iets andere zetting; en heeft iedereen dat, of bestaan er mensen die zichzelf werkelijk kunnen verrassen?
Ik heb deze schrik eerder gehad, en half onderdrukt. Bij het lezen van hanepoten uit mijn schooltijd wilde ik soms die jongen bij zijn dasje pakken: hoe weet jij dat, wijsneus! Ga eerst zitten nadenken!
Met zekerheid vastgesteld zal het nooit worden. Nieuwe ideeën, variaties op oude tema's: wie zal zeggen wat het verschil is. Wel is er iets waars aan, dat moet zo zijn. Dat moet dan beseft worden en doordacht. Of wist ik het al toen ik vijftien was?
Er blijft één hoop over: al is er niets nieuws bijgekomen, misschien heb ik sommige onzin afgeleerd. Laten we dat proberen aan te tonen.
Als oud-leerling die een bijdrage zou leveren aan het gedenkboek heb ik de notulen doorgenomen van de schoolvereniging van het Haarlemse Gymnasium van 1902 tot 1914. Ik voelde mij thuis bij die jongens. Voorzover zij niet op mijn klasgenoten leken deden zij denken aan de studenten van mijn tijd, met hun schertsende formaliteiten in de omgang, en bij gelegenheid een ernstig woord of een gevoelige noot.
De indruk uit de notulen is dat zij voor 1914 op school al meer dan wij later de toon van aspirant-studenten hadden. Dat zal ook wel: zij waren voor een groter deel jongens die rechten zouden gaan studeren net als hunne vaders, en zij hadden hun toon klaar voor Leiden en Utrecht.
Ik heb geen moeite gehad met het leven in zulke gezelschappen; anderen waren er van nature beter in, maar ik viel niet uit de boot en werd niet rancuneus, zoals sommigen die zich belemmerd en miskend voelden.
Toch werd mijn ontplooiing lelijk opgehouden, heb ik later gedacht. Een terughoudende burgerheer, soms goedgeluimd aan de borreltafel: dat was het type dat in mijn studietijd tot ontwikkeling gebracht werd. Ik werd rijp gemaakt voor een baan in de verzekeringen of op een ministerie; en toen ging ik in Parijs op een achterkamertje wonen.
Daar klopte iets niet. Zou een andere voorbereiding mij niet beter uitgerust hebben om een populaire intellectueel te worden, in plaats van zo'n gespleten randfiguur?
Onzin, onzin. Het kan niet duidelijk genoeg gezegd worden wat een slappe welzijnsleer dit is. Gespleten. Maar de beschaving is voor het grootste deel te danken aan gespleten personages, meneer! Wat er met u aan de hand is kunnen wij kortweg samenvatten: u bent niet gespleten genoeg! U had het veel bonter moeten maken, en dat zou zeker niet gelukt zijn met een harmonische opvoeding die al uw gevoeligheden gekoesterd had.
Dat kan ik mij voorstellen; maar zou het nu werkelijk te laat zijn om...
Meneer, zeg maar tegen de volgende dat hij binnen kan komen.
De onveilig uitziende bekoorlijkheid (alsof zij ineens een gevaarlijke beet zou kunnen toebrengen) van het meisje in het reisbureau werd bevorderd door de grillige lijn van haar aandacht. Ik kwam er een paar dagen achtereen om een schijnbaar eenvoudige reis te bespreken voor een groep. Zij was om beurten vervuld van belangstelling en met haar gedachten elders; peinzend over oplossingen, en op het punt van uitroepen dat ik niet moest zeuren; bereidwillig voor mij wachtend aan de telefoon, en ongehaast mijn tijd verspillend bij een andere klant; lachend en afwijzend, verbluft en vindingrijk.
Ik heb zelf vaak last of plezier van zo'n grillige lijn, en kijk er verwonderd naar bij anderen. Het was jammer dat zij, na een scherp gesneden rokje en benen in bewerkte kousen op de eerste dag, later een bolle broek droeg met afgezakt kruis. Zo zag zij eruit of zij bij het circus de taak had om de piste te bezemen.
Niet dat een reisbureau op een hoger plan staat dan een circus. Wat een winkel, met al die driekleurendruk van levensvreugde en blauw water v.a.f 579, -. ‘Wist u dat Boedapest wel eens het Parijs van centraal-Europa wordt genoemd? Als we aankomen gaan we eerst...’ Anders Benidorm, Egypte, Mexico; overal een geëffend pad.
Aan de grillige lijn van aandacht is meer te beleven.
Veel van de citaten uit de literatuur ten behoeve van schrijvers en sprekers zijn van een laag waarheidsgehalte. To be or not to be, that is the question, ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, maar ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen manier’, L'enfer c'est les autres: het is het kenmerk van aanzienlijke schrijvers dat zij met zulke uitspraken eer inleggen; onaanzienlijke die het probeerden zouden meteen terzijde geschoven worden.
Wie Shakespeare nauwkeurig doorzoekt vindt telkens halve en kwart waarheden, tot zijn spijt: net even zijn wij meegesleept, dan blijven wij weer steken. In Measure for Measure legt Claudio uit waarom hij bij nader inzien liever heeft dat zijn zuster haar eer verliest dan dat hij zelf terechtgesteld wordt. ‘Ay, but to die, and go we know not where;/