. Op volle zee hebben ze een roos als kompas. De maagdelijke horizon van verwonde doeken verenigt de grote ramen van de vis en de maan. Een harde krans van witte brigantijnen omvat bittere slapen en haren van zand. De sirenen overtuigen, maar verleiden niet, en duiken op voor een glas zoet water. * [pagina 26] [p. 26] O Salvador Dalí, met je olijfgroene stem! Ik roem niet de onvolmaakte penseel van je jeugd, noch je kleur die dingt naar de kleur van je tijd, maar ik prijs je verlangen naar begrensde eeuwigheid. Heilzoekende ziel, je leeft op nieuw marmer. Je ontvlucht het donkere woud van ongelofelijke vormen. Je fantasie reikt tot waar je handen reiken, en je geniet van het zeesonnet door je raam. De wereld kent sprakeloos duister en chaos, binnen de eerste grenzen die de mens steeds betreedt. Maar de sterren trekken reeds hun volmaakte baan terwijl ze landschappen aan het gezicht onttrekken. De stroom van de tijd staat stil en voegt zich in de numerieke vormen van eeuw tot eeuw. En de verslagen Dood zoekt bevend zijn toevlucht in de nauwe cirkel van het huidige moment. Pak je je palet, met doorschoten vleugel, dan vraag je om licht dat de olijfkruin bezielt. Breed licht van Minerva, bouwster van steigers, dat droom noch de vage flora ervan vangt. Je vraagt om het oude licht dat op het voorhoofd ligt, dat niet daalt naar de mond of het hart van de mens. Licht dat de innigste wijnranken van Bacchus vrezen' en de ordeloze kracht van de bochtige stroom. Je doet er goed aan waarschuwingsvlaggetjes te zetten op de donkere grens die glanst in de nacht. Als schilder wil je niet dat de wisselende wattendons van een onvoorziene wolk de vorm verzacht. De vis in de vissekom en de vogel in de kooi. Je wilt ze niet in zee of wind verzinnen. Je stileert of copieert hun lenige lijfjes nadat je ze zag met eerlijke pupillen. Je houdt van materie die exact is en bepaald waarin de zwam geen voedingsbodem vindt. Je houdt van bouwkunst die bouwt in het niets en laat de vlag toe als simpele scherts. De stalen passer spreekt zijn korte, rekbare vers. Onbekende eilanden logenstraffen de aardbol. De rechte lijn spreekt haar vertikale kracht en de wijze kristallen zingen hun geometrie. * [pagina 27] [p. 27] Maar ook de roos in de tuin waar je woont. Altijd de roos, altijd, noord en zuid van onszelf! Rustig, in zichzelf verzonken als een blind beeld, onkundig van de onderaardse kracht die ze wekt. Pure roos die zuivert van kunsteling en schets en ons de fijne vleugels van de glimlach ontvouwt. (Vastgeprikte vlinder die zijn vlucht overpeinst.) Roos van het evenwicht zonder gezochte smart. Altijd de roos! * O, Salvador Dalí, met je olijfgroene stem! Ik zeg wat jouw persoon en schilderijen me zeggen. Ik prijs niet de onvolmaakte penseel van je jeugd, maar bezing de trefzekerheid van je pijlen. Ik bezing de schone kracht van je Catalaanse geest, je liefde tot wat verklaard kan worden. Ik bezing je astronomische en tedere hart, als een Frans kaartspel geschud maar ongewond. Ik bezing de standbeeldenzucht die je onverlet najaagt, de angst voor emotie die je opwacht op straat. Ik bezing de kleine sirene van de zee die jou bezingt op haar rijwiel van koralen en schelpen. Maar vooral bezing ik een gemeenschappelijk denken dat ons in de donkere, gouden uren verbindt. Het is niet de kunst die onze ogen verblindt. Allereerst is het de liefde, de vriendschap, of het schermen. Eerst, voor het schilderij dat je geduldig schetst, de borst van Teresa, met haar slapeloze huid, de dikke haardos van de ondankbare Matilde, staat onze vriendschap geschilderd als een ganzebordspel. Mogen vingerafdrukken van bloed op het goud het hart van het eeuwige Catalonië doorstralen. Mogen sterren als valkloze vuisten je verlichten, terwijl je schilderkunst en je leven floreren. Kijk niet naar de waterklok met vliesdunne vleugels, noch naar de hardnekkige zeis van de allegorieën. Kleed en ontkleed steeds je penseel in de lucht, gekeerd naar de zon vol zeelieden en schepen. 1926 vertaling E. de Vries-Boveé Vorige Volgende