Hollands Maandblad. Jaargang 1989 (494-505)
(1989)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
De dood van mijn vader
| |
[pagina 30]
| |
ik toen 2 dagen later zelve aan een sterfbed te staan. Ik was niet wel koortsig en klam, maar voor der kinderen plaisir wandelde of liever sleepte ik mij nog over de kermis Boterplaats, toen wij aan het einde waren, kon ik niet verder maar ging met Anna die ook wat ongesteld was naar huis op de Wijnhaven. Betje met de kinderen gingen nog verder en kwamen te half 4 ook te huis. Het was dien dag even als de volgende snikheet. Met een vigilante huiswaarts gekeerd zijnde, vroeg ik dadelijk aan papa, die met Theo in 't kleine kamertje zat of de koetsier wachten wilde om te gaan telegrapheren naar mama naar Utrecht dat ik onwel was en niet komen kon. Papa zeide dat dit niet noodig was, en dat de koetsier weg kon gaan. Papa zeide toen dat het beter zou zijn zoo Theo zelve naar Utrecht ging om het aan mama te vertellen, en daar Theo er niet veel lust in scheen te hebben, zeide papa nog wil ik gaan en het scheelde weinig of onze vader was waarlijk nog naar Utrecht gespoord. Te 4 ure was hij te voet thuis gekomen uit den RaadGa naar voetnoot*, waar hij nog zeer fleurig geweest was, en zelfs nog zeer mooi gesproken hadt. Na het eten schreef papa nog een brief aan mama dien Theo mede nam en waarin niets van zijne gezondheid stond. Ik ging toen dadelijk naar bed en ging leggen op het logeerbed beneden. Dien heelen avond kwam papa gedurig naar mij zien, en bragt mij kopjes thee en al wat ik noodig had. Ik verblijdde mij nog zoo iedere keer, wanneer ik zijn welbekende krakende langzame stap hoorde naderen. S'avonds liet hij nog aan de kinderen Vader Cats zien die hij gekocht had als huwelijkscadeau voor een boer v. de Bemden, en toen zij naar bed waren, kwam papa lang bij mij zitten, vertelde mij alles van den brief van de reizigers, die dien middag gekomen was, en toen mijn hand boven dek lag zeide hij: ‘Wat wordt je mager Coba, je bent toch immers wel wel, je scheelt toch niets?’ Hij klaagde twee malen van pijn in den schouders, en ik zeide nog plagende: ‘Zoo papa, krijgt gij weêr een aanval van het pootje, maar nu op een andere plaats?’ Papa probeerde nog even tegen mijn beenen te gaan leggen, boven op het dek, doch dit beviel niet. Eerst was ik lang ijskoud geweest, maar tegen 10 ure ging ik hevig transpireeren, ook had ik zoon pijn in de zijde, dat ik niet regt uit kon liggen. Ik zeide dus dat ik wel gaarne de nacht ook daar zou blijven. Papa zeide toen, welnu dat is goed, maar je kunt hier niet zoo alleen beneden liggen, dan zal ik bij je komen hier op de canapé. Dit vond ik echter toch nogal naar daar papa die rhumatiek had, en zeide ik liever toch maar wilde proberen om boven te komen. Papa zeide nog dat er dan een wollen deken in mijn bed boven moest worden gelegd, daar ik op lag, en haalde zelve die chamberlook voor mij. Te kwart vóór 11 kwam Theo uit Utrecht terug en te kwart over 11 ging papa naar bed. Die nacht moet hij toen al erg getobt hebben, daar heb ik nooit haast iets van gehoord, ik sliep helaas zoo vast dat ik nergens iets van merkte. Den volgende morgen toen Leentje mij kwam oproepen liet papa mij vragen hoe het met mij ging, ik liet zeggen beter en compliment hoe het met mijnheer ging, en dat mijnheer er maar in moest blijven, daar ik wel was, en kon opstaan om hem nu op te passen. Papa liet toen al zeggen, dat het niet al te best was. Toen ik bij hem kwam, zeide hij mij dat dr. Trets moest gehaald worden. Deze vond er ook niets geen kwaad bij, schreef een zweetdrankje