Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Max Niematz Paviljoen Zeewater stroomt beheerst langs mijn hals, ik ben een kind op een vroege morgen. Ver in zee loert gevaar, maar het strand is gezond en sterk. Golven houden afstand, terugvallend in zichzelf, atlantisch gelukkig. Nodeloos welsprekend trekken wolken landinwaarts, geen weet hebbend van wat voor geheim ook, geen achtslaand op het zomers paviljoen, dat van liefde verteert. Behalve verafgoding bezit ik geen eigenschappen. Eik Langs deze dijk omzien naar je bladeren, storm na storm. En andermaal sterven, staande als een toren, een gedenkzuil van jezelf, een overlevering. Spechten ranselen je de morgenhemel in en zwaluwen dragen je verder. Van mond tot mond weven zij de fabel in, een doodskleed in glijvluchten. Nergens een voorteken van de geest, die geeft ten derde male, de vlek, die je zult zijn, bladveinzend in aarde. Onhoorbaar stort een verdieping in. [pagina 34] [p. 34] Telefoon Als er één telefoon zou zijn ter wereld, dan wel de mijne, niemand zou bellen. Toch waakte ik over hem met haast heilig ontzag. Ik wiegde mijn zitvlees lobbig in de draaistoel, reed rondjes, steeds grotere, steeds verder verlegde ik de gehoorsafstand, maakte zelfs ritjes op de gangen, schuimbekkend van pret, nuttige expedities naar de rekbaarheid der kansen, tot een hortend, zachtdwingend gerinkel over me kwam en me verlangde, een handreiken te ver. Thalassa Geluk is wisselend als onze wonden verscheiden. Na zoveel bedden, zoveel twisten meldt de blik de komst van de meeuw op ziltige wind. Vanwaar wij staan lichten de rode spelden der bakens op, gedenktekens van routes, die wij ons schiepen, van herkomst, die wij volgden. Vergrijzen zal de zee, als wij haar kusten gedenken, haar stapelplaatsen, ruisend van schelpen, haar kerkhoven, reutelend langszij de boeg. [pagina 35] [p. 35] Heem Ik roei verboden schaduwen binnen. Roeien is een leven zonder verhaal. Ramen en gracht van het heem zeggen meer dan zij uiteindelijk verzwijgen. De toekomst de rug toegekeerd roei ik een dodenrijk binnen. Steeds als de biceps ontspant, verdwijn ik een beetje. Bij elke haal ben ik een ander. De ramen volgen me vanachter hun glas. De beuk kleurt me purper. Ik hoor de schreeuw onschreeuwbaar in de achterkamer. Ik ben op afroep. Vorige Volgende