voor, en zeide nu juffrouw, ik kom morgen wel weer eens kijken. Ik vroeg aan papa of ik naar Arnhem wilde schrijven, maar papa zeide: wel neen zeker niet, niet vóór dat wij tijding van hun hebben. Dien geheelen dag lag papa te kermen van de pijn in den schouder, of liever hij gilde het uit, zoo hard dat ik telkens dacht dat hij met iemand sprak. Te 9 ure zond Trets een spaansche vlieg, die ik op den schouder leggen moest. Papa riep altijd maar Ja, ja, ja, jawel, ja waarom niet, o het was zoo akelig om te hooren, veel ook dommelde hij. Te 1 ure at hij nog een weinig arrowroot met sherry, en verder niets meer. Dien dag vroeg hij mij nog 2 malen, hoe het met mij ging en snachts ook nog éénmaal. Te half 7 kwam oom Frits per omnibus, om eens naar mij te kijken, ik zeide toen dat ik hersteld was, maar dat het goed was dat hij kwam, want dat nu papa te bed lag, wij waren met ons 5jes, bezig voor het huis croquet te spelen. Ik ging met oom mede naar boven, maar papa was toen al erg dof. 2 malen moest ik zeggen, papa daar is oom Frits, ziet gij hem wel, dan zeide hij ja, maar geen teeken van verwelkomst. Te 5 ure had ik nog een brief van mama gekregen, die ben ik nog voor gaan lezen, daar stond in dat zij zaterdag naar huis kwamen en toen zei papa nog dat is goed. Theo en ik schreven dadelijk aan mama dat papa ongesteld was naar Belle Vue, den volgenden morgen 8 uur kregen zij dit. Toen oom beneden kwam, zeide hij ‘Coba ik geloof dat gijl. het te ligt in zien, ik denk dat je papa ziek zal worden, wil ik van nacht ook hier komen. - Oom nu had juist gezegd dat hij met Theo en Marg v.d. Hoeven naar | |
[pagina 31]
| |
Coba Löhnis met haar vier kinderen, kort voor haar dood.
een spel ging, en ook had ik nog niets geen erg het zoo zwaar zou zijn, ik bedankte oom dus voor zijn aanbod en zeide dat Theo thuis was, en dat wij beide alles doen konden, en papa best konden oppassen. Toen ging oom naar Trets, die spoedig kwam, en geen andere middelen gaf, maar slechts de pleister eens regt legde. Aan Theo had ik gezegd dat hij van half 10 tot half 12 naar bed moest gaan wanneer ik hem zou roepen, vóór de komst van de dokter. Wij waren natuurlijk af en aan altijd boven. Echter daar papa altijd sliep had ik dien avond nog op de naaimachine beneden gewerkt. Te half 10 ging ik naar boven, papa was toen erg benauwd, en kon niet goed liggen. Hij lag toen lang met zijn hoofd tegen mijne borst, terwijl ik in bed zat, ik had die rose neteld. japon aan, en dat plekje waar papa lag zal ik nooit vergeten. Toen was het als het ware alsof hij afscheid van mij nam, hij legde zijne hand, eerst op mijn gezigt en toen heel lang boven op mijn hoofd. O kon ik dat zalige oogenblik nog maar eens terug roepen! Toen ik later zijne kussens nog eens opschudde kneep hij mij nog eens in de hand, zooals hij ons altijd deed, wanneer hij ons voor iets bedankte. Ten 11 ure ging ik naar beneden om te zeggen dat de meiden naar bed konden gaan, maar dat zij alles moesten laten staan. Te half 12 ging ik Theo wekken en soupeerden wij nog te zamen. Ik haalde nog een stukje vleesch zeggende dat wij onze krachten die nacht wel zouden noodig hebben. Te 12 ure ging ik naar boven, en een half uur later kwam Theo met dr. Trets. Er moest toen nog een ander drankje gehaald worden. Theo ging mede om het te halen, ik was toen nog al bang, zoo te 1 ure snachts alleen met een enge zieke, en de voordeur en de poort open. Wij gaven papa nog slechts eens van dat drankje. Hij dronk echter wel rijstewater, en ook koud water met wat oranje bloesem erin. Wat wij die nacht doorgemaakt hebben, kan ik niet alles opschrijven, het was een vreeselijke nacht en wij zegenden de eerste lichtstralen des volgenden daags, die toch zoo somber voor ons bleek te zijn. Wel 14 malen is papa opgeweest op het stilletje, wij konden hem haast niet meer tillen en waren zoo bang dat hij vallen zou. Te half 5 was het heel naar, toen op eens kreeg ik een schrik en dacht dat papa stierf, hij was geheel in de war, zijn voorhoofd bonsde en sloeg en was in een bad van zweet, zijn neus was ijs, of liever dood koud, dat was vreeselijk en dan die benaauwdheid. Te 4 ure had ik hem nog goede nacht gezegd, en toen zeide hij nog: nacht kinderen, nacht Theo, nacht Coba, maar toen reeds sprak hij niet meer. Wij schreven toen spoedig een telegram naar Arnhem ‘papa ongesteld, rhumatiek, kom met den trein van 9 ure 5.’ Te half 6 ging Theo dien naar het telegraafkantoor brengen, en was te 6 ure terug, met een briefje om oom Frits te roepen, brengende en de docter gaan roepen. Deze beide kwamen te kwart vóór 7, en vonden de zieke veel verminderd. Te | |
[pagina 32]
| |
6 ure had papa nog een kopje thee half uitgedronken. Trets vroeg om dokter v.d. Pant en toen deze te 8 ure kwam, was papa geheel bewusteloos, en kende hen volstrekt niet. Er werden mosterd pappen gelegd, en ijs op het hoofd, en oom wilde absoluut dat wij zouden gaan slapen. Na veel tegenstribbeling deden wij het dan, want wij waren afgetobd en oom bleef bij den zieke. Oom wekte mij toen mama aankwam, te half 12. Theo was haar gaan afhalen. Zij was allernaarst, en had nooit gedacht papa zoo ver weg reeds te vinden. Het toneel dat toen volgde, is te aandoenlijk om op te schrijven, dat zal mij wel altijd levendig genoeg voor oogen staan. Te half 2 kwamen de docters terug, en vonden weinig hoop meer. Te 4 ure kwam neef Vollenhove, die bleef en bij het sterven was. Even voor zijn dood kwam ook nog oom Frits, oude Piet werd ook nog tusschen 2 mensen naar boven gebragt, het was een treurig gezigt, ja liever hartverscheurend, zoo een man in de kracht zijns levens te zien sterven, doods benaauwd. Die arme arme mama, zij was wanhopend, en wierp zich op het lijk en wilde niet weg. Papa stierf zaterdag 15 aug. 1868, te kwart vóór 6 ure, bijna 55 jaren oud. Hij werd begraven 18 aug. te Crooswijk. Oom was engelachtig, bij het sterfbed beloofde hij een tweede vader voor ons allen te zijn. De dagen en nachten die volgden, en nog volgen zullen waren somber en bijna niet om te doorleven. Jacoba Löhnis 21 aug. 1868
Mama was zoo naar de eerste dagen, dat zij onmogelijk al die mensen kon ontvangen - nicht Vollenhoven en oom Frits waren zoo goed mij hierin te helpen, alleen had ik het niet kunnen doen. De ziekte van papa is onbekend. Sommigen zeggen een beroerte, anderen typhus, andere de rhumatiek op de hersenen geslagen. De dokter zeide dat het zoo hevig was, dat het de verschijnselen van zonnesteek had, hetgeen het ook geloof ik wel geweest is, op het achterhoofd. Den volgenden dag stierf neef Isac Knoest (?) te Berg en Dal. Wie soms dit lezen moge en mij ongevoelig noeme, doe het, zoo hij niet beter weet. Mijn gevoel, en dat mijner moeder aan het papier toe te vertrouwen is mij onmogelijk.
Dit is het dagboek van Coba Löhnis, zij schreef het na het overlijden van haar vader. Dit dagboek heeft grote medisch-historische waarde. De diagnose der ziekte is waarschijnlijk miliair tuberculose, een toen nog onbekende ziekte (zelfs van bacillen wist men nog niets af) die thans 1969 in Nederland vrijwel niet meer voorkomt.
M.F. Hulshoff Pol - Salomonson 25 Aug. '69 (kleindochter van moederszijde van Coba Löhnis) |
|